Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

God beclaecht hem van die boosheyt des volcx, ende der priesteren. Hi berisptse van haerder afgoderije, ende voorseyt haer die straffinghe.

Dat .iiij. Capittel

1

Ga naar margenoot+HOort dat woordt des HEREN, O ghi kinderen Israels, Ga naar margenoot+ Wandt die HERE heeft een oorsaecke te kiuen, met die inwooners des lants,

2

Want daer en is geen trouwe, gheen liefde, noch dwoort Gods inden lande, Met God lasteren, ende sweeren, lieghen, moorden, stelen, ende ouerspel doen, dese hebben douerhant ghenomen. Ende deen bloedtschult coemt na dandere.

3

Daeromme sal dat landt iammerlijcken staen, Ende het sal allen inwoonders qualijcken gaen, Want die beesten opten velde, ende die vogelen onder den hemel, ende die visschen inder zee sullen vergaen.

4

Deen en soude den anderen niet gheerne berispt oft gestraft hebben Die Priesters den welcken toebehoort te straffen, die sijn effen gelijc dat volck,

5

Daeromme sult ghi des daechs vallen, Ende die Prophete des nachts neffens v.

6

Also wil ic dijn moeder ordeelen.

Mijn volc is verloren, daeromme dattet nyedt leeren en wil. Want ghi dan Gods woort niedt en acht, so en wil ic v ooc niet achten, dat ghi mijn priester sijn sout,

7

Ga naar margenoot+Ghi vergetet die wet Gods, daeromme wil ic ooc dijnder kinderen vergheten, Hoe dat haerder meer wort, hoe dat si meer teghen mi sondighen, Daeromme wil icse hooch tot scanden maken, so hooch als si inder heerlicheyt geweest sijn.

8

Si eten die sonden mijns volcx, ende si sijn met der seluer misdaden in haerder herten ooc bestrict,

9

Also is de priester gelijc dat volc, Ic wil hare wercken besoecken, ende haer betalen na dat si verdient hebben, Also dat si sullen eten, ende niet versaet worden. Ga naar margenoota

10

Hoererije bedrijuen, ende ten sal haer niet gelucken. Want si hebben den HERE verlaten, ende zijnder nyet gheacht.

11

Hoererije, ende liefde der vrouwen, wijn, ende most maken dwasen. Mijn volck vraecht raedt aen sijn hout. Ende sinen staf salt hem seggen,

12

Want den hoerachtighen gheest verleytse, dat si tegen haren God hoererije bedrijuen.

13

Bouen op die bergen offerense, Ende op die houelen wieroocken si, Onder dye Eycken, Buecken, ende Linden, Want si sine schaduwen hebben. Daeromme worden uwe dochteren ooc hoeren, ende uwe bruyts ouerspeelderssen,

14

Ende ick en wils ooc niet beletten, als uwe dochteren ende bruyts gescent worden, ende hoeren worden, ende offert metten boeuen, Want dat sotte volc wil geslagen sijn.

15

Ende oft dan du Israhel hadtste willen hoereren, so soudtstu doch O Iuda v niet beschuldicht hebben gehadt, En gaet tot Gilgal niet, ende en coemt niet op tot BethAuen, ende en sweert niet so waerlijck, als die HERE leeft,

16

Want Israel loopt als aen dulle koe. Daeromme salse die HERE laten ghaen weyden, ghelijck een lam int wilt

17

Ephraim heeft haer totten Godekens oft beelden verselt

18

Daeromme laet haer henen varen, Si hebben haer totter gulsicheyt ende hoererie gegeuen. Hare ouerheeren hebben daer eenen lust toe, dat si schande toestoken.

19

Eenen wint salse wech drijuen, dien si niet en sullen wederstaen mogen, also dat si aen haren Gods dienst moeten tot schanden worden

margenoot+
A vers 1
margenoot+
ose .ij.vi.

margenoot+
B vers 7

margenoota
Hoerderije bedriuen in alle prophecien, is ander goden aenbeden, ende versierden Godsdienst houden ende daer in betrouwen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken