Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Van Antiocho ende sinen hoochmoet, ende hoe hi van God gestraft wort, ende hoe hi ten laetsten sterf.

Dat .ix. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde inder seluer tijt so keerde Anthiochus oneerlic weder van Persen Want hi was in een stadt ghegaen die Persipolis heet, ende waende den tempel wt te roouen, ende die stadt te verdrucken,

2

mer doen die menichte ter wapenen liep, so vloden si.

3

Ende also gebuerdet dat Antiochus na die vlucht vuylick weder quam, Ende als hi ontrent Egbathanam gecomen was, so bekende hi, wat Nicanori ende Thimotheo gheschiet was.

4

Ende verheuen in gramschappen, meynde hi dat onrecht der gheender die hem geiaecht hadden, op die Ioden te verhalen. Daeromme dede hi sinen waghen zeer driuen, sonder ophouden reysende, want dat hemels oordeele dranc hem, om dat hi so houeerdelic sprack, dat hi te Ierusalem wilde comen, Ga naar margenoot+ ende die stadt tot een graf der Ioden maken.

5

Maer die HERE Israels God, dyet altemael aenschout, sloech hem met eender ongeneselijcker ende onsienlijker plagen. Als hi dese selue reden gheeyndt hadde soo beuinc hem een snelle smerte des inghewants, ende bittere steeckten sijnder binnensten.

6

Ende dat rechtueerdelick ghenoech als die, die met velen ende nieuwe pinen der anderen ingewanden hadde gepinicht, hoe wel hi in gheender manieren van sijnder boosheit af en liete.

7

Hier en bouen met houeerdicheyt veruult sijnde, vier blasende met den gemoede teghen die Ioden, ende ghebiedende, datmen die sake spoeden soude, so gheuielt dat hi met druysticheit gaende, vanden wagen viel, ende dat die leden midts sware tsamenstootinghe des lichaems ghequetst werden,

8

Ende dese die hem liet duncken, dat hi oock den vloeden der zee ghebieden mochte, bouen menschelijcke mate met houeerdicheyt veruult sijnde, ende die hoocheden der berghen in dye schale weghen mochte, nv vernedert ter aerden, wert hy in een orsbare ghedragen, die openbaer cracht Gods in hem seluen betuygende

9

Also dat van des ongodliken lichaem, wormen crielden, ende sijn vleesch leuende in smerten wtuloeyde, ende dat van sinen ruecke ende stanck ooc sijn heyr beswaert wert.

10

Ende dye een luttel tijts te voren, die sterren des hemels meynde te reyken, dyen en mocht nv niemant verdragen, om der onuerdrachlicheyt des stancx wille.

11

Hier wt begonst hi wt swaerder hoouerdicheit afgeleyt tot kennisse sijns selfs te comen, vermaent midts die Godlijcke plage, midts dat sine smerten elcken oogenblicke vermeerderden. Ende doen hy noch ooc selue sinen stanc niet verdragen en mocht sprac hi alsoo.

12

Het is rechtueerdich Gode onderdanich te sijn ende den sterflijcken van hem seluen niet te geuoelen, ghelijcke dinghen als van Gode.

13

Maer dese boose mensche badt den HEERE, van welc-

[pagina *]
[p. *]

ken hi gheen ontfermherticheyt vercrijgen en soude.

14

Ende die stadt daer hi haestende toequam, op dat hijse ter aerden soude nedere worpen, ende een graft der dooden soude maken,

15

Ga naar margenoot+nv begheert hijse weder vry te gheuen, ende dye Ioden, die hi oock der begrauinghe niet weerdich en achte, maer den voghelen ende wilde dieren soude gheuen te eten, ende die hi ghesonden hadde, metten cleynen kinderkens te vernielen, die ghelooft hi nv, dyen van Athenen gelijc te maken,

16

oock den heylighen tempel, dien hi te voren wt gherooft hadde, dyen belooft hy nv metten alder besten gauen te vercieren, ende dye heylighe vaten te vermenichfuldigen,

17

ende die costen die totten offerhanden behooren, van sinen renten te gheuen, bouen dese dinghen, dat hi een Iode sal worden, ende alle die plaetse der aerden sal door wandelen, ende dat hi Gods macht sal prediken.

18

Maer als die smerten niet op en hielden (want dat rechtueerdighe oordeel Gods quam ouer hem) mishopende screef hy totten Ioden, in deser manieren, eenen bidbrief, dese dinghen inhoudende.

19

Den alder besten borgheren den Ioden vele groeten, ende wel te varen, ende salich te sijn, wenschet die coninc ende prince Anthiochus.

20

Ist dat ghi weluaert, ende v kinderen, ende dat alle dinghen na uwen sinne zijn, soo segghen wi dye aldermeeste dancbaerheyt.

21

Ende ick in crancheyt gestelt, mer uwer ghedachtich goedertierlijc, weder ghekeert vander Persen lande, ende met swaerder sieckten beuaen, hebbe ict nootsakelijcken gheacht

22

voor dat ghemeyn profijt sorge te hebben, mi seluen niet despererende, maer vele hopen hebbende, die crancheydt te ontgaen.

23

Mer aensiende dat ooc mijn vader tot welcken tijden hi dat heyr in ouerlant leide, thoonde die nae hem die heerlicheyt soude ontfanghen, op dat ofter yet contrarijs gheuiele,

24

ofte swaers gebootschapt worde, dat ooc die dinghen den lantschappen aengaende, niet en souden worden gestoort, als si wisten, wyen die summa der saken ghelaten waren.

25

Ende hier toe merckende, vanden naesten machtighen, ende ghebueren, den tijden laghende, Ga naar margenoot+ ende den wtganck verwachtende, hebbe ic mijnen sone Antiochum tot eenen coninck bewesen, den welcken ick in vele van v lieden dicwil beual, als ick ten ouersten lande waert tooch, ende datter nauolcht, schreef ick tot hem.

26

Aldus bidde ick v, ende begheere dat ghi ghedachtich der weldaden, openbaer ende heymelijck, dat een yegelijck, trouwe tot mi ende mijnen sone houde.

27

Want ic betrouwe dat hy gelijkelijc ende beleefdelijcken doen sal, ende mijnen voornemen volgende, v gemeyn sal sijn.

28

Aldus is die moordenaer ende Godts lasteraer scandelijck gestraft geweest, ende gelijc hi die ander gehandelt hadde, so is hi gestoruen in vreemden lande int geberchte met eenen allendigen doot

29

Philippus die met hem opgeuoet was, Ga naar margenoot+ bracht zijn lichaem ouer, die welcke ontsiende den sone Anthiochi, is hi wech gegaen in Egipten, tot Ptholomeum Philometorem

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 4

margenoot+
C vers 15

margenoot+
D vers 25

margenoot+
A vers 29

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken