Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Literatuur. Jaargang 11 (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Literatuur. Jaargang 11
Afbeelding van Literatuur. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van Literatuur. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Literatuur. Jaargang 11

(1994)– [tijdschrift] Literatuur–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Leunen en drinken

Reeds in het oudste Boekje van Zeden vinden we het verbod om met de ellebogen op tafel te leunen tijdens het eten: Ne lene met ellenboghe oec niet Opte tafle daert yemen siet: Sit recte ende diene dine gheselle (es 123-125). Een verklaring waarom men niet met de ellebogen op tafel mag leunen, wordt in de meeste teksten niet gegeven. Hoogstens suggereren de adviezen dat men, voorovergebogen met de ellebogen op tafel, de disgenoot hindert bij het eten van hetzelfde bord. In een dergelijke houding zou men zich kunnen gedragen als een schrokop: men eigent zich al het voedsel toe en gunt de tafelgenoot niets. Maar het is niet meer dan een suggestie die van de teksten uitgaat.

Ook vandaag de dag nog krijgen kinderen te horen dat ze bij het eten rechtop moeten zitten en niet met de ellebogen op de tafel mogen leunen. Nu gaat het argument van het hinderen van de disgenoot niet meer op. De motivatie van vandaag lijkt te zijn dat kinderen aan tafel geen lamlendige indruk mogen maken. Dit blijkt al een oude motivatie te zijn. In een Engelse kloosterregel uit omstreeks 1430, genaamd The additions to the rule of St. Saviour, wordt bij het leunen van de monniken op de tafel withe ther armes or elbowes het volgende commentaar geleverd: for to sytt so it is a token of agony. Door rechtop op een stoel te zitten, niet over het voedsel te hangen en niet met de ellebogen op tafel te leunen, toont men over de nodige zelfbeheersing te beschikken. Erasmus acht het leunen op tafel slechts vergeeflijk voor mensen die ziek zijn, of door de ouderdom verzwakt.

Er is hiernaast ook nog een uiterst pragmatische verklaring mogelijk. Feit is dat er in de middeleeuwen veelal aan zogenaamde schragentafels werd gegeten. In het eetvertrek werden voor de maaltijd schragen neergezet, waarop men losse tafelbladen plaatste. En het lijkt bepaald denkbaar dat wanneer één of meerdere mensen op het tafelblad gingen leunen, ze deze vervaarlijk aan het wankelen konden brengen, met alle eventuele gevolgen van dien. In het Narrenschiff van Sebastian Brant (1458-1521) vindt men die motivatie terug in het hoofdstuk ‘Von disches unzuocht’. Daar hekelt de dichter de dwaze lieden zonder tafelmanieren, Die uff ir arm und elenbogen Sich laenen und den disch bewegen (136-137). Het is derhalve mogelijk dat ons hedendaagse vermaan aan kinderen (mede) teruggaat op een pragmatische en prozaïsche waarschuwing tegen het kiepen van het tafelblad.

Staan we vervolgens nog even stil bij een drietal gedragsregels aangaande het drinken en de drinkbeker. In het Boec van seden worden de volgende adviezen gegeven: ‘Wees bereid je tafelgenoot te bedienen, en zolang hij drinkt, mag jij niets eten’ (bvs 633-636). Men mag in tweeërlei opzicht dus geen inhalige indruk maken. Men moet voor de disgenoot opscheppen en lekkere hapjes voor hem reserveren. Voorts moet men het eten met rust laten als de disgenoot drinkt. Immers, als de ander drinkt, kan hij niet eten en let hij niet op het bord. Men zou dan in de gelegenheid zijn om snel de lekkerste hapjes te verorberen, of het bord leeg te eten. De Leere van hoveschede verbiedt, kennelijk ook met het oog op inhaligheid, om te eten als de disgenoot even van tafel is opgestaan.

Gedienstigheid en een gebrek aan inhaligheid treffen we ook aan in de volgende parafrase van het oudste Boekje van Zeden: ‘Als je met een vrouw het bord deelt, bied haar dan eerst de beker aan voordat je er zelf uit drinkt. In menige kring is het echter gebruik om te drinken en dan de beker weer op tafel te zetten’ (es 108-112). Men heeft kennelijk de keuze: de beker eerst aan de dame offreren of zelf drinken en de beker weer op tafel plaatsen. Die laatste opmerking heeft wel een dwingende implicatie: je mag de beker namelijk niet in je hand blijven houden, omdat je dan de ander de gelegenheid ontneemt om ook af en toe wat te drinken!

De derde etiquetteregel staat alleen in Van zeden: ‘Als men je de beker geeft, denk er dan om dat je je niet afwendt als je drinkt’ (vz 307-308). Latijnse, Franse en Duitse etiquetteteksten formuleren dezelfde regel, maar nergens volgt er een motivatie, wat erop kan duiden dat het voorschrift eigenlijk vanzelf sprak. De verklaring moet dus niet te ver gezocht worden: als iemand zich afwendt met de beker kan de ander niet zien wat hij er mee uitspookt. In het minst erge geval zit hij te drinken met volle mond. Het ergste geval zal samenhangen met de vrees van de middeleeuwer voor vergiftiging. Als iemand zich met de beker afwendde, kon dat wel eens weinig goeds voorspellen. Het getuigt altijd van sociaal aangepast gedrag als men voorkomt dat een ander de stuipen op het lijf wordt gejaagd, en daarom dient de drinkbeker steeds in het zicht van de disgenoot te blijven.

Onmatigheid en zelfbeheersing

Het kerkelijke normen- en waardensysteem voorzag reeds in een verbod op de gula, het onmatige eten en drinken. Vraat- en drankzucht leiden de mens maar af van het geestelijke leven en maken op ongeoorloofde wijze van het sterfelijke lichaam een tempel. In de beschaafde kringen stoorde men zich ook om profane redenen aan onmatigheid. De onmatige, gulzige eter en

[pagina 142]
[p. 142]

drinker toont met zijn gedrag dat hij zijn primaire driften niet in de hand heeft. En mensen die zichzelf niet kunnen beheersen, vormen een potentiële bedreiging. In de gegoede kringen ontstaat een verlangen naar matig, beheerst en betrouwbaar gedrag. Derhalve beginnen etiquetteboekjes bepaalde gedragingen te signaleren en te verbieden, die duiden op onmatigheid en inhaligheid.

De tafelschikking kende een duidelijke hiërarchie: de aanzienlijkste heer nam de voornaamste plaats in, en naast hem kwamen dan weer de hoogste heren (en

illustratie
Hieronymus Bosch: gulzigheid, een van de zeven hoofdzonden, geschilderd op een tafelblad. Collectie Museo del Prado, Madrid


dames) te zitten. Het minst aanzienlijk waren de plaatsen aan de uiteinden van de tafels, en de tafels die het verst verwijderd waren van de heer. Bij het uitserveren van de spijzen, sauzen en dranken werd dezelfde rangorde aangehouden. De voortreffelijkste spijzen, de lekkerste sauzen en de beste wijnen waren bestemd voor de heer des huizes en zijn tafelgenoten. Des te onaanzienlijker iemands plaats aan een tafel was, des te soberder en goedkoper voedsel en drank waren. Over het uitdelen van het fruit lezen we in de Leere van hoveschede bijvoorbeeld: En leght also veele voor den één as voor den andre, maer leght tscoonste voor den werdiensten vander tafel (p. 114). Wie niet content was met het voedsel dat voor hem was gereserveerd, en op zoek ging naar betere spijzen, gedroeg zich onbeschoft. Van zeden leert dienaangaande: ‘Neem genoegen met je eigen voedsel op je eigen tafel, waarmee je je op behoorlijke wijze kan voeden. Wees niet als die veelvraten, die kwijlend in 't rond lopen te kijken’ (vz 225-228). De etiquetteregel verlangt dus in essentie zelfbeheersing. Het wordt in een zedentekst als de Goede manierlijcke zeden tevens als onbeschaafd beschouwd om de schotel te draaien die men voor zich op tafel heeft staan, met de bedoeling aldus de lekkerste stukken naar zich toe te halen.

Wie vast van plan is om zwaar te gaan tafelen, krijgt het advies om ongezien van tevoren de gordel wat wijder te maken. Aan tafel is het immers niet meer toegestaan, ja zelfs een schande, om de riem ‘op de vreethaak’ te zetten, omdat men aldus anderen zichtbaar confronteert met zijn vraatzucht. Het blijft onopgehelderd waarom dit Latijnse advies uit Facetus wel in Duitse etiquetteteksten terecht is gekomen, en ook bij Erasmus niet ontbreekt, maar in de Franse en Middelnederlandse Boekjes van Zeden onvertaald is gebleven. Werd het advies genegeerd, omdat het ‘heimelijke vraatzucht’ lijkt te sanctioneren?

Onmatigheid wordt ook in de Spiegel der jongers van de hand gewezen: ‘Nuttig de spijs en drank die men u ter tafel brengt met mate; ga niet zitten schrokken als een veelvraat’. De veroordeling geldt hier sociaal onaangepast gedrag. Maar er kunnen ook praktische redenen worden aangevoerd om niet te veel te eten en te drinken, zoals het vermijden van ongemakken, aldus Goetman: Die sulcke heeft dicwils pijn Van spijse of drancke te sijn versaet [=verzadigd], Daer teghen en is gheen medecijn Dan soberheyt (365-368). In de Goede manierlijcke zeden staat een opsomming van ongemakken die voortvloeien uit overmatig eten en drinken: een slechte adem, rotte tanden, rode en tranende ogen, scheelzien, opvliegendheid, bevende handen, geestelijke afstomping, slechte nachtrust, nachtmerries en vroegtijdige ouderdom en ziekte. Elias heeft betoogd dat in de middeleeuwen regels voor etiquette en goede manieren nog zelden gepaard gaan met gezondheidsargumenten, maar een uitzondering hierop vormt dan toch wel de vraat- en drankzucht. In de Heimelijkheid der heimelijkheden prijst Jacob van Maerlant meermalen de matigheid aan tafel aan om gezondheidsredenen: wie te veel (of juist te weinig) eet of drinkt, zal ziek worden. En Maerlant zegt: die bi maten leven can, Hi mach sijn een ghesont man (905-906). De dichter besteedt dan ook vrij veel aandacht aan dieetregels om gezond te blijven. Het komt erop neer dat men moet eten en drinken wat de seizoenen te bieden hebben, rekening houdend met de complexie van mens, voedsel, drank en jaargetijde.

Wie zichzelf aan tafel niet in de hand kan houden en zijn eet- en drinkgedrag niet matigt, Die doot die volcht hem met ghewelt, zo meldt de Spiegel der jongers (471). Met name de alcoholconsumptie dient gematigd te blijven. Het Boec van seden bestempelt dronkenschap enerzijds als ‘vuil en onrein’ (het sociale argument) en anderzijds als ongezond (bvs 905-908). Erasmus raadt kinderen af om wijn of bier te drinken, omdat het slecht voor hun gezondheid en karakter zou zijn. Hij meent dat kinderen water moeten drinken, eventueel licht bier of lichte wijn, en dan het liefst met water aangelengd. De gezondheidsreden blijkt telkens een sterk conditioneringsargument, maar ook sociale motivaties ontbreken niet, zoals bijvoorbeeld in de Leere van

[pagina 143]
[p. 143]

hoveschede: Ne drinct niet soe veele wijns dat hij di maeke zot clappaert [=kletsmeier] (p. 127). Een ernstiger sociaal probleem dan loslippigheid wordt onder meer verwoord door Valcooch: door drincken verliestmen zijn verstant daer uut comt vechten (1013-1014). Omdat (excessief) drankgebruik de lichamelijke en geestelijke controle negatief kan beïnvloeden, is alcoholconsumptie gebonden aan (sociale) restricties.

Een beschaafde gedragsstandaard

Alles bijeen genomen zal het er aan de gegoede middeleeuwse dis betamelijker aan toe zijn gegaan dan door velen gedacht wordt. Het grootste verschil met de moderne tijd is erin gelegen dat er met de handen, zonder vork, werd gegeten. Elias bestrijdt dat de middeleeuwers met vorken zouden zijn gaan eten, als ze die maar gekend hadden. Hij memoreert dat de vork reeds in de elfde eeuw, zonder succes, werd geïntroduceerd aan het Venetiaanse hof van Domenico Selvo door zijn echtgenote, een Byzantijnse prinses. Petrus Damianus en velen na hem spraken schriftelijk hun afschuw uit over het feit dat zij met vorken at, hetgeen beschouwd werd als extravagante ijdeltuiterij. In het begin van de vijftiende eeuw kan de auteur van het Ridderboec zich er nog over opwinden: ‘enige tijd geleden [sic!] leefde in Lombardije een landsvrouw die zo zeer gesteld was op haar lichaam [...] dat zij weigerde enig voedsel aan te raken met haar handen, want zij wilde haar vingers niet besmetten. Deze dame gebruikte gouden vorkjes bij de maaltijd. Wat men haar opdiende, tilde zij hiermee naar de mond. Zij versierde alles aan haar lichaam met goud, maar toen zij het leven liet, begon haar lichaam zo verschrikkelijk te stinken dat men in het klooster waar zij begraven werd drie dagen lang de smerige lucht nauwelijks kon verdragen.’ (p. 26)

 

De vrouwe wordt in de vijftiende-eeuwse tekst nog steeds voorgesteld als een zondares, of in elk geval als het tegendeel van een heilige, die na zijn dood per definitie erg lekker ruikt.

Een ander wezenlijk verschil is dat tot de zestiende eeuw getweeën van één bord wordt gegeten en uit één beker wordt gedronken. We zagen dat zich rond dit gebruik enkele strikte regels hebben gevormd om zekere gevoelens van afkeer voor andermans lichamelijkheid te minimaliseren. In de zestiende eeuw neemt de distantie toe en krijgt ieder vaker de beschikking over een eigen bord en beker. Langzaamaan verdwijnen dan overbodig geworden etiquetteregels die het delen van voedsel en drank in goede banen moeten leiden, al komt dit gebruik bij Erasmus nog sporadisch voor. Alhoewel ook de vork als instrument om mee te eten in de zestiende eeuw langzaam ingang maakt bij de elite, wordt deze nog niet vermeld in de hier behandelde zedenteksten. Tot de standaarduitrusting aan de zestiende-eeuwse elitaire dis bleek wel inmiddels het servet te behoren, dat tijdens het eten over de linkerschouder of -arm werd gehangen.

Meer in het algemeen gesproken blijkt de middeleeuwse tafeletiquette van de elite betrekkelijk uitgebreid en verfijnd. De beschaafde gedragsstandaard zoals die hier naar voren is gekomen, toont een protocol dat voorziet in bescheidenheid, terughoudendheid, respect en gedienstigheid, met een ontwikkeld gevoel voor onderlinge verhoudingen. Het gebruiken van de maaltijd kan ook in de middeleeuwen niet zonder een sfeer van harmonie en aangepastheid. Hinderlijk, onsmakelijk, aanstootgevend, onbeheerst en bedreigend gedrag dient vermeden te worden. Er wordt idealiter niet geknoeid, gespuugd of gekrakeeld, en de resten belanden niet op de grond. Natuurlijk moeten we ons realiseren dat de elite in de middeleeuwse samenleving een (kleine) minderheid vormde, en dat er in deze gegoede kringen ook beslist wel af en toe tegen de regels gezondigd zal zijn. Niettemin onderkennen we in de oudste zedenteksten basisnormen voor tafelgedrag die beschaafd genoemd kunnen worden, en die in de loop der tijd ook hun uitstraling gehad hebben naar de lagere regionen in de samenleving.

Literatuuropgave

‘De boec van seden’ uit de Enaamse codex is uitgegeven door M. Gysseling in Corpus van Middelnederlandse teksten ('s-Gravenhage 1980), ii, 1, p. 484-497. W.H.D. Suringar gaf de Comburgse teksten uit als Die bouc van seden (Leiden 1891) en Van zeden (Leiden 1892). Jacob van Maerlants Heimelijkheid is gepubliceerd door A.A. Verdenius (Amsterdam 1917). Voor de Lekenspiegel van Boendale zie men de editie van M. de Vries (Leiden 1848). De Leere van hoveschede is geëditeerd door W. de Vreese: ‘Een Fransch-Nederlandsche “Leere van hoveschede’ uit het einde der 15de eeuw’ (tntl 52 (1933), p. 85-142). Voor Lambertus Goetmans De Spiegel der jongers zie men de editie C.P. Serrure (Gent 1860). De Goede manierlijcke zeden is door J. van Vloten uitgegeven in zijn ‘Levensmanieren naar een handleiding der 16e eeuw’ (Dietsche warande 6 (1864), p. 337-361). P.A. de Planque publiceerde Valcooch's regel der Duytsche schoolmeesters (Groningen 1926). Het Ridderboek is in vertaling uitgegeven door G. Warnar (Amsterdam 1991). Voor de Facetus zie men Der deutsche Facetus van C. Schroeder (Berlijn 1911), en voor Erasmus deel 25 uit de Collected works of Erasmus (Toronto 1985). Het Nar-renschiff van Sebastian Brant vindt men in de editie van F. Zarncke (Leipzig 1854). Belangrijke studies over civilisatie, hoofsheid en tafelmanieren zijn achtereenvolgens: N. Elias: Het civilisatieproces (Utrecht 1990); J. Nicholls: The matter of courtesy (Suffolk 1985); M. Visser: The rituals of dinner (New York 1991) en B. Ketcham Wheaton: Savoring the past (Philadelphia 1983). Over de Boekjes van Zeden zie men nog van T. Meder ‘Hoofsheid in de Boekjes van Zeden’ (Spektator 21 (1992) p. 321-324) en ‘Fatale vrouwen’ (Literatuur 10 (1993) p. 88-96).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken