ren nog één boek aanraak!” Die opmerking, zo terloops en vrijblijvend geplaatst, staat in mijn geheugen gegrift. Niet dat ik er treurig van word, maar zo'n diepgaand gebrek aan werkelijke interesse, dat volgens mij eerder regel is dan uitzondering, zorgt er wel voor dat ik met beide benen op de grond blijf.’
Voor de recente ontwikkelingen in het onderwijs houdt Hilberdink zijn hart vast. De fusies waartoe veel scholen op dit moment verplicht worden en die ook de Thorbecke Scholengemeenschap niet gespaard hebben, oefenen een enorme invloed uit op de sfeer. En dan de basisvorming voor de onderbouw en de plannen voor de tweede fase ten behoeve van de hoogste klassen, die binnen afzienbare tijd zal worden ingevoerd. Hilberdink: ‘Ik moet nog zien dat die tweede fase goed van de grond komt. De opzet ervan is dat leerlingen, meer dan nu het geval is, zelfstandig leren studeren. Voor Nederlands betekent het dat leerlingen op een heel andere manier met boeken moeten leren omgaan. Klassikale literatuurgeschiedenislessen zullen wellicht verdwijnen. “Vond je het een mooi boek en waarom niet?” - ik vrees dat dat zo'n beetje de aanpak wordt. Jammer, heel jammer. Ik heb zelf een zeer traditionele opleiding genoten, een heleboel boeken genuttigd die ik niet onmiddellijk kon duiden of smaken, maar ik heb niet het idee dat dat me slecht heeft gedaan. Een brede opleiding is wat mij betreft heel wenselijk. Nu wordt, is de bedoeling, het onderwijs projectmatiger van aard. Leerlingen mogen meer dan nu het geval is zelf gaan aangeven wat ze willen leren en worden vervolgens in groepen opgedeeld. Dus niet meer in klassen, maar in “leerhuizen”. Ik stel me voor dat leerlingen uit één klas dan op hetzelfde moment met verschillende aspecten van hetzelfde vak bezig zijn. De taak van de leraar wordt, heb ik begrepen, het stimuleren, het helpen problemen op te lossen, het zorgen dat ze niet in de gordijnen klimmen. De leraar moet niet zozeer de leider zijn, maar de begeleider, want zelfwerkzaamheid en zelfredzaamheid staan centraal.’ Met ingang van het nieuwe schooljaar zullen Hilberdink en zijn collega's met deze aanpak experimenteren. ‘We kunnen ons er
toch niet meer aan onttrekken. Onze sectie heeft besloten mee te werken om er het beste van te maken. En in alle redelijkheid: natuurlijk zijn we bereid zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de wensen van het vervolgonderwijs. Volgens het Ministerie willen de vervolgopleidingen niet in de eerste plaats dat wij leerlingen culturele bagage meegeven, maar vooral dat wij leerlingen afleveren die probleemoplossend kunnen denken. Het zij zo.’
Zijn onderzoek biedt Hilberdink de kans om zich geregeld te onttrekken aan het onderwijs en zich op een andere manier met de neerlandistiek bezig te houden. ‘Ik werk onder bijzondere omstandigheden, want de familie Mijnssen bewoont een prachtig huis in de bossen bij Elspeet waarin ik een eigen werkruimte heb in Mijnssens bibliotheek vol bijzondere bibliofiele uitgaven, en waar een computer tot mijn beschikking staat. Ik verblijf er middenin de sfeer van mijn onderwerp. Die ervaring is voor mij eigenlijk nog belangrijker dan die hele promotie. Ik zit met brieven van Kloos en Gorter in mijn handen, ik lees ontroerende opdrachten van collega-schrijvers aan Mijnssen, ik blader door de boeken die hij ook duizend-en-één keer onder ogen heeft gehad...Mevrouw Mijnssen, de schoondochter van de schrijver, is geweldig gastvrij. Ze heeft me de sleutel van het huis gegeven - in letterlijke zin, zodat ik aan het werk kan als ik er zin in heb, maar ook in figuurlijke zin, door me alle vertrouwen van de wereld te schenken. Ze heeft me inzage gegeven in de stukken, ze is bereid al mijn vragen te beantwoorden en ze bemoeit zich inhoudelijk niet met wat ik schrijf. Ik weet zeker dat die weldadige omstandigheden er grotendeels verantwoordelijk voor zijn dat ik er tegen op zie dat ik deze periode van werken aan mijn dissertatie moet afsluiten. Aan de andere kant: het is voor mij vreselijk belangrijk dat mevrouw Mijnssen er bij is als ik promoveer. Daarom wil ik mijn boek toch binnen enkele maanden voltooien.’
‘Sommige collega's op school vragen argwanend wanneer ik nu eindelijk eens promoveer. Ze geloven vermoedelijk niet eens meer dat ik echt