Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Maatstaf. Jaargang 23 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Maatstaf. Jaargang 23
Afbeelding van Maatstaf. Jaargang 23Toon afbeelding van titelpagina van Maatstaf. Jaargang 23

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Maatstaf. Jaargang 23

(1975)– [tijdschrift] Maatstaf–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 10]
[p. 10]

Hans Christian Andersen De rode Schoenen
Vertaald door Annie Romein-Verschoor

Er was eens een klein meisje, rank en allerliefst om te zien, maar zomers moest ze altijd barrevoets lopen, want ze was arm, en 's winters op grote klompen, zodat haar smalle wreef helemaal rood werd en dat was naar om te zien.

Midden in het dorp woonde een oude schoenmakersvrouw, die ging er voor zitten om van oude resten rode stof een paar schoentjes te maken. Ze vielen wel wat lomp uit, maar het was goed bedoeld en die mocht het meisje hebben. Het meisje heette Karen. Net op de dag, dat haar moeder begraven werd, kreeg ze de rode schoenen en had ze ze voor het eerst aan; het was niet bepaald iets voor als je in de rouw was, maar ze had nu eenmaal geen andere en dus stak ze er haar blote voeten in en liep zo achter de ruw houten kist aan.

Juist kwam er een groot, oud rijtuig voorbij en daarin zat een voorname oude dame, ze zag het kleine meisje en kreeg erg medelijden met haar en daarom zei ze tegen de dominee: ‘Geef mij dat meisje maar, dan zal ik goed voor haar zorgen!’

En Karen dacht dat het allemaal vanwege haar rode schoenen kwam, maar de oude dame zei, dat ze afschuwelijk waren en liet ze verbranden, maar Karen zelf werd fris en keurig aangekleed; ze moest leren lezen en naaien, en de mensen zeiden dat ze er snoezig uitzag, maar de spiegel zei: ‘Je bent nog heel wat meer dan snoezig, je bent mooi.’

En op een keer reisde de koningin door het land en ze had haar dochtertje bij zich, dat was een prinsesje, en de mensen stroomden samen voor het slot en Karen was er ook bij, en het prinsesje stond, beeldig in het wit gekleed, voor een venster en liet zich bewonderen. Ze droeg geen sleep of een gouden kroon op haar hoofd, maar wel prachtige, rode saffiaanleren schoentjes; die konden allicht mooier zijn dan die de schoenmakersvrouw voor Karen gemaakt had. Er viel toch op de wereld niets te vergelijken met rode schoenen! En nu werd Karen zo oud, dat ze haar belijdenis moest doen, ze kreeg nieuwe kleren en ze moest ook nieuwe schoenen hebben. De rijke schoenmaker in de stad nam de maat van haar kleine voeten. Dat gebeurde bij hem thuis in zijn eigen woonkamer en daar stonden grote glazen kasten met prachtige schoenen en blinkende laarzen. Het zag er allemaal heel aantrekkelijk uit, maar de oude dame zag slecht en kon er dus niet van genieten. Midden tussen de schoenen stonden een paar rode, precies zulke als de prinses gedragen had; wat waren die mooi! De schoenmaker zei ook, dat ze voor het kind van een graaf gemaakt waren, maar ze hadden niet goed gepast.

‘Dat lijkt wel lakleer!’ zei de oude dame, ‘ze glimmen zo!’

‘Ja, ze glimmen!’ zei Karen; en ze pasten haar en ze werden gekocht, maar de oude dame wist niet, dat ze rood waren, want ze zou Karen nooit hebben toegestaan haar belijdenis te doen met rode schoenen aan, maar dat deed ze nu.

[pagina 11]
[p. 11]

Alle mensen keken naar haar voeten, toen ze door het middenpad van de kerk naar het koorhek liep en ze had het gevoel, dat de oude portretten op de grafstenen van dominees en domineesvrouwen met hun lange geplooide kragen en zwarte kleren hun ogen op haar rode schoenen richtten, en ze kon nergens anders aan denken, toen de dominee zijn hand op haar hoofd legde, over de heilige doop sprak, over het verbond met God en dat zij nu een volwassen christin was; en het orgel speelde zo plechtig en de mooie kinderstemmen zongen en de oude cantor zong, maar Karen dacht alleen maar aan haar rode schoenen. Diezelfde middag hoorde de oude dame van alle mensen dat ze rode schoenen aan gehad had; en ze zei dat dat lelijk was, dat dat niet te pas kwam en dat Karen voortaan, als ze naar de kerk ging, altijd zwarte schoenen aan moest hebben, ook al waren het dan oude. De volgende zondag was er avondmaal, en Karen keek naar haar zwarte schoenen, ze keek naar de rode - en toen keek ze nog eens naar de rode en ze trok de rode aan.

Het was heerlijk zonnig weer, Karen en de oude dame liepen langs het kerkpad door de korenvelden; het was er een beetje stoffig. Aan de kerkdeur stond een oude soldaat met een kruk en met een wonderlijk lange baard die meer rood dan wit was, want hij was eigenlijk rossig; en hij boog een beetje voorover en vroeg aan de oude dame of hij haar schoenen zou afstoffen. En Karen stak ook haar kleine voet vooruit. ‘Kijk toch eens, wat een heerlijke dansschoenen!’ zei de soldaat, ‘blijf goed vastzitten als jullie dansen!’ en hij sloeg met zijn hand tegen de zolen.

En de oude dame gaf de soldaat een stuiver en toen ging zij met Karen de kerk binnen.

En alle mensen die in de kerk waren, keken naar Karens rode schoenen, en alle portretten keken ernaar en toen Karen voor het altaar knielde en de gouden kelk aan haar mond zette, dacht ze alleen aan de rode schoenen en het was alsof ze ze in de kelk zag drijven; en ze vergat haar psalm te zingen, ze vergat

[pagina 12]
[p. 12]

haar Onze Vader te bidden.

Nu gingen alle mensen de kerk uit en de oude dame stapte in haar rijtuig. Karen tilde haar voet op om achter haar aan in te stappen, toen zei de oude soldaat die er vlak naast stond: ‘Kijk toch eens wat een heerlijke dansschoenen!’ en Karen kon het niet laten een paar danspassen te maken en toen ze eenmaal begon, bleven haar benen verder dansen, het was alsof de schoenen ze in hun macht kregen; ze danste de hoek van de kerk om, ze kon het niet laten, de koetsier moest haar nalopen en haar oppakken, hij tilde haar in de wagen, maar haar voeten bleven dansen, zodat de de goede, oude dame pijnlijk schopte. Eindelijk trokken ze haar de schoenen uit en nu kwamen haar benen tot rust.

Thuis werden de schoenen in de kast gezet, maar Karen kon niet laten er telkens naar te kijken.

Nu werd de oude dame ziek en men zei, dat ze niet meer beter kon worden! Ze moest verzorgd en verpleegd worden en niemand was daar nader aan toe dan Karen; maar in de stad werd een groot bal gegeven, Karen werd er voor uitgenodigd; - ze keek naar de oude dame die toch niet meer beter kon worden, ze keek naar de rode schoenen en meende dat er toch geen zonde in kon steken; - ze trok de rode schoenen aan, daar stak op zichzelf nog niets in; - maar toen ging ze naar het bal en begon te dansen.

Maar toen ze naar rechts wilde, dansten de schoenen naar links en toen ze de dansvloer op wilde dansen, dansten de schoenen terug, de trap af, de straat door en de stadspoort uit. Dansen zou ze en dansen moest ze, regelrecht het donkere bos in.

Daar zag ze iets lichts tussen de bomen en ze dacht dat het de maan was, want het was een gezicht, maar het was de oude soldaat met de rosse baard, daar zat hij en knikte en zei: ‘Kijk, wat een heerlijke dansschoenen!’

Toen werd ze bang en ze wou de rode schoenen uitschoppen, maar ze zaten vast, en ze stroopte haar kousen af, maar de schoenen waren vastgegroeid aan haar voeten, en dansen deed ze en dansen moest ze over veld en akker, in regen en zonneschijn, bij nacht en bij dag maar 's nachts was het het gruwelijkste.

Zij danste door de open poort van het kerkhof, maar de doden daar dansten niet, die hadden wel wat beters te doen dan dansen. Zij wilde op het armenkerkhof gaan zitten, waar het bittere varenkruid groeit, maar voor haar bestond rust noch duur en toen ze naar de open kerkdeur toe danste, zag ze daar een engel in lange witte kleren met vleugels die hem van de schouders tot op de grond reikten, zijn gezicht was streng en ernstig en in zijn hand hield hij een zwaard, breed en blinkend: ‘Dansen zal je!’ zei hij, ‘dansen op je rode schoenen, tot je bleek en koud wordt! tot je huid tot op je geraamte verschrompelt! dansen zal je van deur tot deur en waar trotse, hoogmoedige kinderen wonen, zal je aankloppen, dat ze bang worden, als ze je horen! Dansen zal je, dansen - -!’

‘Genade!’ riep Karen. Maar ze hoorde niet wat de engel antwoordde, want de schoenen droegen haar de deur weer uit, het veld in en over weg en steg en voortdurend moest ze dansen. Op een ochtend danste ze een deur voorbij die ze goed kende; binnen klonk psalmgezang, ze droegen een kist naar buiten die met bloemen bedekt was; toen wist ze dat de oude dame dood was en nu voelde ze zich van allen verlaten en vervloekt door de engel Gods.

Dansen deed ze en dansen moest ze, dansen in de donkere nacht. De schoenen droegen haar voort over doornen en stobben, ze stootte zich tot bloedens toe; ze danste voort over de heide naar een klein, eenzaam huis. Hier wist ze, dat de scherprechter woonde en ze klopte met haar vinger op de ruit en zei:

‘Kom naar buiten! - kom naar buiten! - Ik kan niet naar binnen komen, want ik moet dansen!’

En de scherprechter zei: ‘Je weet toch wel wie ik ben? Ik sla het hoofd af van de slechte mensen, en ik merk, dat mijn bijl trilt!’

‘Hak mijn hoofd niet af!’ zei Karen, ‘want dan kan ik mijn zonde niet berouwen! maar hak

[pagina 13]
[p. 13]

mijn voeten af met de rode schoenen!’ En toen bekende ze haar hele schuld, en de scherprechter hakte haar de voeten met de rode schoenen af, maar de schoenen dansten voort met haar kleine voeten over de velden en het diepe bos in. En hij sneed houten benen voor haar en krukken, leerde haar een psalm die de zondaren altijd zingen en zij kuste de hand die de bijl gevoerd had en toen ging ze weg over de hei.

‘Nu heb ik genoeg geleden om de rode schoenen!’ zei ze, ‘nu wil ik naar de kerk gaan, dat de mensen me zien kunnen!’ en ze liep zo vlug ze kon op de kerkdeur toe, maar toen ze daar kwam, dansten de rode schoenen voor haar uit en ze schrok zo, dat ze omkeerde. De hele week door was ze bedroefd en weende vele zware tranen, maar toen het zondag werd, zei ze: ‘zo, nu heb ik genoeg geleden en gestreden! Ik zou menen, dat ik even goed ben als zo velen van die daar in de kerk zitten en een hoge borst opzetten!’ en zo ging ze er dapper op af, maar ze kwam niet verder dan de drempel, daar zag ze de rode schoenen voor zich uit dansen en ze schrok, keerde om en diep in haar hart berouwde ze haar zonde.

En ze ging naar de pastorie en vroeg of ze daar in dienst mocht komen, ze zou ijverig zijn en alles doen wat ze kon, op loon keek ze niet, als ze maar een dak boven haar hoofd had en bij goede mensen was. En de domineesvrouw had medelijden met haar en nam haar in dienst. En ze werkte hard en met toewijding. Ze zat stil te luisteren als dominee 's avonds uit de bijbel voorlas. Alle kinderen hielden veel van haar, maar als ze over pronk en opschik praatten en van mooi zijn als een koningin, dan schudde zij het hoofd.

De volgende zondag gingen allen naar de kerk en ze vroegen haar of ze mee wilde, maar ze keek bedroefd met tranen in haar ogen naar haar krukken en toen gingen de anderen weg om Gods woord te horen. Zij zat alleen in haar kamertje, zo klein, dat er alleen een bed en een stoel konden staan en daar ging ze zitten met haar psalmboek; en al naar ze daarin met vrome aandacht las, bracht de wind de orgeltonen vanuit de kerk naar haar over en ze hief haar betraand gezicht op en zei: ‘O, God, help me!’

Toen scheen de zon zo helder en vlak voor haar stond Gods engel in de witte mantel, dezelfde die ze die nacht in de kerkdeur had zien staan, maar hij hield niet langer het scherpe zwaard omhoog, maar een prachtige groene tak vol rozen, en hij raakte daarmee de zoldering aan en die week omhoog en waar hij hem aanraakte brak een gouden ster open en hij raakte de wanden aan en die weken uiteen en zij zag het orgel dat speelde, ze zag de oude portretten van de dominees en de domineesvrouwen; het kerkvolk zat in hun gladgewreven stoelen en zong uit hun kerkboeken. - Want de kerk was zelf naar het arme meisje toegekomen in haar kleine, smalle kamertje of zij was naar de kerk gekomen; zij zat in de kerkbank bij het hele gezin van de dominee en toen de psalm uit was en ze opkeken, knikten ze en zeiden: ‘Goed dat je ook gekomen bent, Karen!’

‘Dat was de Genade!’ zei ze.

En het orgel ruiste en de kinderstemmen in het koor klonken zo zacht en lieflijk! De heldere zonneschijn stroomde zo warm door het venster en over de kerkbank waar Karen zat; haar hart stroomde zo vol zonneschijn, vrede en vreugde, dat het brak, haar ziel vloog langs de zonnestralen naar God en daar was niemand die naar de rode schoenen vroeg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • Thomas Bewick

  • G. Staal

  • William Schwenck Gilbert

  • Ko Doncker

  • E.T.A. Hoffmann


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Hans Christian Andersen


vertalers

  • Annie Romein-Verschoor