Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Teykenen der toecomender tijt, ende die straffinghe Gods, ende Esdre gheschieden oock sommighe openbaringhen.

Dat .ix. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde hi antwoorde tot mi segghende. Metende metet den tijt in hem seluen, ende tsal zijn als ghi siet, wanneer een deel der teekenen die voorseyt zijn,

2

sullen door zijn gegaen, dan sult ghi verstaen, dat dien seluen tijt is, in welcken dye alderhoochste sal beghinnen te besoecken die werelt, dye van hem ghemaect is,

3

Ende alsmen inde werelt aertbeuinghe, ende verstooringe des volcx sal sien,

4

dan sult ghi verstaen, dat dalder hoochste van desen dingen heeft gesproken, van dien daghen die voor v waren van begin,

5

want ghelijc het al dat inde werelt ghemaect is, beghin ende voleyndinge te gader heeft ende die voleyndinge is openbaer,

6

also hebben des alderhoochsten tijden, Ga naar margenoot+ openbaer beghinnen in wonderen ende crachten, ende die voleyndingen in die daet ende teekenen,

7

Ende tsal zijn, alle die salich gemaect sal zijn, ende die door zijn wercken mach ontulien, ende door tgelooue, in welc ghi ghelooft hebt,

8

sal verlaten werden vanden voorseyden pericule, ende hy sal sien den ghenen, daer ic door salich make, in mijn lant, ende in mijn palen, want ic heb mi vander werelt aen geheylicht. Ga naar margenoot+

9

Ende dan sullen si in allenden zijn, die mijn weghen nv misbruyct hebben, Ga naar margenoot+ ende die sullen in piningen woonen, diese hebben verworpen in versmadinghe.

10

Want die my niet ghekent en hebben leuende, ende weldaden vercreghen hebben,

11

ende die mijn wet houaerdelijc versmaet hebben, doen si noch vriheyt hadden,

12

ende doen hen noch ruymte open was om berou te bewisen, en verstonden si niet, mer versmadent, dese moetent na de doot in pijninge bekennen

13

Hierom en wilt noch nyet meer curioos zijn, hoe die godlose gepijnicht sullen worden, ende hoe de rechtueerdige salich werden, ende welker de werelt si, ende om welcken die werelt, ende wanneer si is,

14

Ende ic antwoorde ende sprac. Ic heb te voren gesproken, ende nv segge ic, ende ic sal namaels segghen,

15

datter meer zijn die vergaen, dan die behouden sullen werden,

16

ghelijc die vloet grooter is dan die droppelen.

17

Ende hi antwoorde tot mi seggende. Alsodanich den acker is, sodanich zijn die saden ooc, ende hoedanich die bloemen zijn, sodanich zijn de verwen ooc, ende hoedanigen wercker, sodanich is ooc dat werc, ende hoedanich dackerman is, also is ooc die bouwinge, want het was den tijt der werelt.

18

Ende doen, als ic die so bereyde die nv zijn, eer die werelt wert, in welcke si woonen souden, ende niemant en wederseyde mi.

19

Als nv een yegelic was, ende ooc die scepper in die werelt, die nv bereyt is, ende dye maent die niet op en hout, ende die wet die onbegrijpelick is, so zijn haer zeden verdoruen.

20

Ende ic aenmercte die werelt, ende siet, daer was sorchlicheit, om die gedachten die daer in toegecomen zijn.

21

Ende ic sacht, ende ic spaerdese alte seer, ende ick hielt mi dat wijnkoornken vanden druyue, ende die plantinge van veel geslachten.

22

Aldus vergaet de menichte, die sonder sake gheboren is, ende mijn druyue, ende mijn wijnkoornken wert behouden, ende mijn plantinge, want ic hebse met grooten arbeyde volbracht

23

Maer ist dat ghi v noch seuen ander dagen onderwint, mer ghi en sulter niet in vasten,

24

ghy sult int velt der bloemen gaen, Ga naar margenoot+ daer geen huys getymmert en is, ende ghi sult alleen vanden bloemen des velts eten, ende ghi en sult gheen vleesch smaken,

[pagina *]
[p. *]

ende ghi en sult gheenen wijn drincken, maer alleen bloemen.

25

Bidt den alderhoochsten sonder ophouden, ende ic sal comen, ende spreken met v.

26

Ende ick ghinck so hi my seyde, int velt geheeten Ardath, ende ick sadt daer in die bloemen Ende ick adt vanden cruyden des ackers, ende haer spijse is mi tot sadtheyt gheworden

27

Ende het geschiede na seuen daghen, ende ick sadt, ende adt op hoy, ende mijn herte werdt weder gheturbeert, ghelijc te voren.

28

Ende mijnen mont is open ghedaen, ende ick begonde voor den alderhoochsten te spreken.

29

Ende ick seyde. O HERE v seluen ons verthoonende, Ga naar margenoot+ ghi sijt onsen vaderen gethoont in die woestijne, welcke niet betreden en wert, ende dat onuruchtbaer is, doen si wt Egipten ghinghen, ende segghende, seyt ghi.

30

Ghi Israel, hoort mi, ende saet Iacob aenmerct mijn redenen.

31

Siet, ick saye mijn wet in v, ende si sal in v vruchte doen, Ga naar margenoot+ ende ghi sult daer in gheglorificeert werden inder eewicheyt.

32

Want onse vaderen dye wet ontfangende, en hebbense niet ghehouden, ende si en bewaerden v wettelicheden niet, ende dye vrucht der wet en is niet barende gheworden. Noch si en mocht niet, want hi was dijne.

33

Want diese ontfaen hadden verghinghen, niet bewarende dat in hen gesaeyt was.

34

Ende siet, tis een gewoonte, dat als die aerde dat zaet ontfaen heeft, Ga naar margenoot+ oft die zee het schip, oft een vat spijse oft dranck, Ga naar margenoot+ als dat verdoruen is daert in ghesaeyt is, oft daert in ghelaten is,

35

so werden oock mede verdoruen tghene dat ghesaeyt is, oft dat in ghelaten is, ofte die dinghen die ontfaen zijn verdwijnen, ende die ontfaen zijn, en blijuen bi ons niet.

36

Maer ons en is so niet geschiet. Wi die de wet ontfaen hadden, sondighende verghinghen wi, ende ons hert datse ontfaen hadde,

37

maer die wet en verghinc niet, met si bleef in haren arbeyt

38

Ga naar margenoot+Ende als ic dese dingen in mijn herte sprac, so sach ic aen met mijnen oogen Ga naar margenoot+ ende ic sach een wijf ter siden Ende siet, dese droech rouwe, ende screyde met luyder stemmen, ende si leedt groote smerte inden gemoede, ende hare cleederen waren van een gheschoort, ende asschen op haer hooft.

39

Ende ic liet die gedachten daer ic in peysde, ende ick keerde mi tot haer, ende ick seyde haer.

40

Waerom weent ghi, ende lijdt smerte int gemoet?

41

Ende si seyde tot mi. Mijn heere, laet mi dat ic mi bescreye, ende dat icker noch smerte toe doe, Ga naar margenoot+ want ick ben alte bitter van ghemoede, ende ic ben alte seer vernedert.

42

Ende ic seyde haer. Wat hebt ghi geleden? Segget mi. Ende si seyde tot mi.

43

Ic v dienersse was onuruchtbaer, ende en baerde niedt, hebbende eenen man dertich iaren

44

ende ic badt den alder hoochsten dese dertich iaren, nacht ende dach, alle vren, ende alle daghe.

45

Ende het geschiede na .xxx. iaer, dat God mi v dienstmaerte verhoorde, ende aensach mijn nederheyt, ende aenmercte mijn tribulacie, ende gaf mi eenen sone, ende ic wert alteseer ouer hem verblijt, ende mijn man, ende alle mijn gebueren, ende wi eerden alte seer den stercken.

46

Ende ick voede hem op met grooten arbeyt.

47

Ende het geschiede doen hi opghewassen was, ende quam om een huysurouwe te nemen, maecte ic eenen weerschap dach.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
Math. xxiiij.a Luce xvij.d. Act. i.f. ij.Tess. ij.c.

margenoot+
Aba. ij g Ro. i.f. Heb. xi c

margenoot+
B vers 9

margenoot+
C vers 24

margenoot+
Exodi. xix.d Deut. iiij.b.

margenoot+
D vers 31

margenoot+
E vers 34
margenoot+
Exodi xxxij.d Deut. iiij.b.

margenoot+
F vers 38
margenoot+
Esa. xi c

margenoot+
G vers 41


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken