Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

God laet den prophete die boosheyt sien, die dat volck inder stadt Hierusalem, ende inden huyse Gods bedreef

Dat .viij. Capittel

1

Ga naar margenoot+ENde het geschiede inden sesten iare, opten vijfsten dach der sester maent, dat ic sadt in mijn huys, ende die ouden ende raetsheeren wt Iuda saten voor mi,

2

aldaer viel die hant des HEREN Gods op mi, ende siet, ick sach, dat van sinen lendenen aen, tot onder soo was ghelijc een viere, Maer bouen ouer sine lendenen, wast een gansche claerheyt,

3

ende hy recte wt, gelijc als een hant, ende hi greep mi biden hayr mijns hoofts, doen voerde mi eenen wint tusschen hemel ende aerde, ende bracht mi tot Hierusalem in een godlijcke ghesichte, tot die binnenste poorte, die teghen dat Noorden staet, Daer een beelt sadt, tot verdriet den huyse des HEREN.

4

Ende siet, doen was de heerlicheyt des Gods Israhels, ghelijc icse te voren gesien hadde inden velde,

5

Ende hi sprac tot mi, Du menschen kint, Heft dijn oogen op tegen dat Noorden. Ende doen ic mijn oogen op hief tegen dat Noorden, Siet, doen sadt tegen dat Noorden dat verdrietelic beelt

6

aen dye poorte des outaers, effen al daermen ingaet, Ende hi sprac tot mi, ghi menschen kint, Siet ghi wel wat dese doen? te weten, grote grouwelen, die dat huys Israhels hier doet, dat si mi ymmer verre van mijnen heylichdom verdrijuen Mer ghi sult noch meer grote grouwelen sien.

7

Ga naar margenoot+Ende hi voerde mi aen de duere des voorhoofs Ende siet, daer was een gat inden want,

8

Ende hy sprack tot mi, Ghi menschen kint, Graeft door die want Ende doen ic door die want groef, Siet, daer was een duere,

9

Ende hi sprac tot mi. Gaet in, ende besiet dese boose grouwelen, die si al hier doen,

10

Ende doen ick in quam, ende sach, Siet doen waren daer alderley beelden, der wormen, ende beesten, enckel schouselen ende grouwelen, ende alderley beelden des huys Israhels, ouer alle rontsomme, aen de want gemaect,

11

voor die welcke stonden tseuentich mannen, wt den outsten, ofte raetsheeren des huys Israels. Ende Iasania die sone Saphan, stont midden onder haer, ende een yegelic hadde sijn ruecwerc in sijn hant. Ende daer ginc eenen dicken neuel op van dat ruecwerck.

12

Ende hi sprac tot mi, Menscen kint, Siet ghi wel, wat die raetsheeren des huys Israels doen, int heymelick, een yeghelijc in sijn slaepcamer? Want si segghen, die HERE en siet ons niet, Mer die HEERE heeft dat lant verlaten,

13

Ende hi sprac tot mi, Ghi sult noch meer groter grouwelen sien, die si doen,

14

Ende hi voerde mi henen in totter poorten, aen des HEEREN huyse, die noortwaerts staet, Ende siet, aldaer saten wijuen, die weenden ouer den Thamus,

15

ende hi sprac tot mi, Menschen kint, Siet ghi dat wel,

16

Mer ghy sult noch grooter grouwelen sien, dan dese sijn

Ga naar margenoot+ Ende hi voerde mi inden binnensten hofken des HEREN huys, ende siet, voor die duere, aenden tempel des HEREN, tusscen die poorte ende den outaer, daer waren omtrent vijuentwintich mannen die haren rugge tegken den tempel des HEREN, ende haer aensicht tegen den oosten gekeert hadden, Ende si aenbaden tegen der sonnen opganc,

17

Ende hi sprac tot mi, Menscen kint Siet ghi dat wel? Ist den huyse Iuda te weynich, dat si alle sulcke grouwelen hier doen? want si doch anders inden gansscen lande enckel gewelt ende onrecht bedrijuen, Ende gaen toe ende vergrammen mi ooc, Ende siet, Si houden die meyen aen die noesen

18

Daeromme wil ic teghen haer ooc met verbolgentheyt om gaen, Ende mijn ooge en sal haer noch sparen, noch voorbi gaen, Ende al riepen si met luyder stemmen voor mijnen ooren, so en wil icse nochtans niet verhooren.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 7

margenoot+
C vers 16


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken