Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Literatuur. Jaargang 21 (2004)

Informatie terzijde

Titelpagina van Literatuur. Jaargang 21
Afbeelding van Literatuur. Jaargang 21Toon afbeelding van titelpagina van Literatuur. Jaargang 21

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Literatuur. Jaargang 21

(2004)– [tijdschrift] Literatuur–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 42]
[p. 42]


illustratie

[Gelezen]

Een odeur van ononderbrengbaarheid
Annie van den Oever <Fritzi> en het groteske

Amsterdam: De Bezige Bij, 2003. 571 blz.; € 35,-; isbn 90 234 1272 9.

Als F. ten Harmsen van der Beek in 1965 debuteert met Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten veroorzaakt dat de nodige commotie in de literaire wereld van die tijd. De bundel was langverwacht: twee jaar vóór het verschijnen ervan, had de veelbesproken dichteres al de prestigieuze Poëzieprijs van Amsterdam in de wacht weten te slepen. Het uiteindelijke debuut lost de hooggespannen verwachtingen in: critici zijn erg enthousiast over de ongewoonheid en de taalvernieuwende aspecten van de gedichten. Nog geen jaar later is de bundel al aan zijn derde druk toe. Maar achter alle bewondering en het enthousiasme van de toenmalige lezers blijken bij nadere beschouwing ook andere gevoelens te sluimeren: wrevel, irritatie en onzekerheid. Wat wás dit bundeltje vreemde teksten eigenlijk precies? Ging het om een verzameling hermetische taalexperimenten? Was het een verkapt autobiografisch verslag van ‘Fritzi's’ turbulente leven op de beruchte villa Jagtlust? Of was het slechts allemaal ‘onzin’, zoals de dichteres zélf nota bene volhield?

Deze opmerkelijke receptiegeschiedenis van F. ten Harmsen van der Beek - die zich later omdoopte tot F. Harmsen van Beek - vormt het uitgangspunt van <Fritzi> en het groteske, het vuistdikke proefschrift van Annie van den Oever. De insteek die Van den Oever kiest om het kleine oeuvre van deze auteur te benaderen, is even sierlijk als doeltreffend. In plaats van zich te mengen in allerlei interpretatieve discussies omtrent F. Harmsen van Beeks teksten, acht zij het zinniger deze te analyseren met behulp van een ‘metatheorie’ (p. 36): niet het literaire werk vormt het object van onderzoek, maar in de eerste plaats de receptie en interpretatie van dat werk. Hoewel Van den Oever haar lezers ook zeer verhelderende interpretaties voorlegt, toetst ze haar eigen bevindingen voortdurend aan andere lezingen en deinst zij er niet voor terug om haar eigen analyse uiteindelijk weer in heroverweging te nemen.

Die aanpak levert fascinerende resultaten op. Van den Oever laat zien dat veel lezers de gedichten en verhalen van F. Harmsen van Beek benaderen vanuit min of meer traditionele ‘leesconventies’ (p. 31). Die conventies hebben hun wortels in de tekstgerichte interpretatiemethode van het tijdschrift Merlyn, de inzichten uit de klassieke narratologie en gangbare opvattingen over ‘realistische’ vertelstijlen of de rol van de auteur. Binnen zo'n conventie spelen bepaalde verwachtingen omtrent noties als ‘schrijver’, ‘verhaal’, ‘inhoud’, ‘betekenissamenhang’ en ‘thematische eenheid’ vaak een belangrijke rol: zij sturen en kleuren de interpretaties van de lezer in hoge mate. Het werk van F. Harmsen van Beek, zo beargumenteert Van den Oever, staat echter in een andere, ‘groteske’ traditie. Het staat daarmee in een ‘averechtse’ verhouding tot de verwachtingen die een conventionele leeshouding met zich meebrengt: in Geachte Muizenpoot of de verhalen uit een bundel als Neerbraak is géén herkenbare of betrouwbare verteller aanwezig, lijkt nauwelijks sprake van enige ontwikkeling van het verhaal te zijn en legt de betekenissamenhang het vaak af tegen de overstelpende hoeveelheid details en digressies. Het traditionele merlinistische, personalistische en klassiek-narratologische begrippenapparaat laat het plotseling afweten, en Van den Oever benadrukt dit door alle bijbehorende begrippen consequent tussen vishaken te plaatsen - vandaar dat de ‘schrijver’ in de titel van deze dissertatie met <Fritzi> wordt aangeduid.

Er hangt om het werk van F. Harmsen van Beek dus een ‘odeur van ononderbreng-

[pagina 43]
[p. 43]

baarheid’ (p. 95), zo formuleert Van den Oever het in Fritziaanse bewoordingen. Die ongrijpbaarheid heeft verschillende interessante consequenties. Zij leidt er ten eerste toe dat de verborgen vooronderstellingen die ten grondslag liggen aan de traditionele leesconventies aan het licht worden gebracht en voor kritische heroverweging in aanmerking komen. Ten tweede wordt daardoor aandacht gevraagd voor datgene wat binnen die leestraditie onopgemerkt en ongerepresenteerd bleef: het taboe, het singuliere en het anarchistische. En ten slotte resulteert de groteske methode in een ontmaskerende ‘vernedering’ van de waarden en begrippen die volgens de traditionele opvattingen hoog dienen te worden aangeslagen. Deze kritische functie van de groteske ongrijpbaarheid biedt, aldus Van den Oever, een verklaring voor het wrevelige onbegrip dat F. Harmsen van Beek bij sommige lezers bleek op te roepen: haar werk is fundamenteel unheimisch en leidt tot een aantasting van vertrouwde denkkaders. Van den Oever sluit daarmee aan op de actuele theorievorming over de ondermijnende aspecten van postmoderne poëzie, hoewel ze in haar studie daar niet aan refereert.

Van den Oevers beschrijving van de groteske effecten die het werk van F. Harmsen van Beek sorteert, is niet altijd even consequent. Zo benadrukt zij meermaals dat traditionele leesconventies veelal uitgaan van een ‘thematische eenheid’ en ‘betekenis-samenhang’ in het literaire werk. Dat verwachtingspatroon loopt stuk op het averechtse werk van F. Harmsen van Beek: in haar teksten ontnemen uitweidingen over details het zicht op de algemene verhaallijn en verhinderen scabreuze woordspelletjes een overkoepelende, abstract-metaforische

illustratie

interpretatie. Het is dus niet meer mogelijk om tot een ‘synthetiserende, afsluitende lezing’ van het gedicht of verhaal te komen (p. 178): uit de teksten spreekt ‘geen eenheid of <visie>’ (p. 345). Maar tegelijk stelt Van den Oever telkens dat F. Harmsen van Beek ‘welbewust het concrete detail tegen het abstracte verband uitspeelt’ (p. 256), dat de auteur een ‘scherp oog [heeft] voor categoriserings- en hiërarchiseringsproblemen’ (p. 488), en dat haar groteske methode tevens een ‘kritische methode [is], die doelbewust tegen de regels van het ordelijke denken ingaat’ (p. 489; mijn cursiveringen).

Daarmee veronderstelt Van den Oever in feite dat aan elk gedicht of verhaal wel degelijk een eenheid ten grondslag ligt - een strategische eenheid, die aan elk tekst-element betekenis verleent en die gepersonifieerd wordt als de ‘auteur’, die de tekst nauwgezet als een functioneel systeem heeft ontworpen. Zo'n opvatting over F. Harmsen van Beeks werk en schrijverschap komt dicht in de buurt van de traditionele beeldvorming rond de ‘ingenieurspoëzie’, waartegen deze auteur zich volgens Van den Oever juist wilde afzetten (pp. 119-120). De gedachtegang is niet alleen inconsequent, belangrijker nog is dat deze een neutraliserend effect heeft. Als het werk van F. Harmsen van Beek werkelijk zo doelbewust en weloverwogen is geconcipieerd, verdwijnt iets van de verontrustende impact die de gedichten en verhalen kunnen hebben. Immers, als Van den Oevers inschattingen van de auteursintenties juist zijn, heeft het werk niet langer zo'n fundamenteel ‘grotesk’ effect: alle verwarring en misleiding ten spijt, blijkt er dan toch een serieuze, traditionele ‘schrijver’ achter het werk schuil te gaan, die daadwerkelijk het eenduidige doel voor ogen heeft gestaan om de lezer (voor eventjes) op het verkeerde been te zetten.

Maar dergelijke kanttekeningen bij Van den Oevers studie illustreren toch vooral hoe prikkelend en vernieuwend deze is. Het is een zeer leesbaar en aangenaam veelzijdig boek: Van den Oever geeft een uitgebreid overzicht van de internationale literatuur over het groteske, terwijl zij bijna en passant bestaande theoretische controversen over dit onderwerp nuanceert; ze schetst helder de receptie van F. Harmsen van Beek, zet vraagtekens bij de bestaande analyses en geeft inzichtelijke interpretatieve overwegingen bij teksten als ‘Twee raadselrijmen’. De verborgen vooronderstellingen van traditionele leesconventies worden door dit alles haarfijn aan het licht gebracht. Van den Oever toont met <Fritzi> en het groteske overtuigend aan hoe gemakkelijk men is voorbijgegaan aan de ongrijpbaarheid van F. Harmsen van Beek, en hoe verontrustend een ogenschijnlijk onschuldig bundeltje als Geachte Muizenpoot eigenlijk is.

gaston franssen

De mysterieuze Perceval
Soetje Ida Oppenhuis de Jong De Middelnederlandse Perceval-traditie

Inleiding en editie van de bewaarde fragmenten van een Middelnederlandse vertaling van de Perceval of Conte du Graal van Chrétien de Troyes, en de Perchevael in de Lancelotcompilatie. Middelnederlandse Lancelotromans 9. Hilversum: Verloren, 2003. 558 blz.; geb.; ill.; € 49,-; ISBN 90 6550 753 1.

Omstreeks 1190 overleed Chrétien de Troyes. De schepper van beroemde Arturromans als Lancelot en Yvain liet bij zijn dood een onvoltooid werk achter, de Perceval. Het is het verhaal over een dwaze jongeman die zijn moeder verlaat, naar het hof van koning Artur vertrekt, en zich van kansloze nieuwkomer tot groot ridder ontwikkelt. Tal van onopgeloste raadsels kent deze roman, versterkt door het open einde ervan. Het is juist het mysterieuze, onaffe karakter van de Perceval dat de roman succesvol heeft gemaakt. Al in de dertiende eeuw ontstonden vervolgen op Chrétiens

[pagina 44]
[p. 44]


illustratie
The Attainment: The Vision of the Holy Grail to Sir Galahad, Sir Bors, and Sir Percival, door Edward Burne-Jones, William Morris en John Henry Dearle, 1890


werk; het werd bovendien snel in andere volkstalen vertaald.

De Middelnederlandse letterkunde kent verschillende versies van Chrétiens verhaal. In de zogenaamde Lancelotcompilatie, een immense verzameling van Middelnederlandse Arturromans, zit het relaas verborgen van de held die in het Middelnederlands Perchevael heet. Deze tekst gaat terug op een oudere Middelnederlandse vertaling, een tekst waarvan we slechts zo'n duizend verzen in verspreide fragmenten kennen. Soetje Ida Oppenhuis de Jong heeft al die fragmenten bijeengebracht en samen met de ‘compilatieversie’ bestudeerd en uitgegeven; studie en editie zijn verschenen als onderdeel van de mooie reeks Middelnederlandse Lancelotromans. De editie is copieus, met drie soorten commentaar, paleografisch en interpretatief, alsmede woordverklaringen. De Middelnederlandse Perceval-traditie is een onontbeerlijk boek voor wie zich bezighoudt met de Middelnederlandse Arturepiek of met de receptie van de grote Oudfranse dichter.

In de studie gaat de meeste aandacht uit naar de manier waarop Chrétiens tekst in het Middelnederlands is vertaald. Ondanks de schamele overlevering van de fragmenten kan opgemaakt worden dat de vertaler eigen accenten heeft gelegd. Oppenhuis noemt hem een ‘vrolijke verteller’ met een levendige stijl. Schitterend is bijvoorbeeld de beschrijving van een Middeleeuwse stadsmarkt die hij ten beste geeft. Voor de versie van Perchevael in de Lancelotcompilatie is de waardering lange tijd minder geweest. De auteur ervan zou zich verhouden tot Chrétien als een competente verslaggever tot een rasverteller. Oppenhuis stelt dat beeld bij. Eigenlijk is de compilatieversie een ‘eenvoudige Waleweinroman’, en de tekst moet als zodanig gewaardeerd worden, niet in vergelijking met Chrétien.

Niet altijd is de auteur even helder in haar uitspraken. Zo worden enkele levendig gestileerde passages in de Perchevael ‘juweeltjes van misschien wel typisch Middelnederlandse vertelkunst’ genoemd (p. 101). Een intrigerende bewering. Maar wat een levendige stijl nu precies is, zegt de auteur niet, en een onderzoek naar de diversiteit in levendigheid binnen de Middelnederlandse literatuur heeft ze niet gedaan. Waarop baseert ze dan dat ‘typisch’? Bovendien oppert ze in haar conclusie weer het omgekeerde: de levendigheid van de Perchevael is ‘wellicht een trekje dat de Middelnederlandse vertaling kenmerkt en onderscheidt van andere’ (191). Op zo'n moment is Oppenhuis bijna even raad-selachtig als Chrétien in zijn laatste werk.

joost van driel

Signalement
De verkeerde De Vries

Daan Cartens en Muriël Steegstra. Vervolg je weg en laat de lui maar dazen! Theun de Vries. Getuige van een eeuw. Amsterdam/Den Haag: Querido/Letterkundig Museum, 2003. 182 blz.; € 17,95; isbn 90 214 8484 6. Theun de Vries. Wilt Tjaarda. Vertellingen. Met een inleiding van Geert Mak. Amsterdam: Querido, 2003. 296 blz.; € 12,50; isbn 90 214 8486 2.

‘Op school had ik wel iets over De Vries vernomen, maar in de literatuurgeschiedenis van H.J.M.F. Lodewick die wij gebruikten, kwam hij er bekaaid af. Veel meer dan de anekdote dat een ‘scherptongige’ collega-schrijver, denkend aan Hendrik de Vries, over Theun sprak als ‘de verkeerde De Vries’, vermeldde het leerboek vrijwel niet over een van de meest productieve schrijvers van het Nederlandse taalgebied. Op de Universiteit van Amsterdam, waar ik in 1970 Nederlands ging studeren, figureerde ‘de verkeerde De Vries’ op geen enkele verplichte literatuurlijst.’ Aldus begint Elsbeth Etty haar ‘herlezing’ van Theun de Vries' trilogie Februari in de bundel Vervolg je weg en laat de lui maar dazen! die het Letterkundig Museum uitgaf ter gelegenheid van de overzichtstentoonstelling over De Vries, afgelopen zomer. Etty kenschetst met deze woorden de positie van Theun de Vries in de Nederlandse literaire wereld: een schrijver die voortdurend over de rand dreigt te vallen. De meest prominente associaties bij zijn naam zijn die met lijvige historische romans en tendensliteratuur.

Het lijkt dan ook een gelukkige keuze dat Querido bij dezelfde gelegenheid heeft gekozen voor de heruitgave van een selectie uit de Wilt Tjaarda-verhalen. De Vries' verdichte herinneringen aan zijn jeugd in het Friese Veenwouden, die hij aan het begin van de oorlog begon te schrijven om zijn depressie te verdrijven, hebben altijd op een enthousiast publiek kunnen rekenen. Hier is De Vries als verteller op zijn best.

In zijn bijdrage aan de bundel van het Letterkundig Museum werpt J.T. Bremer licht op de autobiografische elementen in de Wilt Tjaarda-verhalen, daarbij klaarblijkelijk behulpzaam bijgestaan door De Vries zelf. Voor een juiste waardering van de verhalen is het niet onontbeerlijk, maar het bevredigt allicht een zekere nieuwsgierigheid. Het lijkt in elk geval een zinvollere exercitie dan Etty's tamelijk verkrampte pleidooi voor herwaardering van Februari, waarover zij niettemin zelf opmerkt dat het ‘niet meer is dan een weelderig aangeklede politieke stellingname’. Bij Theun de Vries, die er jaren geleden al afstand van nam, hoeven we niet aan te komen voor die drie dikke delen. Hij zou ze nu ‘aan niemand meer uitlenen’.

sasja koetsier


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Godefridus Franssen

  • Sasja Koetsier

  • Joost van Driel

  • over Annie van den Oever

  • over Soetje Oppenhuis de Jong

  • over Daan Cartens