Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Hoe Iesus spijsde vijf duysent mannen, met vijf ghersten brooden ende twee visschen, ende hoe si hem Coninck wouden maken, ende vloot van daer, ende hoe si gheschandalizeert werden in sijn woorden ende ghingen van hem.

Dat .vi. Capittel.

[afbeelding]

1

Ga naar margenoot+† DAer na voer Iesus ouer die zee, in die stat Tiberias, in Galilea,

2

ende hem volchde veel volcx na, Ga naar margenoot+ daerom, om dat si die teekenen saghen di hi aen die crancken dede

3

Mer Iesus ghinc opwaerts, op eenen berch, ende sadt daer met sinen discipulen,

4

Paesschen dat hoochtijt der Ioden was by.

5

Doen hief Iesus zijn oogen op ende sach, dat veel volcx tot hem quam, ende seyde tot Philippum: Waer van sullen wy broot coopen, op dat dese eten mogen?

6

Mer dat seide hi om hem te proeuen, om te tempteren, Want hi wist wel wat hi doen woude.

7

Philippus antwoorde hem, Voor twee hondert penninghen broots en is niet genoech, dat een yegelic een weynich name.

8

Andreas Simonis Petri broeder een van sinen discipulen seyde tot hem:

9

Hier is een ioncxken dat heeft vijf ghersten brooden, ende twee visschen, mer wat is dat onder so vele? Iesus seyde:

10

Bescict, dat hem dat volc neder sette, Daer was in dye selue plaetse veel gras Doen gingen sitten by vijf duysent mannen.

11

Iesus nam die brooden, Ga naar margenoot+ danckende, ende gafse den discipulen, die discipulen gauense den ghenen die daer gheseten waren, Ga naar margenoot+ Desgelijc ooc vanden visschen, so vele als hi woude.

12

Doen si versaet waren, seyde hi tot sinen discipulen? Vergadert die ouerbleuen brocken, op datse nyet en vergaen.

13

Doen vergaderden si, ende vulden twaelf koruen

[pagina *]
[p. *]

met brocken vanden vijf ghersten brooden die ouergescoten waren den ghenen die gespijst waren.

14

Doen die menschen nv dat teeken saghen dat Iesus dede, so seyden si Dat is waerlicx die Propheet die in die werelt comen sal. *

15

† Doen Ihesus nv mercte dat si comen souden ende hem haestelijc grijpen dat si hem Coninck souden maken, so weeck hi weder opten berch, hi selue alleene.

[afbeelding]

16

Tsauonts ghingen die discipulen nederwaerts aen die zee,

17

ende traden in dat schip, ende quamen ouer op gheen side der zee tot Capernaum. Ende het was alreede duyster geworden, ende Iesus en was niet tot hen gecomen,

18

Ende de zee verhief haer van eenen groten winde?

19

Ga naar margenoot+Doen si nv geroeyt hadden by .xxv. oft .xxx. stadien weechs, saghen si Iesum op die zee daer gaen, ende na by dat scip comen ende si vreesden. Ga naar margenoot+

20

Mer hi seyde tot haer: Ic bent, en vreest nyet.

21

Doen wouden si hem int schip nemen, ende terstondt was dat schip aent lant daer si henen voeren.

22

Des anderen daechs sach dat volc, dat op gheen side der zee stont, dat daer geen ander schip en was dan dat een, daer zijn discipulen in ghetreden waren, ende dat Iesus niet met sinen discipulen in dat scip gegaen en was, mer dat sijn discipulen alleen waren wech gheuaren.

23

Mer daer quamen ander scepen van Tyberias, nae der stadt toe daer si dat broot gegeten hadden, ende den HERE ghedanct.

24

Doen nv dat volc sach dat Iesus daer niet en was noch sijn discipulen, traden si oock in die scepen, ende quamen tot Capernaum, ende sochten Iesum.

25

Ende doen si hem vonden ouer geen side der zee, seyden si tot hem: Meester, wanneer sidi hier gecomen?

26

Iesus antwoorde haer ende seide: Voorwaer voorwaer segge ic v ghi en soect mi niet om dat ghi teekenen gesien hebt, mer om dat ghi vanden broode ghegeten hebt ende versaet sijt. *

27

† Werct spijse dye daer niet en vergaet, maer die daer blijft in dat eewige leuen, dye welcke, des menschen sone gheuen sal, want den seluen heeft God die vader besegelt

28

Doen seyden si tot hem: Wat sullen wi doen, dat wi Gods wercken doen?

29

Ga naar margenoot+Iesus antwoorde ende seyde tot haer, dat is Gods werck, dat ghi in dien gelooft dien hi ghesonden heeft.

30

Doen seyden si tot hem: Wat doet ghi dan voor een teeken, op dat wijt sien, ende v geloouen, wat werckt ghy?

31

Onse vaderen hebben hemels broot ghegeten inder woestijnen, so daer ghescreuen staet: Hi gaf hen broot vanden hemel te eten.

32

Doen seyde Iesus tot haer: Ga naar margenoot+ Voorwaer voorwaer segge ick v: Moyses en heeft geen broot vanden hemel ghegeuen, mer mijn vader gheeft v dat oprecht broot vanden hemel,

33

Want dit is dat broot Gods dat vanden hemel coemt, ende gheeft der werelt dat leuen.

34

Doen seyden si tot hem: HEERE gheeft ons altoos sulck broot.

35

Mer Iesus seyde tot haer: Ic ben dat broot des leuens, Wie tot mi coemt, dien en sal niet hongheren ende die aen mi gelooft dien en sal nemmermeer dorsten. *

36

Mer ic heb v geseyt, dat ghi mi gesien hebt, ende en gelooft doch niet,

37

Alle dat my mijn vader geeft dat coemt tot mi, ende wie dat tot mi coemt, dien en sal ic niet wt stooten,

38

Want ick ben vanden hemel ghecomen, nyedt dat ick mijnen wille soude doen, maer des gheens dye mi ghesonden heeft,

39

Dat is den wille des vaders dye mi ghesonden heeft, dat ick niet en verliese van alle dat hi mi ghegeuen heeft, mer dat icse verwecke totten ioncsten dage,

40

Dat is den wille des geens di mi ghesonden heeft, dat wye den sone siet, ende ghelooft in hem, dat hy dat eewige leuen hebbe, ende ick sal hem verwecken inden laetsten dage.

41

Ga naar margenoot+Doen murmureerden dye Ioden daerom, dat hi seyde, Ga naar margenoot+ Ick ben dat broot dat vanden hemel ghecomen is, Ende seyden.

42

En is dit niet Iesus Iosephs sone, wiens vader ende moeder wi kennen? Hoe seyt hi dan, Ic ben vanden hemel gecomen?

43

Iesus antwoorde ende seyde tot haer. En murmureert niet onder malcanderen.

44

† Nyemant en mach tot mi comen, het en si dan dat hem trecke die vader die mi ghesonden heeft, ende ic sal hem opwecken inden laetsten dage.

45

Het is ghescreuen inden Propheten, si worden alle van Gode geleert, Wye dat nv hoort van mijnen vader, ende leert, die comt to mi,

46

niet dat yemant den vader heeft gesien, maer die vanden vader is, die heeft den vader ghesien.

47

Voorwaer voorwaer ic segge v, wie in my ghelooft dye heeft dat eewich leuen,

48

Ic ben dat broot des leuens.

49

V vaders hebben hemels broot ghegeten inder woestijnen, ende si zijn ghestoruen,

50

Dit is dat broot dat vanden hemel coemt op dat die ghene die daer af eet, niet en sterue,

51

Ic ben dat leuende Ga naar margenoota broot vanden hemel ghecomen, Wye van desen broode eten sal, die sal inder eewicheyt leuen, Ende dat broot dat ick sal gheuen, dat is mijn vleesch, welc ic gheuen sal voor dat leuen der werelt. *

52

Doen keuen die Ioden onder malcanderen ende seyden. Hoe can ons dese zijn vleesch te eten ghegeuen?

53

Iesus sprac tot haer: Voorwaer voorwaer segge ick v, Het en si dat ghy eten sult tvleesch vanden sone des menschen, ende drinct van sinen bloede, so en hebdi gheen leuen in v.

54

Ga naar margenoot+Wye van mijnen vleessche eet, ende drinct van mijnen bloede, die heeft dat eewige leuen, Ende ick sal hem ten ioncsten dage op verwecken.

55

† Want mijn vleesch is die rechte spijse, ende mijn bloet is den rechten dranck,

56

Wie van mijnen vleesch Ga naar margenootb eet ende drinct van mijnen bloede, die blijft in mi, ende ic in hem

57

Also mi ghesonden heeft dye leuende vader, ende ic leue om des vaders wille, alsoo die van mi eet, die selue sal ooc leuen om mijnent wille.

58

Dit is dat broot dat vanden hemel ghecomen is, niet also uwe vaderen hemels broot hebben ghegeten, ende sijn ghestoruen, Wie van desen broode eet, die sal leuen inder eewicheyt. *

59

Dit seyde hi inder scholen, doen hi leerde in Capernaum.

60

Vele van sinen discipulen dit hoorende, seyden dat is een herde redene, Wie machse hooren?

61

Doen Iesus by hem seluen mercte, dat zijn discipulen daer op murmureerden, soo seyde hi tot haer: Arghert v dat

62

Ga naar margenoot+Hoe, wanneer ghy dan sien sult des menschen sone opuaren, daer hi eer was?

63

Het is den gheest dye daer leuende maect, dat vleesch en is nyet profijtelijck, Dye woorden die ick tot v spreke, zijn gheest ende leuen,

64

Mer daer zijnder sommighe onder v, die niet en geloouen, Want Iesus wist van beginsel, welcke niet geloouen en soude, ende wie hem verraden soude,

65

Ende hi seyde? Daerom so heb ick v gheseyt, dat niemant en mach tot mi comen, het en si hem van mijnen vader ghegheuen.

66

Van dier tijt aen, ghinghen vele van sinen discipulen

[pagina *]
[p. *]

achterwaert, ende en wandelden voort aen niet meer met hem,

67

Doen seyde Iesus totten twaeluen: Wildi ooc wech gaen?

68

Doen antwoorde Symon Petrus: HEERE, waer sullen wi henen gaen? ghi hebt woorden des eewigen leuens,

69

ende wi hebben gelooft ende bekent, dat ghi sijt Christus die sone des leuenden Gods.

70

Iesus antwoorde hem: En heb icker niet twaelf vercoren? ende uwer een is een duuel?

71

Hi seyde dat van Iudas Simons Iscarioth. Die selue verriet hem namaels, ende was een vanden twaeluen.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
Lu .ix.b

margenoot+
Matth xiiij.b
margenoot+
B vers 11

margenoot+
C vers 19
margenoot+
mar. vi g

margenoot+
D vers 29

margenoot+
Psalm lxxvij

margenoot+
E vers 41
margenoot+
mar. vi g

margenoota
Hemels broot, dat is dat euangelische woordt, dwelck Cristus selue is, waer door wy alle inden geest gheuoet worden de. viij a Matth. xxvi.c

margenoot+
F vers 54

margenootb
Cristus vleesch eten, ende sijn bloedt drincken is ooc in hem geloouen

margenoot+
G vers 62


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken