Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De roman der Lorreinen (1876)

Informatie terzijde

Titelpagina van De roman der Lorreinen
Afbeelding van De roman der LorreinenToon afbeelding van titelpagina van De roman der Lorreinen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.41 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Editeur

Jan Carel Matthes



Genre

poëzie

Subgenre

ridderroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De roman der Lorreinen

(1876)–Anoniem Lorreinen, Roman der–rechtenstatus Auteursrechtvrij

(nieuw ontdekte gedeelten)


Vorige
[pagina 55]
[p. 55]

Woordenlijst.

(De tusschen haakjes geplaatste cijfers duiden de bladzijden, de andere de verzen aan.)

Aen, op. Lorr. III, 202 (50).
Achten, voornemens zijn. Lorr. III, 278 (52).
Achterwaren, verzorgen, beheeren. Lorr. II, 207, 211 (41).
Altenen, aanhoudend, steeds door. Lorr. I, 390 (18).
Ane, zonder. Lorr. III, 201 (50).
Angaen, ondernemen, doen. Lorr. II, 155 (40).
Anscijn, Antscijn, aangezicht. Lorr. I, 137 (6) I, 161 (7).
Assaut, aanval. Lorr. II, 349 (16).
Bachelleer, schildknaap, aspirantridder. Lorr. I, 655 (29).
Banderside, aan de andere zijde. Lorr. III, 197 (50).
Bat, beter. Lorr. I, 81 (4), I, 158 (7), III, 28 (46).
Bedempt, deelw. v. bedemen, duister worden. Lorr. I, 392 (18).
Beden, bidden. Lorr. II, 157 (40).
Begeven, Hem - monnik worden. Lorr. II, 143 (39)
Begeven sijn, monnik zijn. Lorr. II, 195 (41).
Behove, behoefte, de eer en dienst die iemand toekomen. Lorr. I, 115 (5).
Beleggen, bezetten. Lorr. I, 784 (34), III, 44 (46).
Bepeinsen, Hem -, zich bedenken. Lorr. I, 259 (12).
Beraden, genadig zijn, beschermen. Lorr. III, 158 (49); berokkenen. Lorr. III, 288 (52).
Berecken, toetakelen. Lorr. III, 289 (52).
Bereren, beweenen, betreuren. Lorr. III, 12 (45).
Beringen, omsingelen. Lorr. III, 325 (53).
Bernier, ofr. idem: ‘celui qui était chargé de la nourriture des chiens de chasse’ (Du Cange). Lorr. I, 84 (4).
Bestaen, intr., verwant zijn. Lorr. II, 84 (38).
Bestaen, trans., wagen. Lorr. I, 59 (3); aanvallen. Lorr. I, 153 (7).
Beten, van het paard afstijgen. Lorr. I, 389 (18), 395 enz.
Beverden, i.q. bevreden, behoeden, vrede geven. Lorr. I, 638 (28).
Bloet, lafhartig. Lorr. III, 330 (53).
Borderen (ofr. béorder), steekspelen. Lorr. I, 654 (29).
Borghen, helpen, beschermen. Lorr. I, 767. (34).
Boude, spoedig, dadelijk. Lorr. I, 412 (19).
Broet, gebroed (schimpnaam), II, 57 (37).
Dagen, vertoeven. Lorr. II, 31 (37).
Dan. maar. Lorr. III, 160 (49).
[pagina 56]
[p. 56]
Deelwijn, delewijn. Lorr. I, 665 Aant. (30). Zie Oudemans op Bredero en Hooft.
Deus, tusschenwerpsel, God. Lorr. I, 142 (6), 147 (7), 657 (29) en elders.
Dier, kostbaar. Lorr. I, 337 (17). I, 618 (28).
Dicke, dicken, dikwijls. Lorr. I, 283 (13). II, 82 (38), 154 (40).
Doen, beschikking, gebruik. Lorr. II, 202. (41).
Doegen, dogen, deugen, ten goede komen. Lorr. I, 661 (30).
Doen, stellen, plaatsen. Lorr. II, 218 (41).
Dogen, lijden, ondergaan. Lorr. III, 359 (54).
Dor, door, doer, om, voor, ten behoeve van, ter wille van. Lorr. I, 210 (10), 426 (19).
Dorren, durven telkens, b.v. Lorr. I, 346 (16).
Droven, bedroefd zijn, treuren. Lorr. I, 590 (26).
Dwaen, wasschen. Lorr. I, 631 (28).
Echt, daarna. Lorr. I, 592 (26).
El, anders Lorr. I, 501 (23).
Erre, vertoornd, gramstorig, verdrietig. Lorr. I, 282 (13), III, 26 (46), 90 (47), 128 (48).
Faelien, Sonder -, zonder missen, zeer zeker. Lorr. III, 238 (51).
Fier, edel. Lorr. I, 83 (4). Een fier garnement, eeng. dat een fier man past. Vgl. Ferg. 3052. Nat. Bl. II, 3105. III, 1210, VIII, 424.
Forestier, houtvester. Lorr. I, 42 (3).
Garnement, ofr. garnement, sieraad. Lorr. I, 83 (4).
Gebreken, ontbreken. Lorr. II, 99 (38), 118 (39).
Gecrei, krijgsgeschreeuw. Lorr. III, 328 (53).
Gegripen, grijpen, aanvatten. Lorr. I, 348 (15).
Ghehulpen, helpen. Lorr. III, 157 (49).
Gheloven, beloven. Lorr. I, 528 (24).
Ghemoet sijn, gezind zijn. Lorr. I, 198 (9), 437 (20). Swaer ghemoet sijn, bedroefd, verslagen zijn.
Ghemoeten, aanvallen. Lorr. I, 656 (29).
Ghenesen, behouden blijven, gevaar ontkomen. Lorr. I, 222 (10).
Geprenden, vatten, nemen. Lorr. I, 572 (26).
Gheraect, Wel -, voortreffelijk, schoon. Lorr. I, 76 (4), 406 (18).
Geraden, raden. Lorr. III, 281 (52).
Gereden, ruiter. Lorr. III, 237 (51).
Geren, begeeren. Lorr. I, 247 (12).
Ghesinde, hofgezin, omgeving. Lorr. I, 164 (7).
Getellen, in getallen uitdrukken. Lorr. III, 236 (51).
Gevisieren, zich voorstellen. Lorr. I, 176 (8).
Gheverde, gevolg. Lorr. I, 740. (33).
Gevoech hebben, (zijn) behooren hebben. Lorr. I, 517 (23).
Glottoen, schelm. Lorr. I, 14 (1), 19, 25 (2).
Goede, Met - sijn, in vrede zijn, het wel hebben. Lorr. I, 587 (26). Vgl. Lanc. II, 43901.
Heerlec, als edelman. Lorr. I, 569 (26).
Hogen. In - sijn, verheugd zijn. Lorr. III, 66 (47).
Houde, gunst. Lorr. I, 580 (26).
Houden, (intr.) stilhouden, staan. Lorr. I, 335 (15).
In, ik en (ontk.) Lorr. III, 282, en elders.
Jamerheit, jammer. Lorr. III, 329 (53).
Joie, vreugde. Lorr. II, 19 (36).
Caytijf, ellendeling. Lorr. I, 340 (16).
Capruin, muts. Lorr. I, 400 (19).
Kinde. Van -, van kindsbeen af. Lorr. II, 159 (40).
Conroet, bende, leger. Lorr. III, 272 (52).
Crage, hals. Lorr. II, 93 (38).
Cranc, zwak. Lorr. I, 291 (14).
[pagina 57]
[p. 57]
Cume, nauwelijks. Lorr. I, 153 (7). II, 160 (40).
Cure, Ter - ter dege, Lorr., I, 387 (18).
Quadien, booswichten. Lorr. I, 151 (7).
Quec, vee. Lorr. III, 47 (46).
Quite werden, kwijt raken, beroofd worden van. Lorr. I, 343 (16).
Lecker, boos, gemeen. Lorr. I, 95 (5).
Letten, dralen, toeven. Lorr. III, 153 (49).
Liden, voorbij gaan. Lorr I, 258 (12), 261 (12); doorgaan, voortgaan, II, 90 (38).
Lier, wang. Lorr. I, 691 (31) II, 112 (39).
Liste, slimheid, streek. In quader listen tien, iets voor een gemeene streek houden. Vgl. in arghe tien Lksp. I, 23, 13.
Maer dat, ware 't niet geweest dat. Lorr. III, 195 (50).
Maisniede, Maisnieden, huisgenooten, gevolg. Lorr. I, 228 (11), 266 (15), 377.
Manscap doen, trouw zweren als leenman. Lorr. II, 23 (37).
Maten, {problem}. Lorr, II, 134 (39).
Meest, best, voornaamst. Lorr. I, 364 (17).
Mesraken intr. mislukken, slecht uitvallen. Lorr. II, 166 (40).
Messelgier, bode. Lorr. I, 769 (34), 780 (34).
Messcien, iets kwaads overkomen. Lorr. I, 119 (5), 281 (13), III, 62 (46).
Mesval, ongeval. Lorr. I, 339.
Mogenlike, met macht. Lorr. III, 142 (48).
Neien, hinniken Lorr. I, 47 (3).
Niet, niets. Lorr. III, 64 (46).
Nutten, nuttigen, eten. Lorr. I, 10 (1).
Oyt, altijd. Lorr. III, 351 (54).
Omdat, opdat. Lorr. I, 413 (19).
Onberen, laten varen, verlaten. Lorr. II, 169 (40).
Ongespart, zonder dralen. Lorr. I, 669 (30), III, 304 (53).
Ongeveet, zonder veete, niet in twist Lorr. II, 182 vgl. vs. 184 (40), een keur van Jan v. Brabant uitg. Heel u door Willems blz. 544.
Onnen, gunnen. Lorr. I, 730 (32). enz.
Ontbieden, boodschappen, laten weten. Lorr. I, 564 (25).
Ontdragen, 't lijf, bergen, behouden. Lorr. III, 159 (49).
Ontfarmen, intr. Lorr. I, 140 (6).
Ontgelden, bekoopen, er voor boeten. Lorr. II, 193 (41).
Onthouden, tegen-, ophouden. Lorr. I, 440 (20).
Ontliven, van het leven berooven.
Ontspringen, ontwaken. Lorr. I, 770 (31), aanbreken (van den dag). Lorr. I, 642 (29), III, 41 (46).
Op, tegen. Lorr. II, 72 (38). III, 318 v., 324 (53).
Opdat, indien. Lorr. I, 430 (20). II, 146 (40), 166 (40), 185 enz.
Opsitten, te paard stijgen. Lorr. I, 332 (17), 632 (28), 653 (29).
Orbore, voordeel, dienst. Lorr. II, 25 (37).
Ordene, ridderorde Lorr. I, 702 (31); monniksorde Lorr. II, 165, (40).
Ouder vader, grootvader. Lorr. II, 43 (37), 215 (41).
Over niet, om niet, voor niets. Lorr. I, 474.
Palezin, palesijn, aanzienlijk dienaar eens vorsten. Lorr. I, 11 (1), 311 (14).
Pawelioen, tent. Lorr. III, 221 (-).
Pine, moeite, smart. Lorr. I, 284 (13), 446 (-); Lorr. I, 451 (20), III, 229 (51).
Plain, vlakke grond. Lorr. I, 24 (2).
Plankise, omheinde, versterkte, plaats. Lorr. I, 435 (20). Ofr. Plaisseis. Plessis, mlt. plexitium vgl. W. Scott, Quentin Durward Chapt. II, initio.
Porren, op weg gaan. Lorr. I, 249 (12), 516 (23), 737 (33); ontstaan. Lorr. I, 297 (14).
Portwerder, poortwachter. Lorr. III, 45 (46).
Provende, teerkost, leeftocht (ofr. provande). Lorr. I, 527 (24).
Putenkint, hoerenkind. Lorr. I, 72 (4).
[pagina 58]
[p. 58]
Regge, rij. Lorr. I, 182 (8).
Respijt, uitstel. Lorr. I, 248 (12),
Rinnen (imp. ran. mv. ronnen). vloeien. Lorr. II, 12 (36).
Ronnen, zie Rinnen.
Rosside, paard. Lorr. I, 523 (24), 620 (28). (h.t.p. van ors onderscheiden.
Ruren, roeren, (kwaad, strijd, leed) stoken. Lorr. II, 75, 79, 87 (38).
Saen, spoedig.
Scame, beschaming, schande. Lorr. III, 216 (50).
Scoenhede, onz. enk., kostbare zaken. Lorr. III, 122 (48).
Seden. Van - hebben, gewoon zijn. Lorr. II, 158 (40).
Semmi, zoo helpe mij; (bij betuigingen). Lorr. I, 242 (12).
Serech, treurig, bedroefd. Lorr. I, 118 (5).
Serjant, dienaar. Lorr. II, 36 (37).
Scrijn, doodkist. Lorr. I, 320 (15); vgl. Stoke II, 93. Kil.
Smal, gering, weinig. Lorr. III, 285 (52).
Som, sommige. Lorr. I, 264 (13.)
Somer, lastdier. Lorr. I, 514.
Spel, strijd. Lorr. III, 338 (54)
Staen te staden, ten bate komen, ten goede komen. Lorr. III, 157 (49).
Stade, gelegenheid. Lorr. I, 515 (23), III, 308 (53).
Stallicht, waskaars. Lorr. I, 370 (17).
Stappans, terstond. Lorr. I, 246 (12).
Stat, plaats. Lorr. II, 163 (40).
Tale, naar beneden. Lorr. I, 44 (3), 130 (6).
Tebroken, gebroken, in slechten staat. Lorr. I, 291 (14).
Teerst dat, tirst dat, zoodra. Lorr. I, 163 (7), 185 (9). II, 138 (39).
Tegaen, vergaan, voorbijgaan. Lorr. I, 474 (21). II, 88 (38).
Tien, trekken. Lorr. II, 127 (39). III, 297 (54) en elders.
Togen, toonen. Lorr. I, 727 (32).
Toren, verdriet. Lorr. I, 284 (13).
Tout, te oud. Lorr. II, 151 (40).
Troesten, moed inspreken. Lorr. III, 144 (48).
Truwant, landlooper, vagebond. Lorr. I, 95 (5).
Tsaremeer, voortaan, in het vervolg. Lorr. II, 121 (39).
Tewaren, Twaren, voorzeker. Lorr. II, 149 (40), 223 (41). III, 20 (45) enz.
Twinteken, weinigje, beetje. Lorr. I, 225 (23).
Ute comen, weggaan. Lorr. II, 186 (40).
Veede, veete, twist. Lorr. II, 82 (38) 184 (40) en elders.
Ver, vrouw. Lorr. II, 107 (32).
Vergier, boomgaard. Lorr. I, 162 (7).
Verhoren, vernemen, hooren. Lorr. I, 65 (3).
Verkeren, verdraaien. Lorr. I, 325 (15).
Verkinnen, herkennen. Lorr. I, 163 (7), 305 (14), 419 (10); III, 143 (48); bemerken. Lorr. III, 135 (48).
Vermaken, herstellen. Lorr. II, 117 (39).
Vermaledien, vervloeken, verwenschen. Lorr. II, 163 (40).
Vermenegen, overmannen. Lorr. III, 193 (50).
Vermoghen, machtig, krachtig. Lorr. I, 302 (13). III, 2 (45), 126 (48).
Vernemen, bespeuren, waarnemen, zien Lorr. I, 55 (3), 186 (9); vernemen Lorr. III, 104 (47), ondernemen.
Vernoy, verdriet. Lorr. II, 20 (36).
Verscoven, ellendig, ongelukkig. Lorr. III, 24 (45).
Verseren, verdriet doen. Lorr. I, 347 (16).
Vertien, deelw. vertogen, wederom trekken (het zwaard) III, 1 (45), zie Dr. De Vries, Brief aan Dr. Jonckbl. 38.
Vervaren. Hem -, verschrikken, ontstellen.
Vervesten, versterken. Lorr. I, 289 (14).
Verweldegen, met geweld aanvallen. Lorr. III, 290 (52).
[pagina 59]
[p. 59]
Vigilien, lijkdienst. Lorr. I, 372. (17).
Vlochte, vlucht. Lorr. III, 155 (49).
Vorder, verder. Lorr. I, 394 (18).
Vore sijn, de eerste zijn. Lorr. II, 26 (37).
Vorster, i.q. forster, forestier, houtvester. Lorr. I, 44 (3).
Vruchten an, vreezen voor. Lorr. I, 497 (23).
Vulstaen, volharden, blijven. Lorr. II, 161 (40).
Waerde, Die -, de vlakte, hooge plaats.
Wanen, van waar. Lorr. I, 73 (4).
Warneren, versterken, in staat van tegenweer brengen. Lorr. I, 290 (14), III, 34 (46).
Were, tegenweer, verdediging. Lorr. III, 152 (49), en elders.
Werc, maaksel. Lorr. I, 370 (17).
Wile, tijd. Lorr. I, 373 (17).

Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken