Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Maatstaf. Jaargang 39 (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Maatstaf. Jaargang 39
Afbeelding van Maatstaf. Jaargang 39Toon afbeelding van titelpagina van Maatstaf. Jaargang 39

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Maatstaf. Jaargang 39

(1991)– [tijdschrift] Maatstaf–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Harry G.M. Prick
De contacten tussen Frans Erens en Stéphane Mallarmé

François of Frans Erens (1857-1935) was de eerste Nederlandse literator die op indringende wijze over Charles Baudelaire geschreven heeft.Ga naar eind1 Hij was ook binnen de kring van de Tachtigers de eerste die de naam Stéphane Mallarmé liet vallen in zijn - nooit herdrukte - bespreking van de verhalenbundel Les Hantises (1886) van Édouard Dujardin (1861-1949). Die bespreking, verschenen in De Nieuwe Gids van april 1886, opende met deze alinea over Dujardin: ‘De schrijver is een van de weinige geesten, die niet langs de gemakkelijke trapjes der logica, maar door plotselinge, spontane vlucht tot ongekende waarheden willen komen. De ondervinding heeft hem geleerd, dat men op de plat getreden paadjes der schoolsche redeneeringen zijn schoenen nutteloos verslijt; dat er eene richting moet gezocht worden, waar misschien op vele plaatsen de grond voor de voeten gaapt, doch waar aan 't einde het eindelooze licht in nimmer rustenden golfslag ruischt. Zijn meester is Richard Wagner: de musicus heeft hem de duistere zalen van zijn paleis getoond. Daar heeft Dujardin veel gezien, en nog meer vermoed wat hij niet zien kon en wat er toch is, en hij heeft zijn meester ter eere eene Revue Wagnérienne opgericht. Dadelijk kwamen geheimzinnige zieners tot hem, als nachtvlinders op een lamplicht af, in een stillen zomernacht: Mallarmé, de Wyzewa, Villiers de l'Isle Adam, Fourcaud, Hennequin, Rod; allen famuli van den tot toen onbegrepen magister Richard.’

Om mij te beperken tot Mallarmé's medewerking aan de in 1885 door Dujardin opgerichte Revue Wagnérienne: aan het nummer van 8 augustus 1885 droeg Mallarmé een beschouwing bij, getiteld ‘Richard Wagner, Reveries d'un Poëte français’Ga naar eind2 en in het nummer van 8 januari 1886 beet hij de spits af van een reeks sonnetten die bedoelden een ‘Hommage à Wagner’ te brengen, waarbij Mallarmé op de voet gevolgd werd door Paul Verlaine, René Ghil, Stuart Merrill, Charles Morice, Charles Vignier, Teodor de Wyzewa en Édouard Dujardin. Het sonnet van Mallarmé hief aan met de al spoedig daarna beroemd geworden regels Le silence déjà funèbre d'une moire/Dispose plus qu'un pli seul sur le mobilier,Ga naar eind3 veel later aldus vertaald door Keith Bosley: A silken silence draped for grief already/Lays more than one fold on the furniture.Ga naar eind4 Nog beroemder

[pagina 8]
[p. 8]

wellicht werd de slotregel van ‘Parsifal’, de titel van het door Verlaine bijgedragen sonnet, welke slotregel door T.S. Eliot zou worden geïntegreerd in ‘The Fire Sermon’, de derde afdeling van The Waste Land (1922), waarvan versregel 202 immers luidt, zij 't met liefst vier afwijkingenGa naar eind5 van de door Verlaine aangehouden interpunctie: Et O ces voix d'enfants, chantant dans la coupole!

In oktober 1889 zou Frans Erens, samen met zijn reisgenoot en boezemvriend de schilder Isaäc Israels (1865-1934), door Mallarmé worden meegevoerd naar Berthe Morisot. Erens en Israels, die toen logeerden in Hôtel Soufflot, rue Toullier 9, bezochten tijdens dit verblijf in Parijs ook Mallarmé zelf, in diens woning aan de rue de Rome 89. Eerst in augustus 1923 legde Erens zijn herinneringen vast aan het bezoek door hem en Israels gebracht aan mevrouw Morisot in haar woning aan de rue Villejust 40, - sedert 1945 rue Paul Valéry 40 - alsook aan de gesprekken die hij en zijn reisgenoot met Mallarmé mochten voeren in het appartement aan de rue de Rome.Ga naar eind6 De memoires van Erens zijn echter niet snel na elkaar op papier gebracht. In werkelijkheid betrof het een reeks feuilletons tussen 1924 en 1938 openbaar gemaakt in diverse tijdschriften, weekbladen en kranten en eerst in 1938 door zijn weduwe, Sophie Erens-Bouvy (1877-1958) uitgegeven onder de titel Vervlogen Jaren. De bladzijden over het bezoek aan Mallarmé zagen toen voor de eerste maal het licht. Zij zouden voor de doorsnee Fransman een gesloten boek zijn gebleven wanneer niet in het voorjaar van 1960 te Parijs, bij Michel J. Minard, verschenen was: Un Hollandais au Chat Noir/Souvenirs du Paris littéraire 1880-1883. Textes de Frans Erens. Die teksten werden gekozen en vertaald door Pierre Brachin, met medewerking van P.-G. Castex voor wat betreft de toelichtende aantekeningen.Ga naar eind7 Op p. 92-94 bevat deze uitgave, in de vorm van een bijlage, ‘Une visite chez Mallarmé’, vertaald door Pierre Brachin.Ga naar eind8 Hier volgt dan het begin van Erens' desbetreffende herinneringen:

‘Isaäc en ik spraken af nu ook Mallarmé te gaan bezoeken. Hij zou hem een briefje schrijven en daarin zeggen, dat hij met zijn vriend Erens gaarne kennis met hem zou komen maken. Onmiddellijk antwoordde Mallarmé: “Ik wacht u beiden (dien of dien dag op dat of dat uur) onder den Arc de Triomphe, lieu digne de vous”.

Wij kwamen daar stipt op tijd en gingen met beslistheid op hem af, daar wij hem van zijn portretten kenden. Hij stelde ons voor met hem mee te gaan naar Madame Berthe Morisot, de schoonzuster van Manet; zij bezat in haar woning nog veel werken van dien schilder.

Wij kwamen daar en Mallarmé stelde ons voor. Zij bezat niet alleen prachtige schilderijen, maar was zelf een groote artieste. Zij was een elegante verschijning, niet meer jong. Haar haren waren reeds grijsGa naar eind9 en haar gezicht was scherp en mager. Haar conversatie was ernstig. Zij dankte Mallarmé voor de toezending van een zijner gedichten,Ga naar eind10 maar zeide daarbij vlakweg, dat zij er niets van had begrepen: “Je n'y ai rien compris”. Fier antwoordde de dichter, zijn hoofd naar achter werpende: “C'est votre droit”.

Na deze visite bij Berthe Morisot in haar luxueuze en schitterende woning, die toch met groote soberheid was gemeubileerd, verzocht Mallarmé ons een avond bij hem te komen.

Wij gingen op den bepaalden tijd naar hem toe. Hij woonde in de rue de Rome, op een derde étage, naar ik meen. Hij ontving ons zeer hartelijk en stelde ons aan zijn vrouw en dochterGa naar eind11 voor. Ook was er nog een Engelschman op bezoek, een lange man met bruine bakkebaarden. Zijn naam ben ik vergeten. Ik geloof niet, dat hij een artiest was.’

In 1979 was de mei/juni-aflevering van de zevenentwintigste jaargang van Maatstaf voor het grootste gedeelte gewijd aan een aantal thema's uit de Franse literatuur. Zelf droeg ik toen een artikel bij over ‘Stéphane Mallarmé en Tachtig’,Ga naar eind12 waarin ik zo gelukkig was niet minder dan zes brieven openbaar te kunnen maken, door Mallarmé in 1896 aan Nederlandse correspondenten gericht, waar-

[pagina 9]
[p. 9]

onder twee brieven aan de classicus en dichter Hein J. Boeken (1861-1933).Ga naar eind13 Bij die gelegenheid kon ik bovendien aannemelijk maken dat, zoveel jaar na datum, Erens in het verslag van zijn en Israels' contacten met Mallarmé de chronologie van een en ander niet meer helder voor de geest moet hebben gestaan. In werkelijkheid toch is aan het bezoek bij Berthe Morisot het bezoek aan Mallarmé voorafgegaan. Ik geloof dan ook te hebben kunnen aantonen dat Erens en Israels dinsdagavond 8 oktober 1889 hun opwachting maakten bij Stéphane Mallarmé. Daaruit volgt dat de datum van de eerste, zo dadelijk als nr. 1 te publiceren, brief van Mallarmé geen andere kan zijn dan 8 oktober 1889.

De brief van 11 oktober 1889, waarin Mallarmé had geschreven: “Ik wacht u beiden (dien of dien dag op dat en dat uur) onder den Arc de Triomphe, lieu digne de vous”, is niet teruggevonden, maar dat deze brief heeft bestaan werd bevestigd primo door het geheugen van Erens en secundo door het bestaan van een brief, op 12 oktober 1889 door Isaac Israels aan Mallarmé gericht; zie onder ‘Aantekeningen en verwijzingen’, nr. 6. Deze laatste brief voert tevens tot de slotsom dat het bezoek bij Berthe Morisot moet hebben plaatsgevonden op maandag 14 oktober 1889.

IGa naar eind14

[8 oktober 1889]

Mijne heren,

Tot vanavond. Ik voel mij vereerd en getroffen door uw voornemen, sluit u dus zonder plichtplegingen aan bij enkele vrienden met wie wij nu en dan op dinsdag samenzijn; u hoort daarbij.

Stéphane Mallarmé

De heren I. Israels

en Frans Erens

IIGa naar eind15

Parijs 89 rue de Rome

Vrijdag 14 december 1889

Hartelijk dank, geachte heer Eyrens,Ga naar eind16 die mij niet vergeten bent. Het plan lezingen in BelgiëGa naar eind17 te geven schijnt geen verder leven beschoren te zijn en het zijn nu juist die lezingen, die mij naar soortgelijke in Nederland zouden hebben gevoerd. Wil er een kans bestaan u weer te zien, dan zal er niets anders opzitten dan dat u terugkomt naar Parijs, waar u elke dinsdagavond welkom bent. Maar omdat u niet verzaakt aan een manier van ontmoeten, anders dan op papier en in de geest, waarbij u dan zo goed wilt zijn te vertalen wat ik u zal voorleggen, zou ik hieraan willen toevoegen dat deze gang van zaken mij, bij nadere overweging, wel kan bekoren. Wilt u daarom zelf mijn woordvoerder zijn bij de heer Van der Goes, Prinsengracht,Ga naar eind18 en hem bij wijze van voorbeeld zeggen dat mij beknopte bijdragen voor de geest staan, in de trant van kanttekeningen binnenkort over de crisis in de hedendaagse poëzie (waarbij men ook aan mij een zekere invloed wil toeschrijven); kortom feitelijke bijzonderheden om aan de hand daarvan, in snelle maar definitieve lijnen licht te werpen op wat uit de verte een warboel zou kunnen lijken en te zelfder tijd de lezer binnen een zeker bestek op de hoogte te houden van de kunst en de leteren hier te lande, zoals die zich regelmatig manifesteren. Dit alles kan dan, na latere besnoeiing en ordening, het boek opleveren dat u en ik als mogelijk resultaat verhopen.. Hier, in Parijs zelf, zou ik daarmee de indruk kunnen wekken mij iets aan te matigen.Ga naar eind19 Over de voorwaarden zult u wel in onderhandeling willen treden met de directie van De Nieuwe Gids: ze zullen, naar verwachting, behoorlijk zijn, en daarmee is de kous af. Met handdruk naast hartelijke groeten aan de heer Israels

Stéphane Mallarmé

De Heer Frans Eyrens

advocaat

Schaesberg

bij Heerlen

Nederlands Limburg

IIIGa naar eind20

Parijs 25 februari [1890]

O, geachte heer Erens, hoe graag zou ik hebben willen doorreizen naar Nederland,Ga naar eind21 zelfs op gevaar af uw vriendelijke uitnodiging - die

[pagina 10]
[p. 10]

ik bij thuiskomst mocht aantreffen - mis te lopen. De vakantie die ik mij kon toestaan duurde te kort; maar ik zal naar België terugkeren en in die gevallen zal ik daarvan ruimschoots tevoren op de hoogte zijn zodat wij een afspraak kunnen maken. Ik zal ook overmorgen uw afwezigheid betreuren op de donderdagavond, ten huize van mevrouw de weduwe Eugène Manet waar ik, voor een uitgelezen gezelschap Parijzenaars, de lezing herhaal waarmee ik in België enig opzien baardeGa naar eind22 en waarmee ik mij uitingen van hoon naast blijken van sympathie op de hals heb gehaald. Ik zou daar ook graag de heer Israels onder mijn gehoor hebben.Ga naar eind23 U wilt hem wel namens mij groeten.

Uw Stéphane Mallarmé

De Heer Frans Erens

184 Jan Steenstraat

Amsterdam

eind1
In de vijf jaar geleden verschenen tweetalige editie van Charles Baudelaire, Les Fleurs du Mal/Een bloemlezing. Vertaald door Petrus Hoosemans. Ingeleid en van commentaar voorzien door Maarten van Buuren [en met een] Nawoord door Johan Polak, Baarn/Amsterdam, 1986, wordt de verder zo voortreffelijke inleiding op p. 26 ernstig ontsierd door de volgende passage: ‘In 1881 brengt Willem Paap de Fleurs voor het eerst ter sprake. Zijn bespreking in de Nederlandsche Spectator is vol lof en ook uit zijn correspondentie blijkt bewondering voor de poëzie die hij, in een brief aan Vosmaer, karakteriseert als een “style de décadence”. Frans Erens schrijft drie jaar later in De Gids een artikel dat hij ten onrechte presenteert als een introductie van Les Fleurs du Mal in Nederland.’ Uit de omstandigheid dat Maarten van Buuren gewag maakt van een door Willem Paap aan Les Fleurs du Mal gewijde ‘bespreking’, blijkt overduidelijk dat hij zich nooit gebogen heeft over De Nederlandsche Spectator van 30 april 1881, waarin op p. 151, tweede kolom, t/m p. 153, tweede kolom, van Willem Paap een artikel werd afgedrukt, getiteld Overeenstemming van vorm en gedachte, en gedagtekend Amsterdam, Maart '81. In de eerste kolom van p. 153 wordt Baudelaire ‘een in ons land te weinig bekend parijsch dichter’ genoemd. De titel van zijn bundel wordt niet eens door Paap vermeld, laat staan dat hij daaraan een bespreking zou hebben gewijd. Hij citeert, in zijn geheel, het sonnet ‘La musique’ als een ‘goed model’ van de ‘overeenstemming van vorm en gedachte’. Paaps commentaar beslaat welgeteld drieëntwintig regels.
De door Van Buuren genoemde brief aan Vosmaer, die van 8 maart 1881 dateert (wat Van Buuren niet vermeldt) ging chronologisch vooraf aan het Spectator-artikel en hing in dubbele zin nauw samen met dat artikel, nu de brief immers gericht was aan Vosmaer in diens kwaliteit van Spectator-redacteur (op welke samenhang Van Buuren niet wijst). Aan het tijdschrift De Gids heeft Erens voor de eerste maal meegewerkt in september 1909. Zijn dan ook niet in De Gids (zoals Van Buuren beweert) maar aan het weekblad De Amsterdammer, op 28 april en 4 mei 1884, bijgedragen opstel over Charles Baudelaire was in 1909 reeds drie jaar geleden herdrukt in de bundel Litteraire wandelingen, Amsterdam, 1906, p. 46-61. Dit boek werd door Carel Scharten uitvoerig besproken in De Gids van juni 1907, p. 542-554, met aandacht voor het opstel over Baudelaire op p. 547-548. Erens' opstel over Baudelaire beslaat vijftien pagina's van gemiddeld negenentwintig regels elk, dus samen 1435 regels, waarnaast de drieëntwintig regels van Paap volkomen verbleken en ineenkrimpen tot een terloops gelanceerde opmerking over Baudelaire!
Van Buuren doet Erens andermaal hogelijk onrecht aan door deze zich levenslang als bescheiden, zo niet overbescheiden manifesterende lettré in de schoenen te schuiven dat hij ‘ten onrechte’ zijn artikel gepresenteerd zou hebben als ‘een introductie van Les Fleurs du Mal in Nederland’. In een, bij de herdruk van 1906, aan zijn artikel toegevoegde noot had Erens het niet over een ‘introductie’, zoals Van Buuren allerslordigst leest, maar - wederom zeer bescheiden - over een ‘eerste aankondiging in Nederland van Les Fleurs du Mal’. Blijkbaar steunde Van Buuren in niet geringe mate op het in 1934 verschenen proefschrift van Paul de Smaele, zonder er weet van te hebben dat reeds in 1938 Anton van Duinkerken De Smaele afdoende afstrafte in dezer voege: ‘Mag men Frans Erens van “pietluttige zelfbewustheid” beschuldigen - zoals dr. Paul de Smaele het deed in zijn proefschrift over Baudelaire, het Baudelairisme en hun nawerking in de nederlandse letterkunde (Brussel, 1934, blz. 65) - omdat hij zou gelijken op “hen, die, zodra ze iets nieuws geleerd hebben, dadelijk over de onwetendheid van de evennaaste hun superieure verwondering uitgalmen”? Dan miskent men het karakter van Frans Erens. Zo weinig als zijn stijl tot galmen, zo weinig was zijn persoonlijkheid tot superioriteitswaan gezind.
Dr. de Smaele, die niet verder naar het werk van Erens omkeek dan voor het schrijven van een dissertatie over het Baudelairisme nodig was, blijkt weinig te hebben begrepen van hetgeen dit opstel over Baudelaire in het geheel van Erens' geschriften betekent. Het is een van diens oudste artikelen, het is echter een van de meest beslissende, want het behandelt twee essentiële problemen: de verhouding tussen kunst en schoonheid naast de verhouding tussen kunst en moraal. Zich kantend tegen wie Les Fleurs du Mal kortweg onzedelijk noemen, wijst Frans Erens op de oorsprong van het “decadente” door een uitspraak, die op eerste gehoor verbijstert: “Het gebrek aan passie is het zwakke punt van Baudelaire”, en “Bij Baudelaire ontaardt de hartstocht in ‘le vice’” (blz. 57, 56). Dat Baudelaire nochtans een zo groot kunstenaar is, verklaart de beoordelaar uit de “zucht naar het Ideaal”, sluimerend in de ziel. Niet om zijn onderwerpen, doch om zijn ideaal, zelfs bij deze onderwerpen zuiver gehouden, is Baudelaire een groot dichter. Hij was aangeraakt door de schoonheid, en zijn kunst is een verheerlijking van deze schoonheid. Scheppingsdrang dwong Baudelaire te dichten zoals hij deed, want waarachtig kunstenaarschap veronderstelt ootmoedige gehoorzaamheid.
De karakteristiek van Baudelaire door Frans Erens deelt weinig mede over de stijl van Baudelaire. Ze ontleedt de aanleg van Baudelaire. Bij de aanleg van een dichter moet men zijn geheim zoeken: door deze wetenschap wordt de kritische werkwijze van Frans Erens beheerst. Zuivere schoonheidsdienst is onafscheidelijk van trouw aan de eigen diepste aanleg. De kunst is het uitdrukkingsmiddel van het schoonheidsideaal, dat de dichter voor ogen komt, wanneer hij zich op zijn aanleg bezint.’
eind2
Zie thans Stéphane Mallarmé, OEuvres complètes. Texte établi et annoté par Henri Mondor et G. Jean-Aubry, Bibliothèque de la Pléiade, Paris, 1945, pp. 541-546 en pp. 1592-1596.
eind3
OEuvres complètes, a.w., p. 71 en p. 1496.
eind4
Mallarmé, The Poems/A bilingual edition translated with an introduction by Keith Bosley, Penguin Books, 1977, p. 178; vergeleken met de vertaling door Carl Fischer (Stéphane Mallarmé, Sämtliche Gedichte/ Französisch und Deutsch, Heidelberg, 4. Auflage, 1984, p. 135) delft deze laatste het onderspit: Der schweren seide pracht und düster-tiefes schweigen/Verheiszt wohl mehr noch als das blatt auf dem regal.
eind5
Dat blijkt al sinds de oerversie het geval: zie T.S. Eliot, The Waste Land/A facsimile and transcript of the original drafts including the annotations of Ezra Pound. Edited by Valerie Eliot, London, 1971, p. 40.
eind6
Zie Stéphane Mallarmé, Correspondance, iii, recueillie, classée et annotée par Henry Mondor en Lloyd James Austin, Paris, 1969, p. 361, n. 1 en 2, en de correctie in Correspondance, iv, Paris, 1973, p. 634: ‘Parijs, 12 oktober [1889]/Geachte Heer Mallarmé, Omdat u het bezoek aan mevrouw Morisot op maandagmiddag stelde en daarbij te kennen gaf dat u mij dan met genoegen zoudt vergezellen, veroorloof ik mij derhalve u maandag tegen half twee te komen ophalen, als er zich tenminste bij u geen beletsel heeft voorgedaan of dat het aangegeven uur u te enen male niet schikt; in dat geval wilt u wel zo vriendelijk zijn mij daarvan met een enkel woord te verwittigen. De heer Erens bedankt u voor uw vriendelijke groeten. Hij zal het zeer op prijs stellen naar mevrouw Morisot mee te gaan, wanneer hij dan nog hier is. Bij voorbaat veel dank, geachte heer. Uw dienstwillige dienaar I. Israels./Hôtel Soufflot, Rue Toullier.’
eind7
Un Hollandais au Chat Noir zag het licht in de vorm van een dubbele aflevering van La Revue des Lettres Modernes, nr. 52-53, deel vii, eerste kwartaal 1960, 112 pp.
eind8
Op p.36 had Brachin reeds op het volgende gewezen: ‘De vertaling is gebaseerd op de tweede druk van Vervlogen Jaren, verschenen in 1958 bij W.E.J. Tjeenk Willink te Zwolle, met een inleiding door Anton van Duinkerken en van aantekeningen voorzien door Harry G.M. Prick (...) De stijl van Erens is weinig compact. Het verhaal maakt vaak de indruk van een gesprek waarin van de hak op de tak wordt gesprongen. Daaruit vloeit onmiskenbaar een zekere bekoring voort, maar het veroorzaakt ook herhalingen en zo nu en dan lichte onvolkomenheden binnen de samenhang (...) Alle door de auteur in zijn tekst opgenomen Franse zinnen en uitdrukkingen worden cursief weergegeven.’
eind9
Berthe Morisot (1841-1895) werd geboren te Bourges op 15 januari 1841. In oktober 1889 bevond zij zich dus in haar negenenveertigste levensjaar. Over haar: Kathleen Adler and Tamar Garb, Berthe Morisot, Phaidon, Oxford, 1987, 128 pp., of Charles F. Stuckey, Berthe Morisot: impressionist, Sotheby's London, 1987, 228 pp.; zie ook Growing up with the Impressionists/The Diary of Julie Manet. Translated, edited, and with an introduction by Rosalind de Boland Roberts and Jane Roberts, Sotheby's, London, 1987, 200 pp. Het frontispice van dit laatste boek is een reproduktie van Berthe Morisot en haar dochter Julie in 1894, door Pierre-Auguste Renoir. Een op dat schilderij betrekking hebbende noot luidt: ‘Berthe Morisot was diep onder de indruk van het overlijden van haar echtgenoot [Eugène Manet overleed in 1892 - h.p.]. Binnen een zeer kort tijdsbestek verouderde zij aanzienlijk, haar haar werd bijna van de ene op de andere dag volkomen grijs.’
eind10
Dat moet wel zijn geweest het toen recent door Mallarmé herschreven gedicht ‘Le Guignon’, verschenen in het tijdschrift Art et Critique van 24 augustus 1889; zie Stéphane Mallarmé, OEuvres complètes. Poésies. Edition critique présentée par Carl Paul Barbier et Charles Gordon Millan, Paris, 1983, pp. 342-344.
eind11
Tot 1989 is de weergave van het gesprek dat Frans Erens voerde met Mallarmé's dochter Geneviève Mallarmé (1864-1919) in portefeuille gebleven. De betreffende tekst werd voor de eerste maal openbaar gemaakt in de jongste, en geheel vernieuwde, editie van Vervlogen Jaren, bezorgd en van aantekeningen voorzien door Harry G.M. Prick, verschenen in september 1989, als nr. 154 in de reeks ‘Privé-Domein’, bij Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam, 1989; zie aldaar pp. 297-302, alsook pp. 436-439.
eind12
Harry G.M. Prick, ‘Stéphane Mallarmé en Tachtig’, in: Maatstaf, 27e jrg., nr. 5-6, mei/juni 1979, pp. 129-148; zie ook Johan Polak, ‘Terugblik op Stéphane Mallarmé’, in: Johan Polak, Zeven kleine studies, A.P. ten Bosch, Zutphen, 1984, pp. 55-61.
eind13
Zie thans Stéphane Mallarmé, Correspondance, viii, Paris, 1983, pp. 95-96, pp. 97-98, pp. 102-104, pp. 113-114, p. 134, pp. 162-163.

eind14
De vertaling van de drie brieven van Mallarmé aan Erens is gebaseerd op de originelen, die zich bevinden in het Frans Erensarchief te Nijmegen en waarvan de beheerder, Andries F.J.M. Munnichs, zo vriendelijk was mij fotocopieën ter beschikking te stellen. Nr. 1 is niet meer dan een briefje, dichtgevouwen op de manier van een enveloppe. Omdat de frankering en adressering ontbreken, lijkt 't voor de hand te liggen dat Mallarmé zelf dit briefje heeft bezorgd of door iemand heeft laten bezorgen bij Hôtel Soufflot, rue Toullier 9, Parijs.

eind15
Nr. 11 betreft een recto-verso beschreven correspondentiekaart. Op de voorzijde van het couvert heeft een onbekende hand ‘Schaesberg bij Heerlen/Nederlands Limburg’ doorgehaald en toegevoegd ‘Amsterdam, Jan Steenstraat 184’. Op het recto is eveneens, maar niet al te duidelijk, de vertrekstempel aangebracht: Paris R. des Batignolles. Op het verso van het couvert staat, in het handschrift van Frans Erens: Mallarmé. Ook bevindt zich op het verso de vertrekstempel uit Heerle [zonder n], 15 december 1889 en de stempel van aankomst te Amsterdam, 18 december 1889.
eind16
Mallarmé spelt hier, evenals op het couvert, de naam van Erens op deze wijze omdat hij misleid moet zijn geweest door de merkwaardige manier waarop Erens veelal de letter r weergeeft.
eind17
Voor informatie over Mallarmé's lezingen in België, zie Correspondance, iii, Paris, 1969, p. 159, waar Octave Maus op 11 januari 1888 aan Mallarmé schrijft: ‘Cher Maître, Verhaeren heeft mij verteld dat wij misschien wel het genoegen zullen hebben u deze winter in Brussel te zien en dat u zoudt hebben toegestemd op de ‘Salon rénovateur des xx’ [de jaarlijkse tentoonstelling van de schildersgroep Les xx (Les Vingts) - h.p.] een literaire lezing te geven. Dat plan is zo mooi dat het mij een droom toeschijnt (...)’. Het commentaar van Lloyd James Austin bij deze brief luidt: ‘De reis van Mallarmé [naar België] zal eerst in 1890 plaatsvinden: hij zal dan het woord voeren over Villiers de l'Isle-Adam’; zie ook pp. 288-289.
eind18
Frank van der Goes (1859-1939), op dat tijdstip woonachtig Prinsengracht 293 te Amsterdam, was een van Erens' vrienden en een van de redacteuren van De Nieuwe Gids. Omdat Van der Goes nieuw leven in het tijdschrift wilde brengen, zal hij Erens hebben gevraagd Mallarmé aan te schrijven om zich op die wijze wellicht te verzekeren van diens regelmatige medewerking aan het periodiek van de Tachtigers.
eind19
Over het hier door mij wel zeer vrij vertaalde ‘l'air de pontifier’ zou Erens een week na het overlijden van Mallarmé - op 9 september 1898 - schrijven in het weekblad De Amsterdammer van 18 september 1898: ‘Hij pontifieerde gaarne’; zie Frans Erens, Litteraire wandelingen, Amsterdam, 1906, p. 72. Deze opmerking harmonieert volmaakt met de ‘gestes d'officiant’ [de gebaren van een officiant, van een priester die de Mis opdraagt], zoals Georges Rodenbach die toeschreef aan Mallarmé; zie l'Amitié de Stéphane Mallarmé et de Georges Rodenbach. Lettres et textes inédits 1887-1898, publiés avec une introduction et des notes par François Ruchon, Genève, 1949, p. 134.

eind20
Nr. III is een briefkaart met vertrekstempel Parijs 68 Bd. Rochechouart [dinsdag] 25 februari [18]90 en stempel van aankomst te Amsterdam 26 februari [18]90, tussen 12-1 uur namiddag.
eind21
Mallarmé was naar Brussel afgereisd op maandag 10 februari 1890; zie Correspondance, iv, Paris, 1973, p. 42, n.3. Op 18 februari reist hij vanuit Brugge naar Ostende, om daar de zee in ogenschouw te nemen en nadien naar Brussel terug te sporen; op 19 februari is hij weer thuis; zie idem, p. 564.
eind22
Op 27 februari 1890 hield Mallarmé zijn lezing over Villiers de l'Isle-Adam ten huize van Berthe Morisot, 40 rue Villejust; zie OEuvres complètes, editie Bibliothèque de la Pléiade, Paris, 1945, alwaar pp. 481-510 het eerste stuk in de reeks ‘Quelques médaillons et portraits en pied’.
eind23
Niettemin schreef Mallarmé een dag later aan Henri Cazalis (81 rue Blanche, Parijs), die hem verlof had gevraagd enkele verfijnde geesten mee te brengen naar de betreffende lezing: ‘Helaas, mijn waarde, beschikken ze daar over te weinig plaatsen en op grond daarvan zijn de uitnodigingen dan ook al keer op keer gewijzigd. Mocht je echter een tweede aantrekkelijke dame kennen, breng haar dan toch maar mee’; zie Correspondance, iv, Paris, 1973, p. 74, Documents Stéphane Mallarmé, vi, présentés par Carl Paul Barbier, Correspondance avec Henri Cazalis/1862-1897. Recueillie, classée etannotée avec la collaboration de Lawrence A. Joseph, Paris, 1977, p. 523.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • Peter Yvon de Vries

  • Gabriël Kousbroek


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Harry G.M. Prick

  • over Frans Erens

  • over Stéphane Mallarmé

  • brief aan Frans Erens

  • brief van Stéphane Mallarmé

  • brief aan Frans Erens

  • brief van Stéphane Mallarmé

  • brief aan Frans Erens

  • brief van Stéphane Mallarmé


datums

  • 8 oktober 1889

  • 14 december 1889

  • 25 februari 1890