Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Hoe die discipulen koren aren aten. Hoe Iesus een verdroochde handt ghenas, ende eenen beseten verloste, ende eenen blinden ende stommen ghenas. Hoe Iesus den Pharizeen dat teeken gaf van Ioannes, ende vanden Niniuiten, ende hoe Cristus leerde wie sijn moeder ende broederen sijn.

Dat .xij. Capittel

[afbeelding]

1

Ga naar margenoot+† IN dien tijden ginck Iesus op den Saboth door een lant, Ga naar margenoot+ daer koren op stondt Ende sijn discipulen waren hongerich, ende begonsten die koren aren te plucken ende te eten.

2

Doen die Pharizeen dat sagen spraken si tot hem. Siet, v discipulen doen dat niet en betaemt gedaen te worden opten Saboth.

3

Ende hy heeft tot hen gheseyt. En hebt ghi niet ghelesen wat Dauid dede, Ga naar margenoot+ doen hi hongerde, ende die ghene die by hem waren?

4

Hoe dat hy ghinc int huys Gods, ende adt gewijde brooden, welcke hem nyet en betaemde te eten, noch oock den ghenen die bi hem waren, mer alleen den priesteren?

5

Oft en hebt ghi niet ghelesen in die wet, hoe dat die Priesteren op die Sabothen den Saboth inden tempel breken, Ga naar margenoot+ ende nochtans sonder sonde zijn?

6

Ende ic segge v, dat in dese plaetse is, die ooc meerder is dan den tempel,

7

ende waert dat ghi wist wat dat is (Ic heb een goet behagen in die ontfermherticheyt, ende niet in die offerhande) so en soudt ghi die onsculdige niet verdoemt hebben *

8

Die sone des menscen is een HERE, Ga naar margenoot+ ooc ouer den saboth

9

Ende Iesus ginc voort van daer, ende quam in haer scole,

10

Ende siet daer was een man, dye een dorre verdroochde hant hadde, ende si vraechden hem, ende spraken? Machmen ooc op die Saboth ghenesen? op dat si hem souden mogen besculdigen.

11

Ende hi heeft tot haer geseyt. Wie isser van v, die een schaep heeft, ende in eenen put opten saboth geuallen ware, en sal hi dat niet wt trecken?

12

Hoe veel beter is dan een mensche dan een schaep. Hierom so machmen wel op dye saboth goet doen.

13

Doen seyde hy tot dien mensche. Ga naar margenoot+ Steect wt v hant, ende hi stack sijn hant wt, ende si wert weder ghesont, ghelijc die ander hant.

14

† Doen gingen die Pharizeen wt, ende hielden raet teghen hem, hoe dat si hem verdoen souden.

15

Maer Iesus die dit bekende is van daer gegaen. Ende hem sijn geuolcht vele scaren des volcx, ende hi heeftse alle genesen.

16

Ende hi heeft haer beuolen, dat si hem niet openbaer maken en souden,

17

om dat volbracht soude worden, Ga naar margenoot+ dat door den Propheet Esayas gesproken was, seggende.

18

Syet dit is mijn sone dien ic wtuercoren hebbe, ende mijnen beminden inden welcken mijn siele een goet behagen heeft, Ick sal mijnen geest setten op hem. Ende hi sal den heyden dat oordeel bootscappen.

19

Hi en sal niet kiuen, noch roepen, ende niemant en sal in die straten sijn stemme hooren.

20

Dat ghequetste riet en sal hi niet breken, ende dat roockende vlasch en sal hi nyet wtlessen, voor dat hi dat oordeel wt worpen

[pagina *]
[p. *]

sal totter victorien, Ga naar margenoot+

21

ende de heyden sullen in sinen naem hopen *

22

Doen is voor hem ghebracht een stom ende blint mensche, die vanden duuel beseten was, ende hi heeft hem genesen, Also dat die blinde ende stomme, beyde sprac ende sach,

23

Ende alle dat volc verwonderde hen ende seyden, En is dese niet die sone Dauids?

24

Mer de Pharizeen dit horende, seyden si, Dese en drijft de duuelen niet wt dan metter hulpe van Beelzebub, den prince der duuelen.

25

Mer Iesus bekennende haer gedachten, sprac tot haer, Alle rijck dat tegen hem seluen ghedeelt is, dat wort woest, ende alle stadt oft huys dat teghen hem seluen gedeelt is, en mach niet bliuen staen.

26

Ist dan dat deen Sathan den anderen wtdrijft, so is de een duuel tegen den anderen gedeelt, hoe mach dan sijn rijc bliuen staen?

27

Ende ist dat ick door Beelzebub die duuelen wtdrijue, door wien driuense v kinderen dan wt? Daerom sullen si v rechters sijn,

28

Mer ist dat ic die duuelen door den geest Gods wtworpe, so is ymmer dat rijck Gods ouer v ghecomen.

29

Oft hoe soude yemant mogen gaen int huys van eenen machtigen, ende hem sijn huysraet nemen ten ware dat hi te voren den machtigen gebonden hadde, Ga naar margenoot+ Ende dan sijn huys beroouen.

30

† Die met mi niet en is, die is tegen mi, ende die met my nyet en vergadert, die verstroyt.

31

Hierom segge ic v Alle zonde ende lasteringe sal den mensche vergheuen worden, maer Ga naar margenoota blasphemie tegen den geest en sal niet vergheuen worden,

32

ende die een woort seyt tegen den sone des menschen, dat sal hem vergheuen worden, mer dye teghen den heyligen geest seyt, dat en sal hem niet vergheuen worden, noch in deser werelt noch in die toecomende.

33

Oft settet eenen goeden boom, so wert die vrucht goet oft settet eenen quaden boom, so wert die vrucht quaet, want wter vruchten, so wort den boom bekent.

34

Ghi gheslachte der slanghen, hoe moechdi goet spreken als ghy quaet sijt? Want waer dat herte vol af is, daer af spreect den mont.

35

Een goet mensche brengt goet voort, wt sinen goeden schatte. Een quaet mensche brengt quaet voort wt sinen quaden scatte.

36

Mer ic segge v, dat die menschen sullen rekeninge geuen inden dach des oordeels, van eenen yegelijcken onnutten woorde dat si ghesproken hebben,

37

Wt uwen woorde sult ghi gherechtuerdicht worden, ende wt uwen woorden sult ghi verdoemt worden. *

38

Ga naar margenoot+† Doen antwoorden sommige vanden Scriben ende Pharizeen, seggende, Ga naar margenoot+ Meester, wy wouden geerne een teeken van v sien.

39

Ende hi antwoorde ende seide, Dit valsce ende ouerspelige geslachte begheert een teeken, ende hem en sal sal geen teeken gegeuen worden, dan dat teeken van Ionas den Prophete,

40

want gelijc Ionas geweest is drie dagen ende drie nachten inden buyc des waluischs, also sal die sone des menschen drie daghen ende drie nachten sijn int midden der aerden.

41

Die luyden van Niniue sullen int oordeel opstaen met desen gheslachte, Ga naar margenoot+ ende sullen dat verdoemen, want si deden penitencie nae dye predicatie van Ionas. Ende siet, hier is meer dan Ionas.

42

Die Coninginne van Oostlant sal ooc staen inden ioncsten dage met desen geslachte, ende sal dat verdoemen, wantse quam vanden eynden der aerden om te hooren die wijsheit Salomonis. Ende siet, hier is meer dan Salomon.

43

Als die onsuuer Ga naar margenootb geest gegaen is wt eenen mensche, so wandelt hi door dorre plaetsen, soeckende rust, ende hy en vint geen,

44

ende dan spreect hi, Ic sal weder keeren in mijn huys daer ic wtgegaen ben, ende daer comende, so vint hi dat ledich, met bessemen gekeyrt ende verciert zijnde.

45

Ende dan gaet hi ende neemt tot hem seuen ander gheesten, die arger sijn dan hi. Ende dese inden mensche gaende, wonen daer inne, Ga naar margenoot+ ende het laetste van desen mensce wort arger dan dat eerste. Also sal ooc dese alder archste generacie gescieden

46

Ende Iesus noch sprekende totten scaren, Siet, so stonden sijn moeder ende sijn broederen daer buyten, begeerende hem te spreken, ende een sprack tot hem.

47

Siet, v moeder, ende v broeders staen buyten begeerende v te spreken.

48

Ende Iesus antwoorde den ghenen die hem dye bootscap gedaen hadde. Wie is mijn moeder, ende wie zijn mijn broederen?

49

Ende wtstekende sijn hant tot sijn discipulen, so heeft hi ghesproken, Siet, dit is mijn moeder, ende mijn broederen

50

Want so wie den wille mijns vaders doet die inden hemel is, die selue is mijn broeder, suster ende moeder. *

margenoot+
A vers 1
margenoot+
mar. ij.d Lu. vi.a

margenoot+
i.Regum. xxi.b

margenoot+
Numeri xxviij b

margenoot+
oze. vi.c mar. iij a

margenoot+
B vers 13

margenoot+
esa. xlij.a

margenoot+
mar. iij.c

margenoot+
mar. iij b Lu. xij b

margenoota
Blasphemie is hier der waerheyt al wetens te wederstaen.

margenoot+
D vers 38
margenoot+
Marci. viij.b. Lu. xi.d ione. ij g

margenoot+
ione. v b iij.Reg. v.b i.pa. ix a

margenootb
Onsuyuer geest dat is die duuel. Ie. xvi c eph. ij.a

margenoot+
mar. iij c lu. viij a


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken