Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Literatuur. Jaargang 11 (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Literatuur. Jaargang 11
Afbeelding van Literatuur. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van Literatuur. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Literatuur. Jaargang 11

(1994)– [tijdschrift] Literatuur–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Blazen, knoeien, spuwen en soppen

Volgens de middeleeuwse elitaire tafeletiquette is het ongemanierd om in drank of voedsel te blazen. Zo wordt bijvoorbeeld gesteld: In de spijse ne wilt niet blasen, Noch in den dranc; het pleghen dwasen: Wachti van beeden datture niet In blaest, daert yement goeders siet (vz 323-326). Die laatste toevoeging, daert yement goeders siet, impliceert overigens niet dat iemand wel in drank of spijs mag blazen als er even niemand oplet. Er wordt bedoeld dat men in goed gezelschap in de regel niet in voedsel of drank blaast.

Tot de zestiende eeuw gaan de etiquetteboekjes uit van een situatie waarin ieder met een disgenoot van één bord at en uit één beker dronk. Dat gebeurde niet omdat aan de hoven en elders een chronisch gebrek aan bestek en borden heerste (de borden waren veelal van brood gemaakt!), maar omdat het gebruiken van de maaltijd bij uitstek een sociale gebeurtenis was. Wanneer men zo getweeën de maaltijd gebruikte, kan men zich indenken dat het als vies werd ervaren wanneer de één in de drank of het eten ging zitten blazen dat ook voor de ander bestemd was. In gegoede kringen achtte men het, blijkens onder meer de Facetus, onsmakelijk als met het blazen (onwillekeurig) ook speeksel in drank of over voedsel verspreid werd. Deze motivatie ontbreekt in de Dietse Boekjes van Zeden, en in één van de teksten wordt het blazen in warm voedsel of hete drank zelfs om een andere reden als ongepast van de hand gewezen: Ne blaes oec niet in dijn eten: Laet coelen, eer du beghints met eten (bvs 639-640). Het is een teken van gulzig ongeduld als men in voedsel of drank gaat zitten blazen. Wie over goede manieren beschikt, die kan zich beheersen en wacht gewoon tot het eten of drinken voldoende is afgekoeld. Het is echter denkbaar dat dit een ‘secundaire’ motivatie is, en dat het ‘speeksel-argument’ inmiddels als volkomen evident werd beschouwd.

Nog een ander advies houdt zich bezig met blazen in drank, maar nu met een andere bedoeling. Het Boec van seden formuleert dat als men een vuiltje in de wijn ziet drijven, men dit er niet uit moet proberen te blazen. Het is hoofser om de beker te gaan leeggieten (bvs 649-652). Dit voorschrift heeft waarschijnlijk meer met ‘properheid’ dan met ‘hygiëne’ te maken, ofschoon ook hier het gevaar van spugen volop aanwezig is. Maar het wordt vooral een knoeiboel als men probeert het vuiltje uit de wijn te blazen. Men moet immers met de nodige kracht in de beker blazen, en allicht dat er dan wijn over het tafellaken, de eigen of andermans kleding geblazen wordt. De ‘hoofse mens’ hecht in het algemeen grote waarde aan een schoon tafellaken en schone kleding. Een advies op dit gebied luidt: ‘Steek je handen niet in het voedsel, als een prijzenswaardige superieur met je wil eten en drinken: hou zijn tafellaken schoon’ (vz 319-322). Een tafellaken was destijds een kostbaar statussymbool, gemaakt van fijn wit damast (oorspronkelijk dus uit Damascus in Syrië). Zo'n luxeartikel kan gemakkelijk verknoeid worden door een vlek, te meer daar het reinigen bemoeilijkt werd door gebrek aan deugdelijke wasmiddelen en wasmethoden. Een ander advies uit Van zeden luidt: ‘Droog je handen nooit aan je kleding af, dat is een schande. Veeg tanden noch zwerende ogen met het tafellaken schoon’ (vz 241-244). Gewassen handen droogt men bijvoorbeeld gewoon aan de handdoek. De Leere van hoveschede zegt het met zoveel woorden: ‘Droog je handen niet aan het tafellaken noch aan de slip van je hemd,

[pagina 139]
[p. 139]

maar aan de handdoek’. Indien er een servet aanwezig is (wat vóór de zestiende eeuw meestal niet zo was) dan kan men daar de handen en de mond mee schoonvegen, maar in de regel wordt van de beschaafde eter verlangd dat hij het vet niet langs zijn kin en handen laat druipen. De zestiende-eeuwse Goede manierlijcke zeden verklaart: Het eerlijcxste is reynlijck eten, dat de lippen oft vingers niet vet en worden: maer, want men dat in alle spijse niet wel ghemijden en can, daerom heeft men een servette op de slincke schouder oft arm, daer men de vinghers en de lippen aen vaecht (p. 353).

 

De tanden of lopende ogen reinigt men niet aan tafel, en zeker niet met het tafellaken. Dergelijke handelingen verricht men na de maaltijd maar privé, en met gebruikmaking van eigen middelen - zo schrijft de Goede manierlijcke zeden voor dat men de tanden moet reinigen met beenderen van cleynen vogelkens, oft ander beenders daertoe gemaect [...], alsmen alleen is (p. 342). Van zeden verbiedt verder eenieder nog om zijn neus aan het tafellaken af te vegen (vz 239-240).

In het Boec van seden wordt verboden om de drinkbeker bij de rand vast te pakken: de beker moet in het midden met beide handen worden aangevat (bvs 641-643). Men kan als volgt redeneren: wie de beker aan de rand vastpakt, laat er vette vingers op achter, en dat is voor de disgenoot niet erg smakelijk. Maar wie vette vingers heeft, zal ook wel vette lippen hebben: er blijft hoe dan ook minstens één vette afdruk op de beker achter. De formulering van hetzelfde advies in Van zeden lijkt te willen benadrukken dat wie de beker krijgt aangereikt, deze ferm, met beide handen, in het midden dient vast te pakken, en niet zomaar losjes bij de rand (vz 303-306). In het laatste geval dreigt namelijk het gevaar dat de beker aan de greep ontglipt, en dat tafellaken of kleding besmeurd worden.

Wat men in beschaafde kring in ieder geval als onsmakelijk beschouwde, was het geconfronteerd worden met voedsel dat een ander al in zijn mond heeft gehad.

illustratie
Middeleeuws ontbijt, zoals afgebeeld in een vijftiende-eeuwse missaal


In het oudste Boekje van Zeden wordt het met volle mond drinken of spugen ten strengste verboden (es 119-122). Wie aan tafel spuugt, confronteert zijn disgenoten wel heel direct met gekauwd voedsel. Zelfs als men de adviezen over blazen in voedsel en drank buiten beschouwing laat, blijkt men in de middeleeuwen in hoofse kringen gevoeliger voor spuwen en speeksel dan Norbert Elias het in zijn befaamde studie Het civilisatieproces voorstelt. Hij geeft voorbeelden waaruit blijkt dat het onhoofs is om in de waskom te spuwen. Dit lijkt ook heel affreus, maar wat hier bedoeld wordt, is dat men het water waarmee men de mond spoelt niet terug in de waskom mag laten lopen. Zo'n voorschrift suggereert juist níet dat de ‘hoofse mens’ er lustig op los spuwde, maar al behoorlijk gevoelig was op het punt van (andermans) speeksel.

Terug naar de gedragsregel uit het Boekje van Zeden: ook met volle mond drinken wordt onsmakelijk geacht, omdat etensresten uit de mond in de beker terecht kunnen komen. Dat de disgenoot, met wie men de beker deelt, dit als onsmakelijk zal ervaren, hoeft geen betoog. Ook de Leere van hoveschede heeft het verbod opgenomen, en in Van zeden heet het: ‘Als je voedsel in je mond hebt, dan moet je even wachten met drinken. In bekers pleegt men te soppen, maar in de mond van de mens hoort dat niet’ (vz 229-232). De portee van het advies is dezelfde, maar hier blijkt dat ‘soppen’ wel geoorloofd is. Men mag dus stukjes brood afsnijden, deze in de wijn dopen en vervolgens opeten. Nu kunnen er wel kruimels achterblijven in de wijn, maar die zijn niet langer afkomstig uit de mond van de disgenoot. De dichter van Van zeden wil er geen misverstand over laten bestaan wat mag en wat niet mag. Samengevat zegt hij: brood dat men afgesneden heeft mag men wél, maar brood dat men afgebeten heeft al niet meer in de beker dopen. En andersom mag men met voedsel in de mond ook niet meer drinken. Afgebeten brood of voedsel mag ten slotte niet terug op het (gedeelde) bord of in de (gezamenlijke) schotel gelegd worden (vz 233-240, 309-310). Jan van Boendale zegt in zijn Lekenspiegel over afgebeten brood of spijs: En stect int scotele niet weder, Maer legghet vore u neder (3/4, 319-320). Al deze voorschriften gebieden de hoofse mens kortom om de ander te behoeden voor ‘vreemd’ speeksel en ‘(aan)gegeten’ voedsel.

Men kan dus stellen dat vooral bij het getweeën nuttigen van voedsel en drank de ‘pijnlijkheidsgrens’ voor de ‘hoofse mens’ bij andermans mond en speeksel ligt. Hier toont de gevoeligheid van de beschaafde middeleeuwer meer verfijning dan toch vrij algemeen wordt verondersteld. Natuurlijk is er nog wel meer dat men aan tafel als onaangenaam ervaart. Wat te denken van dit advies uit het Boec van seden: ‘Als je eet, krab dan in gezelschap niet aan je hoofd of je hand’ (es 117-118)? Dit dunkt me een ‘hygiënisch’ advies: haren of schilfers in voedsel en drank zijn zichtbaar onsmakelijk - en laten we niet vergeten dat kapsels destijds ook nog vlooien en ander ongedierte konden herbergen. Verder

[pagina 140]
[p. 140]

bestaat het gevaar dat de maaltijd met vuil wordt verontreinigd, blijkens de volgende raadgeving uit Facetus: ‘Ontbloot aan tafel tijdens de maaltijd niets vuils om met de vingers los te maken, als je niet voor onbeschaafd wilt worden gehouden’.

Anderzijds vereist het getweeën de maaltijd gebruiken, dat men niet al te vies van elkaar is. Het handenwassen dat aan de maaltijd voorafging (en deze trouwens ook afsloot) moest in elk geval verontreiniging van de spijs zo veel mogelijk tegengaan. Niettemin kon degene die het vlees voorsneed er niet aan ontkomen om het voedsel met de handen aan te raken, aangezien de vork pas in de zestiende eeuw stilaan in gebruik kwam bij de elite. Het met de handen beroeren van voedsel boezemde de tafelgenoot nog geen weerzin in. Verder werd de beker onvermijdelijk met de lippen en de wijn met de mond beroerd. Dit lijkt geen onoverkomelijk bezwaar te zijn geweest, tenminste zolang men ‘onder ons’ was. Concreet gesteld: de aanzienlijke heer en dame delen zonder problemen de beker. Maar de aanzienlijke heer vindt het niet fris om de drinkbeker terug te ontvangen van iemand van onaanzienlijke stand of geringe sociale positie: ‘Als je een arm of onaanzienlijk man bent, geef de rest van de drank dan niet terug als je met aanzienlijke lieden aan tafel zit; drink alle wijn uit de beker of ga hem leeggieten en omspoelen. Zet dan de gewassen beker weer op tafel’ (es 69-74). Pas dan wil de heer er weer uit drinken! Boendale maakt in zijn Lekenspiegel duidelijk dat het niet de bedoeling is de beker zomaar op de grond te legen. Men moet de overgebleven wijn in een daartoe bestemd afvalvat deponeren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken