Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Maatstaf. Jaargang 40 (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Maatstaf. Jaargang 40
Afbeelding van Maatstaf. Jaargang 40Toon afbeelding van titelpagina van Maatstaf. Jaargang 40

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Maatstaf. Jaargang 40

(1992)– [tijdschrift] Maatstaf–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 73]
[p. 73]

Jacques Ickenroth & Martijn Rus
Een dagboek als vrouw: nagelaten bekentenissen van Henri-Frédéric Amiel (1821-1881)

Henri-Frédéric Amiel werd in 1821 in Genève geboren. Hij bezocht er het gymnasium en de drie jaar durende ‘eerste fase’ van de universitaire studie. In 1844 vertrok hij naar Duitsland, waar hij vijf jaar lang studeerde aan de universiteiten van Heidelberg en Berlijn, vooral theologie en filosofie (onder andere bij Schelling). Intussen reisde hij veel: hij bezocht onder andere Italië, Frankrijk, België, Holland, Scandinavië en de Baltische landen. Eind 1848 keerde hij terug naar Genève, waar hij een jaar later aan de Academie (de toekomstige Universiteit) benoemd werd tot hoogleraar in de esthetica en de Franse literatuur; enkele maanden later werden hem bovendien colleges filosofie opgedragen. Al spoedig ging hij zich uitsluitend met deze laatste discipline bezighouden, hetgeen resulteerde in een benoeming op de leerstoel filosofie, die hij vanaf 1854 tot aan zijn dood bleef bezetten. Overigens is de relatie die hij onderhield met het universitaire milieu altijd problematisch geweest: noch hijzelf noch zijn studenten waren doorgaans tevreden over zijn onderwijs, en met zijn collega's voelde hij geen enkele verwantschap.

Niet minder problematisch was zijn relatie met de politieke kringen van Genève (die hij ‘bekrompen, kil en kritisch in negatieve zin’ noemde), met zijn familie en zijn vrienden: nergens vond hij het begrip en de warmte die hij zocht.

Een wetenschappelijke carrière heeft Amiel niet gemaakt, hoewel hij ervan droomde een nieuwe Spinoza of Schelling te worden: hij heeft nooit iets van betekenis gepubliceerd uit angst voor kritiek, besluiteloosheid en gebrek aan doorzettingsvermogen. Het vermelden waard zijn slechts twee heel korte studies, één gewijd aan Madame de Staël (1876), en één aan Jean-Jacques Rousseau (1879).

Ook op literair gebied kreeg Amiel niet de erkenning waarnaar hij verlangde: hij schreef vier gedichtenbundels, waar hij zelf grote waarde aan hechtte, maar ze werden niet of nauwelijks opgemerkt en gewaardeerd (niet onterecht, want de poëzie is onderworpen aan de levenswijsheid, de filosofie in spreukvorm). Alleen enkele gelegenheidsgedichten, die dateren uit de jaren 1856/1857, toen Zwitserland in oorlog dreigde te geraken met Pruisen, trokken de aandacht; een ervan, de hymne aan het vaderland ‘Roulez tambours’, wordt zelfs tot op de dag van vandaag gezongen tijdens nationale feestdagen en militaire ceremonies. Volledigheidshalve voegen we hier nog aan toe, dat Amiel ook werk van verschillende Duitse en Engelse dichters in het Frans heeft vertaald, onder andere van Goethe, Heine, Hölderlin, Schiller en Byron.

Pas na zijn dood (hij stierfin 1881) is hij bekend geworden, dank zij zijn Dagboek, waarin hij in stilte heel zijn leven had genoteerd, niet alleen feiten en gebeurtenissen, maar ook, en heel direct, gedachten en gevoelens, twijfels, zorgen, hoop en desillusie. Dat dagboek was voor hem van vitaal belang, een soort revanche op het leven: het verving familie, vrienden en, zoals we zullen zien, de vrouw die hij nooit heeft gevonden; het compenseerde lege collegezalen en een weinig succesvolle wetenschappelijke en literaire carrière. Het mag dan ook geen wonder heten, dat het manuscript vele duizenden pagina's telt

[pagina 74]
[p. 74]

(16 900 in totaal, verdeeld over 178 schoolschriften)*; de eerste notities stammen uit de periode juni 1839 tot juli 1847, en hebben een fragmentarisch karakter, maar vanaf december 1847 wordt vrijwel geen dag overgeslagen, en zelfs het uur van de dag wordt genoteerd.

Het dagboek kent geen enkele systematiek voor wat betreft thema's, onderwerpen, tijdstip van schrijven of vorm: Amiel schreef 's morgens vroeg, 's middags, 's avonds of 's nachts, zoals het uitkwam, over God of het weer, over kunst of literatuur, over liefde of een partij schaak, over Wagner of de inhoud van de huishoudportemonnee, soms in telegramstijl, soms ook in een prachtig ritmisch of mystiek proza. Dat alles maakt het dagboek tot een uniek document dat een duidelijk beeld geeft van het dagelijks leven van een negentiende-eeuwse intellectueel, van alles wat hij las en dacht, van het politieke en godsdienstige klimaat van zijn tijd, en van de meest spraakmakende gebeurtenissen op cultureel gebied.

 

De door ons vertaalde fragmenten hebben alle betrekking op een vraagstuk dat Amiel zijn leven lang heeft beziggehouden: dat van de vrouw, het huwelijk en de seksualiteit. Zoals uit zijn dagboek blijkt, is hij altijd geobsedeerd geweest door vrouwen: hij noteerde hun kwaliteiten en tekortkomingen tot in de kleinste details - de een is ‘geestig, een beetje plaagziek, maar met een sombere ondertoon’, de ander is ‘elegant en artistiek, maar behept met de drang om op te vallen’, of ‘knap en sprankelend, maar een tikje verwend’, of ‘vrolijk, maar van nederige afkomst’ (oktober 1861). Hij bleef voortdurend wikken en wegen, wilde dan wel dan niet trouwen, maar kon uiteindelijk geen keuze maken, hoewel hij leed onder de eenzaamheid: ook op amoureus gebied speelden zijn besluiteloosheid en zijn angst om gekwetst te worden, hem parten.

 

Tot voor kort was het dagboek slechts gedeeltelijk gepubliceerd, pas in 1976 werd een begin gemaakt met het bezorgen van de volledige tekst, waarvan tot nu toe acht delen verschenen zijn: cf. bibliografie.

Natuurlijk heeft hij geprobeerd zichzelf te rechtvaardigen: hij zou niet de eigenschappen bezitten die een vrouw van haar man verwacht (hij was immers noch ‘sterk’ noch ‘teder’), hij zou een huwelijk niet kunnen bekostigen, hij zou niet in staat zijn, zijn vrijheid op te geven, hij zou het risico lopen, zijn gezondheid te schaden als hij trouwde met een jonge vrouw, enzovoort. Al met al veroordeelde hij zich zo tot een levenslange worsteling met het probleem van de seksualiteit (slechts één keer bezweek hij voor vrouwelijke charmes, in oktober 1860, cf. pagina 80-81): met grote openheid heeft hij de kwellingen beschreven die erotische fantasieën hem bezorgden en zijn strijd om niet toe te geven aan de verleiding om te masturberen - hij nam daartoe zelfs regelmatig baden in het ijskoude water van de bergbeek de Arve. Overigens weet hij de regelmatig voorkomende en trouw in het dagboek genoteerde zaadlozingen voor een deel aan een fysieke deficiëntie. Op 5 maart 1840 schreef hij: ‘Ik heb een ongelukkige nacht doorgemaakt; ik had vergeten mijn onderbuik met azijn te wassen, zoals gewoonlijk; de warmte van het bed heeft mijn zinnen geprikkeld en ik heb een lozing gehad. Het is iets puur lichamelijks, want ik heb niet een van die vervloekte dromen gehad, en ik heb al sinds lange tijd elke slechte gedachte van me afgehouden.’

Uiteindelijk heeft Amiel het zichzelf onmogelijk gemaakt te trouwen, omdat hij te hoge eisen stelde aan de vrouw: hij verlangde niet alleen dat zij het huishouden zou bestieren en moeder van zijn kinderen zou zijn, maar hij wilde ook dat zij een vriendin zou zijn die hij geheel kon vertrouwen, dat zij hem zou respecteren, begrijpen, en aanvullen waar hij tekortschoot, dat zij er goed uit zou zien en van goede familie zou zijn, niet te arm en niet te rijk. En toen hij dan eens, op z'n vijftigste, een vrouw ontmoette die aan al zijn voorwaarden voldeed, verwierp hij toch het idee met haar te trouwen, ‘omdat het te betwijfelen valt, dat zij een dagboek bijhoudt’. Aldus dwong hij zichzelf, troost te zoeken in

[pagina 75]
[p. 75]

zijn dagboek, dat de al te volmaakte vrouw die hij zocht, moest vervangen. Of, zoals hij zelf schreef op 4 oktober 1864, ‘faute d'une femme, j'use de la plume’ (‘bij gebrek aan een vrouw, doe ik het met de pen’).

Zondag 1 november [1840]

Ik zal nooit iets worden. Mijn leven en mijn verstand teren weg, sterven af. Steeds weer duwt die helse ziekte me terug in het slijk, als ik verwachtingen begin te koesteren. Vannacht nog, tegen de ochtend, had ik een overvloedige lozing. Ik tril over mijn hele lichaam als ik wakker word en de sporen van mijn opwelling voel. - En ik neem toch geen souper meer, en ik eet geen ander vlees dan kalfsvlees, en bij het diner drink ik die nagel-kruid-thee. Hoe komt het dan toch? ik zie het al, het komt door gebrek aan lichaamsoefening, te lang lezen, want op reis kwam zoiets niet voor.

Ik moet dus uit alle macht proberen niets te doen 's avonds, als ik overdag te veel heb gewerkt, van 6 tot 3 uur 's middags. Of laat ik liever mijn dagboeknotities van 16 oktober nog eens lezen. Ik schaam mij dat ik zo weinig baat heb bij die lessen. - Zie ook 23 oktober.

Ondertussen moet ik proberen of wilskracht mij kan redden. Ik zit met een ziekte die de ziel gevoelloos maakt, het verstand stilzet, de gezondheid en het lichaam verzwakt, en leidt tot zwaarmoedigheid, uittering, zwakzinnigheid en een vroege dood, - wat een glorie als ik deze wrede vijand kon temmen en overwinnen, als ik mijn verstand weer eer kon aandoen, mijn tanende activiteit weer kon doen opleven, mijn hart en mijn ziel verruimen, kortom als ik weer kon leven! want dat zou een echte overwinning zijn.

Gezichtsvermogen, enthousiasme, geheugen, jeugdige energie, mijn ijver en mijn bekwaamheden op alle mogelijke gebieden, dat alles verdwijnt, dat alles wordt mij door mijn steeds weerkerende lozingen ontnomen. Ze hebben flink terrein gewonnen. Kom op, laat ik ze winnen? - Het waren er toch 4 deze maand, ondanks mijn voorzorgen. De derde, de zestiende, de drieëntwintigste, de eenendertigste! Afschuwelijk! Als ik ze kan stoppen, kan ik alleen voorkomen dat het erger wordt, nooit zal ik kunnen worden wat ik had kunnen zijn.

Vrijdag 14 december [18]49, 8 uur 's ochtends

Mannelijke maagdelijkheid, je bent zo zeldzaam dat je een tempel verdiende, en als de volkeren van de oudheid daar niet aan gedacht hebben, hebben ze ongelijk gehad. Als je op achtentwintigjarige leeftijd, zoals Pythagoras zegt, nog aan geen enkele vrouw je kracht hebt uitgeleverd, of zoals GoerresGa naar eind1 zegt, nog geen genot hebt gesmaakt, of, zoals Mozes zegt, nog geen vrouw hebt bekend, of, zoals de Franse romanschrijvers zeggen, nog nooit een vrouw hebt bezeten, dan is dat een fenomeen, of liever een curiositeit, waarvan geen tweede voorbeeld te vinden is onder mijn mannelijke kennissen en leeftijdgenoten. Is dat iets goeds? is dat een kwaad? is dat iets stoms? is dat een deugd? Vaak heb ik met deze vraag geworsteld. Als je hebt geslapen in alle bedden van Europa van Upsala tot Malta en van Saint-Malo tot Wenen, in chalets en hotels, bij de herderinnetjes van Bretagne, en op enkele passen van de lichte meisjes van Napels, en je kent het zingenot alleen uit je verbeelding; als je als kind al heel vroegwijs was, de meest verderfelijke boeken las; als je zelfs de meest verleidelijke kansen hebt gehad, en dat vóór je twintigste, nieuwsgierig op het criminele af, en dus zeker nieuwsgierig naar de liefde, licht ontvlambaar, aldoor dolend, door welk wonder ben ik dan thuisgekomen met de onwetendheid van een kind?

Er zijn heel wat oorzaken daarvoor, waarvan sommige voor mij pleiten, maar de Verdienste schrijf ik toe aan mijn goede engel, aan mijn goede ik.

- Puber, liber; liber, miser,Ga naar eind2 zo luidt de samenvatting van twee brieven die ik vroeger op reis heb geschreven aan BordierGa naar eind3.

- Wie heeft over mij gewaakt? Eerbied voor de ander; ik heb het altijd afschuwelijk

[pagina 76]
[p. 76]

gevonden kwaad te doen, een ander tot kwaad aan te zetten; het idee iemand te bederven heb ik nooit kunnen verdragen, en het meisje of de vrouw die ik geen kwaad meer had kunnen doen, was toen onwaardig in mijn ogen. Dit morele dilemma heb ik nooit kunnen oplossen.

- Oprechtheid: omdat ik raad moest geven aan twee jongere zussen, ben ik rein gebleven, om geen hypocriet te zijn; want ik verfoei hypocrisie. Omdat ik niet schaamteloos genoeg was om ontucht te begaan, en dat evenmin had kunnen verbergen, kon ik er niet aan toegeven.

- Verbeelding: door ‘het’ honderdmaal te vergroten, het zingenot ervan en de wroeging daarover, heeft zij mij altijd behoed met een schrikbeeld, en tegelijk in verzoeking gebracht met verlokking.

- Een vierde hoedster is mijn onwaarschijnlijke en zelfs domme schuchterheid geweest. Ik heb nooit een onbetamelijk woord tot een vrouw kunnen spreken, en ik moet nog steeds moeite doen om niet te blozen als anderen dat doen. Ik heb vaker gebloosd voor een ander, in plaats van een ander, dan voor eigen rekening, en zo was de getuige in verlegenheid in plaats van de schuldige. Die domme schuchterheid bezorgt mij nog steeds gevoelens van spijt: ik denk met meer spijt terug aan enkele kussen die ik had kunnen, zelfs had moeten stelen in Stockholm, in Cherbourg en andere plaatsen dan aan sommige verwerpelijke handelingen. Die herinneringen aan een kuise streling der zinnen zijn mij lief; zij hebben voor mij meer parfum dan een volledige gemeenschap voor een rokkenjager.

- Een machtig beschermer is ook geweest mijn gebrek aan zelfvertrouwen. Ik voelde dat het vonkje een uitslaande brand zou worden, dat de razernij van de hartstocht beter onderdrukt kan worden dan ingehouden als zij eenmaal is uitgebroken. Ik was bang voor mijzelf en ik heb mij nooit durven laten gaan. Ik herinner mij dat ik iemand heb afgewezen, G.Ga naar eind4, die mij meesleepte, die ik in mijn armen hield, allebei half buiten onszelf. Ik was bang voor de tijger van de hartstocht, ik durfde het wilde beest niet van zijn muilkorf te ontdoen, mij te laten gaan. Ik heb er bijna spijt van, vooral omdat ik sindsdien heb vernomen dat mijn scrupules ten opzichte van haar te veel eer voor haar waren en van te veel fijngevoeligheid getuigden. Ik heb de bekoring eerder vermorzeld dan geblust. Dwaasheid misschien! je bent niet volledig man zolang je de vrouw niet kent. [...] Ik heb de voorkeur gegeven aan onwetendheid boven wroeging; voor mij was dat een offer dat een ander, die minder verscheurd wordt door de behoefte om te weten, nauwelijks kan begrijpen.

- Overigens had ik mijzelf gezworen dat ik even heldhaftig zou zijn als de reine vrouw die de bloem van haar zuiverheid, de kroon van haar maagdelijkheid, slechts aan hem schenkt, die haar op zijn beurt met een bloemenkrans tot zijn echtgenote maakt. Ik had mijzelf gezworen dat ik aan haar die mijn hart zou veroveren, een exquise en zeldzaam geschenk zou aanbieden, de maagdelijkheid van mijn zinnen, en daarbij het eerstgebruik van mijn ziel, een grote liefde, volledig intact, zonder scheur, zonder smet; om zonder blozen een gelijkwaardig geschenk te kunnen aanvaarden, om heel mijn leven voor haar te kunnen openleggen en haar geheel in mij te laten doordringen zonder dat zij enige ongerechtigheid in mijn herinneringen of enig spoor van een rivale zelfs maar in mijn dromen zou kunnen tegenkomen. Als dit onnozelheid is, dank ik U daarvoor, mijn God. Het ideaal is ook een droom, maar een droom waarbij vergeleken de hele armzalige werkelijkheid in het niet zinkt. Een zoon van Eva die bedankt voor de appel van de kennis, is beter dan zijn moeder; maar dat is niet mijn verdienste, maar die van mijn bewaarengel, van mijn instinct, van God in mij. Ik wilde bijten, maar Hij maakte dat ik mijn lippen niet kon bewegen. Ik wilde zondigen, en ik heb gezondigd, maar Hij heeft mij behoed. Daarom kan ik niet trots zijn, maar slechts geroerd, dankbaar en nederig.

[pagina 77]
[p. 77]

Maandag 14 januari [1850]

Zeer slecht begonnen. Ik ben nog niet bij machte om ongestraft gewaagde boeken te lezen. Dat brengt schade toe aan mijn gezichtsvermogen, aan mijn geheugen, aan mijn kracht, en ook aan mijn hart. Die deugniet La Fontaine heeft mij zoeven dus op vier punten toegetakeld. De boekhandel heeft mij vanavond vijf à zes delen in quarto toegezonden, de volledige werken van Montesquieu, van La Fontaine, een deel van Aristoteles, de Petits Poètes français en het Théâtre du Moyen-Age. Ik heb wat van ParnyGa naar eind5 gelezen, elegante maar zoutloze verzen, en enkele Contes van de schunnige fabeldichter. Alle excuses in zijn voorwoord zijn leugens, die verhalen kunnen alleen grijsaards onbewogen laten. Wat een schande, al die mooie dames die zich te goed deden aan dergelijke verhalen en steeds aandrongen op een vervolg. Als ik heb zitten lezen in Montaigne, Brantôme, Rabelais, de memoires van Richelieu, de duizendenéén memoires van de zestiende eeuw, de zeventiende eeuw enz., de Cent Nouvelles nouvelles enz., heb ik altijd moeite om niet te walgen van alles wat met seksualiteit te maken heeft. - Wat een weerzinwekkende literatuur die Franse literatuur, die voor vijfzesde vol staat met alle mogelijke vormen van ontucht. De hoeveelheid smerige boeken uit Frankrijk en Italië is onvoorstelbaar.

Is het mensbeest genoeg geprikkeld, geërethiseerdGa naar eind6, gecanthariseerdGa naar eind7, is er genoeg gespeculeerd over zijn schunnige lusten, over zijn onreine driften? Sommige dieren leven in het vuil; hele legioenen schrijvers leven van ontucht [...]

Zondag 22 oktober [18]54

Vanavond geschreven aan LswGa naar eind8, als antwoord op haar roerende brief van de zestiende, en ik roei nog steeds in dezelfde richting, trouw aan mijn gedragslijn, iemand gelukkig te maken zonder te ver te gaan en duidelijk te zijn zonder te kwetsen. Altijd weer de omgekeerde wereld, een bizarre roman! en toch zo delicaat ondanks de ogenschijnlijke gedurfdheid van het verhaal, en simpel ook ondanks het bizarre karakter ervan, want je kunt alles in één woord samenvatten: ik kan alles zijn voor een meisje dat níet alles voor mij kan zijn, en dat mij haar leven als offerande aanbiedt, dapper, zonder voorwaarde, zonder reserve en met volledige toewijding, waarmee zij mij tot scheidsrechter maakt over haar lotsbestemming, die haar niet meer toebehoort, en tot heer over haar leven, dat niet meer van haar en niet meer in haar is, haars en mijns ondanks?

Ik houd van haar als van een zus, haar liefde voor mij is alomvattend en almachtig. Zij heeft zich gebrand aan de genegenheid waarmee ik haar wilde troosten en sterken, en dat zonder illusies en gedreven door iets dat sterker was dan haar wil. Een ander vóór haar, die in tegenstelling tot haar beschermd werd door haar leeftijd, haar karakter en de omstandigheden, heeft die niet hetzelfde lot gekend? Ik ben dus een vogelaar tegen wil en dank en mijn onbaatzuchtige objectiviteit in gevoelszaken is niet ongevaarlijk voor vrouwen, omdat ik daardoor ongevoelig word voor de bekoring die van haar uitgaat. Zij bekoren mij maar vangen mij niet, en zij raken gevangen terwijl zij mij trachten te bekoren -

Dank zij mijn kritisch vermogen en mijn streven naar het ideaal kan ik afstand houden en afzijdig blijven, en ik ga in theorie en geheel alleen door de crisis die men gewoonlijk met zijn tweeën en proefondervindelijk doormaakt. Dat gaat sneller en het is minder hartverscheurend. Ik leef niet met mijn lichaam en kan dus ook des te sneller en gemakkelijker metamorfoseren.

Door alles via voorgevoel en voor-ervaring uitputtend door te maken, heb ik ook mijn persoonlijke nieuwsgierigheid versleten, en het kost mij moeite mij te beperken tot één speciaal en uniek leven, als ik zoveel andere levens kan leven. Mijn ziekte is onmiskenbaar het verzet tegen beperkingen en tegen het onherroepelijk definitieve, de afschuw van gevangenschap en overgave. Ik wil vrij zijn en elastisch, en alles wat niet flexibel is, is voor

[pagina 78]
[p. 78]

mij een belemmering en een vloek. Alles wat versteent, verlamt of geestelijke groei en metamorfose tegenhoudt, maakt mij bang. Ik durf niets voorgoed op te geven, en geen spijtgevoel terzijde te schuiven. Met een dergelijk karakter kan ik mij niet binden of geven. Met het oneindige voor ogen kan ik niet leven.

(Middernacht)

Donderdag 7 juli [1859]

Bijna de hele dag beheerst door de obsessie van de wellust. Dit soort verlammende hitteGa naar eind9 laat alleen het sensuele van de mens in leven. Wat een slavernij! het is de zielstoestand van negers en door driften bezeten volkeren in de tropen, en het heeft iets vernederends.

Rondgezworven, alleen, met een verkeerde hoed op, in versleten plunje, beschaamd over het gemis aan zomerkleren, hetgeen het gevolg is van mijn onoverkomelijke luiheid. 's Avonds alleen gesoupeerd in brasserie Treiber en langs het meer gelopen onder Cologny, in een poging mijn erotische melancholie met een wandeling te verjagen. Maar het tegenovergestelde gebeurt en ik keer verhit terug in mijn eenzame woning en in mijn vrijgezellenkamer [...]

Maandag 11 juli [1859]

Het mysterie zijn aantrekkingskracht ontnemen, de verleidelijkheid van het onbekende vernietigen, afrekenen met een overspannen verbeelding, met onrustige nieuwsgierigheid en prikkelende dromen, door direct op de vrouwelijke realiteit af te gaan, dat is, geloof ik, wat mij de afgelopen week intens heeft beziggehouden. Ik hoopte kalmte terug te winnen door onverschilligheid, vrijheid door verzadiging, en lichamelijke zuiverheid door het verjagen van stormachtige dromen. Genezing van de begeerte zocht ik en niet haar prikkeling. Een naakte vrouw zien en haar bezitten, om de aantrekkingskracht van het schone geslacht uit de sfeer van de begeerte te halen, zodat ik, als ik haar eenmaal had teruggeplaatst in haar eenvoudige alledaagse werkelijkheid, in alle rust met die ervaring kon leven; mij ontdoen van een verwarrende illusie, van een onterechte opwinding, van een tot hersenschimmen leidende onzekerheid, op de wijze waarop Goethe dat placht te doen, dat was, geloof ik, mijn instinctieve drijfveer.

- Ik geloof niet meer dat een vrouw, een echtgenote mij echt erkentelijk zou zijn voor absolute onthouding, waaraan zij niet zou geloven; en ik geloof dat het naïef zou zijn, duur te betalen voor de belachelijke situatie dat ik haar leerling en niet haar leidsman zou zijn bij de inwijding in de Venusdienst. Ik hield mijzelf voor dat het niet eens zeker was dat ik in het huwelijk zou treden, en dat mijn onwetendheid op dat terrein schadelijk en misschien stupide zou zijn voor een schrijver en docent. Kortom ik schaamde mij voor mijn maagdelijkheid, die tot niets leidde: noch tot de rust van mijn zinnen, noch tot morele kracht, en evenmin tot de innerlijke waardigheid van de man die een gelofte heeft afgelegd en een offer heeft gebracht. Maar er golden voor mij een aantal beperkingen: trots verbood mij mijn toevlucht te nemen tot het kopen van schoonheid; integriteit maakte het mij onmogelijk te denken aan een gehuwde vrouw; eerlijkheid sloot een maagd uit en fatsoen een avontuurtje. Bleef over een ‘dame de Warens’Ga naar eind10, een weduwe die uit vrije wil, uit genegenheid, uit aanhankelijkheid en toewijding, of voor haar plezier, zich aan mij zou geven en mij zou bevrijden van het spook van de wellust zonder mij te onteren en zonder zichzelf te vernederen. Dat is, geloof ik, precies de inwijding zoals Rousseau die voorstaat, via een niet jaloerse vriendschap, het vrijmaken van de zinnen door de goedheid van een filosofische vrouw. Ik dacht dat het bijna zover was dat ik een dergelijke ervaring zou beleven; en als de vriendin die in mijn armen lag van nature een beetje minder gereserveerd was geweest of wat toegeeflijker, dan zou die dienst mij bewezen zijn. - Maar er blijft een barrière tussen ons. Ik zal nooit

[pagina 79]
[p. 79]

een weerstand breken die zich uit in vermanende woorden. (Mijn respect voor de ander is sterker dan mijn hartstocht.)

Overigens vraag ik mij af, op dit papier, dat alles duldt, zonder hypocrisie of reserve, of een dergelijke bevrijding is toegestaan, of zij moreel verantwoord is, of dat de juiste weg is. Is het Venusoffer legitiem buiten de context van de voortplanting, en de voortplanting zelf buiten de context van het huwelijk? Is het verstandig, zelfs als het gaat om de vrijheid, het poëtisch aureool, de sluier van geheimzinnigheid te ontnemen aan de vrouw, aan de liefde, aan het minnespel? Gaan daarmee het romantische waas, de zedige gratie, het onzegbare geheim van het werkelijk zuivere en maagdelijke huwelijk niet verloren...?

Maandag 1 mei [1860]

[...] De kinderen gingen aan mij hangen als een zwerm bijen aan een bloeiende tak. LoulGa naar eind11 was mooi als een plaatje en week niet van mijn knieën, zelfs niet om thee te drinken. Heel haar figuur, al haar lijnen en houdingen zijn gekenmerkt door gratie en ontluikende schoonheid. Dat kind van 9 jaar roept het ware gevoel van verliefdheid bij mij op. Ik ben bijna heimelijk weg van haar en ik vind haar lief van haar voetzolen tot haar haarwortels. Ik krijg maar niet genoeg van die frisse meisjeskusjes. Terwijl ik de wendingen van haar hals, de krullen van haar haar, de rondingen van al haar ledematen, de blik van haar zwarte ogen met de lange wimpers volgde, zag ik haar tien jaar later, ik dacht aan Helena, geboren uit het ei van de zwaan.Ga naar eind12 Het was alsof ik het geluk had de zeeschelp in mijn hand te houden waaruit Griekenland CythereaGa naar eind13 te voorschijn zag komen; ik bestudeerde aandachtig mijn miniatuur-Venus die mij omhelsde met haar zachte armpjes en na elke rondgang door de kamer zich weer tegen mij aan kwam vlijen. In deze schattige rozeknop vond ik de hele geschiedenis van de liefde terug, de vrouwelijke liefkozingen, de schalkse plaagstootjes tussen geliefden. Niets is zo bekoorlijk als deze levende mythologie, deze argeloze psychologie, deze symboliek van de onschuld. De naïeve liefde, zonder schroom of geheimzinnigheid, zoals die van de vlinders en de bloemen, kan men slechts op die leeftijd waarnemen, en met een betoverd hart en een veilig geweten nam ik alles in mij op. Ingehouden en met een zuiver esthetische belangstelling heb ik genoten van die poëzie van de prille tederheid. Een veelheid van bijkomstige gedachten (het belang van de kleding, de betekenis van de kus, een spel dat serieuzer is dan men denkt, de dwaasheden van een verliefd man, het despotisme van een vrouw die voelt dat ze een hart veroverd heeft, de metamorfosen van de jaloezie, de wijze waarop het hart van een minnaar kan worden gekwetst, de onbarmhartige wreedheid van de behaagzucht, de neiging om het geliefde voorwerp op te slokken, geheel en al te verslinden; het universele innerlijke ritme van de schoonheid van een menselijk wezen, en de betoverende kracht die ervan uitgaat, en wat verder nog?) welden in mij op en vermenigvuldigden zich als de kringvormige golven om een steen die in het water wordt geworpen. Niet dat ik dit alles alleen aan mijzelf wilde toeschrijven, maar ik genoot ervan te begrijpen en toe te kijken. - Dezelfde dag nog heb ik een vergelijking kunnen maken tussen de aantrekkingskracht van de zichtbare schoonheid en die van de morele schoonheid; de ene is meeslepend zonder motief, de andere is dat niet, zelfs al zijn er uitstekende motieven. Het hart, geprikkeld door de zinnen en de verbeelding, luistert liever naar de stem van de schone schijn dan naar die van het geweten en de rede. Het hart houdt ons voor de gek en de hartstocht lacht om al onze mooie woorden. - Niets is zo kwetsbaar waar het om schoonheid gaat als de filosoof (na de kluizenaar) / Aristoteles op handen en voeten met een courtisane op zijn rug, geliefd onderwerp uit de Middeleeuwen / Hij moet boeten voor zijn analyseervermogen; beroepshalve zoekt hij slechts naar het zijn, en de schijn fascineert hem; hij wil uitsluitend tewerkgaan volgens

[pagina 80]
[p. 80]

de rede en de onverklaarbare, schandelijke hartstocht staat altijd klaar als een tiran om hem aan zijn leiband te laten lopen; hij veracht de zinnen en de zinnen spotten met hem; hij wil in alles bewust tewerkgaan en het is een blinde drift die zegeviert over zijn wijsheid. Hij weet heel goed dat de kern van de liefde in het donker, mysterieus moet blijven om model te kunnen staan voor het oneindige, en dat is nu precies wat zijn vrijheid in de weg staat.

Om middernacht thuisgekomen.

Woensdag 13 juni [1860]

(10 uur 's ochtends) Gisteravond kon ik geen weerstand meer bieden aan de lente en heb ik Ovidius (Amores en Ars amatoria) weer opgeslagen op de meest pikante bladzijden. De verbeelding is haar gang gegaan, en de natuur heeft weer haar rechten opgeëist. Ik ben geenszins bestand tegen zinnenprikkelende lectuur. Van tevoren denk ik dat altijd, en steeds weer vergis ik mij. Je gaat niet ongestraft aan land op PaphosGa naar eind14 zolang je niet de witte baard van MentorGa naar eind15 draagt. Wat hierbij het verleidelijke is, is dat je je viriliteit wilt voelen, en je jeugdigheid bevestigd wilt zien. [...]

Ontmoeting op de Prairie met M.Ga naar eind16. Prieel. Een veelheid van psychologische indrukken en observaties van de meest delicate aard. Het meest algemene effect voor mij is het opheffen van een beperking, het bevredigen van een bepaald soort nieuwsgierigheid, en het intuïtieve inzicht in veel zaken die het goed is te weten. Om een voorbeeld te noemen, dat de werkelijkheid niets is vergeleken met wat de verbeelding ervan maakt; dat het weerstaan van de begeerte alle waarde van de begeerte zelf uitmaakt, enz., enz. Een geslaagd spelletje waarin ik optrad als artiest en modelleur maakte het mij mogelijk om mijzelf opheldering te verschaffen over alles wat ik graag wilde doorgronden, proefondervindelijk vaststellen of verifiëren. Na afloop was ik kalm, bevrijd, op het esthetische gericht, volledig nüchtern en meester van mijzelf. Een boek kan mij van mijn stuk brengen, de werkelijkheid ontnuchtert mij en geeft mij heel mijn vrijheid weer terug. Gelukkig maar dat ik nog geen vrouw bezeten heb, want ik zou ongetwijfeld afkeer hebben gekregen van dat bezitten. Ik begrijp nu beter de echtelijke kilte, de aard van de kuisheid, het wezen van de schroom, het waarom van de begeerte, de geheime emoties van de vrouw, de armzaligheid van de werkelijkheid en het belang van de poëzie. Ik besef ook dat het mysterie, hoewel voorwaarde voor de liefde, een obstakel voor de vriendschap is, en dat een einde maken aan het mysterie, aan het onbekende, neerkomt op het doen verdwijnen van de liefde ten profijte van de vriendschap. Dat is naar men zegt ook de reden waarom je meest hechte vriendinnen je vroegere maîtresses zijn, als er tenminste geen verraad in het spel is geweest. De seksuele opwinding is verdwenen met de nieuwsgierigheid en de begeerte; wat blijft is geestelijke aanhankelijkheid en vertrouwen gebaseerd op de wederkerigheid van geheimen en diensten. Als de vrouw alles heeft gegeven wat tot haar sekse behoort, is wat overblijft niet meer de vrouw, maar het hart, het menselijk wezen zonder onderscheid, of liever nog het engelachtige wezen zonder geslachtelijkheid. Hetzelfde is het geval met de oude vrouw, die als vrouw niet meer telt. De seksualiteit en haar driften hebben dus slechts een tijdelijke functie in het leven. Het doel ervan is de voortplanting van de soort en de context ervan is vooral van organische aard. Resultaat ervan is de fysieke liefde. De affiniteit, de aantrekkingskracht, de liefde tussen menselijke zielen kunnen eeuwig zijn en groeien. De vereniging van de seksen is dus slechts een symbool en een belofte; de vleselijke wellust is slechts een voorzorg van de natuur om haar doeleinden zeker te stellen; maar zij levert slechts afkeer op (zonder te spreken van wroeging) wanneer zij niet het karakter heeft van een jubelend offer van tederheid, van een getuigenis, van een overgave en een gelofte van het hart, dat wil zeggen van poëzie. [...]

[pagina 81]
[p. 81]

Dinsdag 25 september [1860]

(10 uur 's ochtends) Ongelukkig hij die een slapende kat wakker maakt, en de ingedutte verbeelding. Mijn gedachten dwaalden gisteravond af naar AeolisGa naar eind17 en lieten zich strikken door de verleidingen van Cypris.Ga naar eind18 Gelezen in Parny [zie noot 5], BertinGa naar eind19, La Fontaine tot na middernacht. Lozing. Vanochtend Ovidius en ApuleiusGa naar eind20 weer opgeslagen. De gemiste ontmoeting gisteren (het briefje krijg ik pas vanochtend) was mede schuldig aan die opwinding, evenals een overmaat aan zwarte koffie gedurende de dag. In elk geval heeft Venus mij op de huid gezeten als was ik een jonge kerel, en heeft de prikkelende rariteitenwinkel van het zingenot mijn verbeelding opgewonden als die van de heilige Antonius. Hoe terughoudender, kuiser, scrupuleuzer ik ben in de praktijk en oog in oog met de werkelijkheid, hoe meer behoefte ik lijk te krijgen aan erotische lectuur. Mijn onwetendheid omtrent de levende vrouw doet mij minder blozen als ik mij dank zij erotische werken man voel, jong en hartstochtelijk, in staat tot de genietingen van Aphrodite en de vervoering der zinnen. Beschaamd over mijn feitelijke onschuld, en bijna trots dat ik die in de geest van mij af kan schudden, vergaat het mij zoals vrouwen met een overmaat aan schroom; ik neem in petto revanche, en al lezend in het geheim en in afzondering doe ik mij te goed aan verboden wellust. In die zin moet het bezitten van een vrouw een bevrijding zijn. Kuisheid is dus zuiverder dan onthouding. Men lest zijn dorst door te drinken, men blust een brandende begeerte door verzadiging te zoeken. De vrouw moet ons bevrijden van de vrouw, op dezelfde wijze als de elektriciteit elektrische spanning ontlaadt, via contact..., tenzij dat contact in ons het Griekse vuur van hevige begeerte ontsteekt, dat in onze botten doordringt om ons te verbranden. - Een merkwaardig verschijnsel is het groeiende gemak waarmee obstakels in rook opgaan als zij geconfronteerd worden met de gebiedende eisen van het natuurlijk instinct. Deze obstakels blijken uiteindelijk nogal conventioneel en zuiver denkbeeldig te zijn. Ik ben als het ware ten prooi aan het verschijnsel van de Crises (Feuillet)Ga naar eind21, het soort innerlijke revolte van de jeugd die geen jeugd meer is en die vreest dat zij de dupe is geworden van haar braafheid, haar terughoudendheid, haar ontberingen. Ik heb geen vrouw gehad en geen maîtresse, geen hartstochtelijke liefde en geen avontuurtje, ik heb geen weet gehad van het zingenot bij uitstek en ik heb de mooiste jaren voorbij laten gaan: ben ik geen onnozele hals geweest? deze gedachte houdt deze vrijgezel van 39 jaar bezig in de afzondering van zijn kamer op het oorkussen van zijn slapeloosheid. En als hij dan een vriendin heeft, die zelf kind van de liefde isGa naar eind22, weduwe, jong, teder, hartstochtelijk, die zich overgeeft in zijn armen en die bij maanlicht met hem meegaat onder het lover, vraagt hij zich af of het niet absurd is haar langer tegen hem te beschermen, zich te ontzeggen waarvan zij droomt, zich het genot der zinnen te verbieden. De gedachte aan voorbije of toekomstige gevoelens van afkeer, spijt, wroeging, melancholie, die het gevolg zijn van toegeven aan de verlangens van het vlees, en die een straf zijn voor het zorgeloos ingaan op de verlokkingen van de natuur, zij is nauwelijks in staat hem te houden binnen de kaders van de strenge wet van de onthouding. - In hem brandt geen licht meer, is er geen vast punt meer; alles zweeft.

Zaterdag 6 oktober [18]60

(11 uur 's avonds) [...] Maar welke naam moet ik geven aan de ervaring van vanavond? is het een teleurstelling, is het iets bedwelmends? noch het een noch het ander. Voor het eerst is het geluk met mij geweest, en eerlijk, bij wat de verbeelding zich voorstelt of belooft, is het niet veel bijzonders. Het is als een koud stortbad. Daar ben ik niet ongelukkig mee. Het heeft mij de ogen geopend en bekoeld. Het zingenot zelf bestaat voor driekwart of meer nog uit begeerte, dat wil zeggen verbeelding. Poëzie is oneindig veel

[pagina 82]
[p. 82]

mooier dan de werkelijkheid. Maar het grote belang van de ervaring is voornamelijk van intellectuele aard; ik kan eindelijk met kennis van zaken meepraten over de vrouw, zonder die halfbakken onwetendheid of die valse idealisering, die mij tot op heden parten hebben gespeeld. Ik kijk tegen de seksualiteit aan met de kalmte van een getrouwd man, en ik weet nu dat voor mij althans de fysieke vrouw niets betekent. De moraal van dit verhaal is dat genegenheid, sympathie, aanhankelijkheid het belangrijkste is wat een vrouw te bieden heeft, en dat het feit dat zij zich geeft daar niet veel (en eigenlijk nauwelijks iets) aan toevoegt. Wat de vrouw zelf betreft heeft een en ander mij niet zoveel geleerd als ik hoopte. Bij nadere analyse ben ik verbijsterd over de betrekkelijke onbeduidendheid van dat genot waar men zoveel ophef over maakt. Ik begin zelfs iets te begrijpen waar ik niet bij kon, namelijk hoe rokkenjagers die toch kunnen kiezen uit vrouwen te over, soms iets anders zoeken. - Mijn overheersende indruk is er een van ware kalmte, van vrijheid. Zo doe ik, bijna op mijn verjaardag, intrede in mijn leven als volledig man. XGa naar eind23 is mij thuis komen opzoeken. Er moest een punt achter worden gezet, zodat wij weer konden terugkeren naar onze normale situatie. De mooie weduwe was zoals ik verwachtte; en ik kan mij nu nog beter verplaatsen in de vrouw. Allemaal winst.

Zondag 7 oktober [18]60

(11 uur 's avonds) Die leerzame onverwachte gebeurtenis heeft niets veranderd aan mijn algemene zienswijze. In ruil voor mijn onschuld heb ik enkele nuttige inzichten verworven, ik heb iemand een genoegen gedaan, ik heb mijzelf ontgroend; ik heb geconstateerd dat de scrupules en de verlegenheid vooral van mijn kant kwamen. X [zie noot 23] was opgewekt, discreet en heeft mij op mijn gemak gesteld voor nu en voor de toekomst. Mijn laatste woord is nog steeds: bekoorlijkheden en zingenot zijn de minste dingen die een vrouw te geven heeft; haar hart is honderdmaal meer waard dan haar charmes. Voor betovering door schoonheid moet men zich wenden tot beeldhouwers en schilders, en voor wellust tot dichters. X is mooi en fraai gebouwd, en toch zei ik mijzelf: dat was het dus! Gelukkig is er nog meer, want zonder dat zou het huwelijk regelrechte oplichterij zijn. En wat het moet zijn is een edelmoedig offer. De werkelijke betekenis ervan staat mij op dit moment duidelijker voor de geest dan voorheen, en het celibaat lijkt mij minder verdedigbaar.

Zondag 14 oktober [1860]

(10 uur 's ochtends) De dertiende is slecht afgelopen. Mijns ondanks prikkeling en flinke lozing. De meedogenloze Venus kwelt de kluizenaar, zelfs al heeft hij geen begeerte en fantasiebeelden. Zoals de maag en de longen dringend vragen om voedsel en lucht, roept een ander van onze organische systemen brutaal om zijn voer en stoort zich niet aan onze terughoudendheid of tegenwerpingen. Het seksuele instinct werkt in ons zonder ons; de natuur sommeert ons tegemoet te komen aan haar rechten, wensen, bevelen. Haar doel is in dit geval dat wij het individuele leven opgeven en deel gaan uitmaken van het leven van de menselijke soort, dat wij één worden met een ander. -

Dat opbranden van het egoïsme, dat opgeven van de individualiteit, dat volledig vergeten van het ik, heb ik in zijn zoetheid slechts meegemaakt in de poëtische verrukking en in intellectuele of morele ontroering; maar nooit, denk ik, tot in het diepst van mijn wezen, tot in merg en been. Noch de extase, noch de bezwijming, noch de vervoering, noch de bedwelming hebben mij ooit weten te ontrukken aan het bewustzijn van mijzelf, zij hebben mij niet overwonnen, vernietigd, opgeslokt; de transhumanatieGa naar eind24 is mij onbekend, en ik ken alleen de overschrijding van mijn persoonlijkheid. Deze kortstondige dood, deze holocaust van het eindige wezen ken ik slechts door religieuze ervaring. Ik heb mij één kunnen voelen met God; geen enkel

[pagina 83]
[p. 83]

schepsel heeft mij dit gevoel volledig kunnen geven. En toch moet dat de liefde zijn, de echte liefde, sterk, despotisch, de liefde waaraan het hart, de ziel, de geest behoefte hebben, de opofferende liefde, de enthousiaste liefde, de gelukzalige liefde, die leidt tot oneindigheidservaring en verwerkelijking van het onmogelijke. Eenmaal, denk ik, heeft iemand mij zo liefgehad; maar ik heb de meesteres van mijn lot, mijn Beatrice, niet ontmoet, of toch, ik heb haar ontmoet (want ik heb de profetische huiver gekend die de bekroning is van de dood van het ik en die van het uur van de goddelijke liefde), ik heb mij afgewend, en ik heb mijn vrijheid, die in gevaar was gekomen, herwonnen. Het gedroomde ideaal heeft mij altijd doen lachen om de werkelijkheid...

Maandag 29 februari [18]64

(9 uur 's ochtends) Blauwe lucht, zacht en zoel weer. Ik voel me een stuk beter. De koude thee heeft me er weer bovenop geholpen. Bij het inslapen moest ik nog eens denken aan de symboliek van de kus: de kus is een verhaal in geconcentreerde vorm, ingedikt tot één enkele druppel essence, zoiets als het kauwen in figuurlijke zin van de beminde. Ik vergeleek ook de pre-puberale liefde, die onschuldig, onwetend en engelachtig is, met de volwassen liefde, die gekenmerkt wordt door begeerte en gevoelens van schaamte - alleen die liefde heeft kans van slagen, kans op vervulling. Ik vroeg me verder af, of er achter de dartele onschuld van PâqueretteGa naar eind25 al vaag seksuele gevoelens aanwezig waren en ik ging op dat punt alles nog eens na in m'n herinnering. Het lijkt me toe, dat het sluimerend instinct bezig is te ontwaken, al is het nog heel pril en onbestemd. Dat kun je merken aan de peinzende nieuwsgierigheid; als een kind in stilte nadenkt over een onbekend gevoel in plaats van vragen te stellen, dan gloort de dageraad van een specifiek vrouwenleven, dan slaat het eerste uur van de seksualiteit in een jong lichaam dat er tot nu toe onwetend van was. De stille overpeinzing is een teken dat er een geheime inwijding plaatsvindt, dat de natuur op fluistertoon de ziel van binnen op de hoogte brengt van een nieuw mysterie, waaromtrent niemand, nee niemand om opheldering gevraagd mag worden, omdat dan het mysterie zou wijken en de vertrouwelijkheid zou ophouden te bestaan. Zo vangt het strikt individuele leven aan, dat de dochter van haar moeder vervreemdt, en haar voorbereidt op het vrouwzijn. De lentebries die deze toekomstige crisis zacht op gang brengt, is de adem van de liefde die de half-afgesloten puberteit streelt. Zo worden plantesappen aangetrokken door het zonlicht waarvan zij geen besef hebben, en zoekt alles in de natuur zonder het te weten naar een complement in antwoord op een niet gehoorde roep; de bloemkelk opent zich ter wille van de vlinder die hij niet kan zien; het is altijd weer een wonder, die natuurlijke harmonie. - Ik voel mij vol eerbied en ontroering en heel poëtisch vertederd als ik geconfronteerd word met zulke manifestaties van een onzichtbaar leven, met zulke fris ontloken bloemen die de eeuwige moeder Natuur net zo regelmatig doet groeien en bloeien als de margrieten in de wei of de hyacinthen op onze vensterbanken.

[...]

Wat moet het gemakkelijk zijn een jonge vrouw te verleiden en in het verderf te storten (en omdat dat zo gemakkelijk is, is de man des te schuldiger). Alleen al een afbeelding, een boek, een aanraking, een gebaar of een prikkelende toespeling kunnen het vuur aanwakkeren dat diep in het labyrint van haar onervaren hart smeult; en terwijl de jongeman zijn streken en zijn onbetamelijk gedrag zonder kleerscheuren overleeft, zal het meisje zich moeten inspannen om haar onzegbare schroom terug te vinden, wanneer ze die verloren heeft in de liefdesgloed, al was het maar door onkuise gedachten. Daarom moeten ouders ook zo op hun hoede zijn bij het opvoeden van hun dochters, want een werkster, een logé, een kwaadwillend iemand kan in één dag het resultaat van tien jaar

[pagina 84]
[p. 84]

opvoeding te niet doen. - En overigens niet uit het oog verliezen dat het mysterie en de verboden vrucht een uitermate grote aantrekkingskracht uitoefenen. - Ik heb hier al gememoreerd hoe ingrijpend de ontdekking van de seksualiteit is, en hoe funest de gevolgen zijn als het eerste besef op dit gebied fout is. Hier ligt een delicate taak voor de ouders: ze mogen niets overlaten aan het toeval, maar moeten het juiste moment weten te benutten.

Maandag 11 februari [18]67

(11.30 uur 's avonds) Mijn lot is beslist.Ga naar eind26 De overeenkomst is gesloten en bezegeld. Ik ga mijn leven delen, ik ga trouwen. Ik ben nu twee uur verloofd, althans ik heb het jawoord en de kus van de vrouw gekregen die mijn levensgezellin zal zijn, mijn huisengel. Zodra ik thuiskwam heb ik haar en haar vader geschreven, overmand door vreugde en emotie. Zo is dan nu mijn uur gekomen, en ook ik heb dus nu de verantwoordelijkheid voor een mens, en ik heb een steunpunt in het heelal! Ik weet niet wat er in de toekomst gaat gebeuren, maar ik voel me gelukkig. Alle angsten, zorgen en problemen zijn als bij toverslag verdwenen. Wat stijgt een mens in zijn eigen achting als hij verantwoordelijk is voor een ander, ook al is die ander zijn tweede ik! - En als het een vrouw is met een sterk en mooi karakter die hem oprecht haar geluk toevertrouwt, wat geeft dat een moed! Ze heeft me gezegd: ik ben nog maar een kind, maar u zult geduld met mij hebben. Ze is zuiver, zacht van aard, charmant, doortastend, bescheiden, ijverig, onvermoeibaar: welke deugd bezit ze niet? Ik geloof dat de goede God al mijn wensen vervult. Ik loop dan ook over van dankbaarheid (middernacht).

Dinsdag 12 februari [1867]

(9 uur 's ochtends) Het is dus geen droom. Ik ben verloofd. Is het wel echt zo? Ik heb niet al te best geslapen en toch veel gedroomd. Overal waren gevaren om mij heen, waar ik ook ging, maar ik ben ontkomen. Toch was ik alleen in de strijd; je went niet zo snel aan de gedachte dat je niet alleen staat.

- Perline is vier dagen in Genève geweest, volkomen in beslag genomen door haar vriendinnen uit de rue des Alpes, en die vier dagen zijn mij van nut geweest. Er is door iedereen in mijn voordeel gepleit, naar het schijnt. Perline is dus gezwicht omdat ze niemand kon vinden die iets in mijn nadeel kon zeggen, en omdat ze niet houdt van ondoorzichtige en gecompliceerde situaties. Wat ik in haar bewonder, is haar volmaakte eenvoud: ze draait nooit ergens omheen, gaat recht op het doel af, zonder te schipperen, zonder angst, zonder aarzeling. Die kalme vastberadenheid, die voortkomt uit haar zuiver karakter, ontroert me meer dan de heftige emoties van de vervoering. Ze is mijn engel, mijn bijbel! Ze is moedig, trouw, toegewijd; hoe ik het ook wend of keer, het resultaat van mijn overpeinzingen is altijd een stille vreugde en een onzegbare dankbaarheid. Ja, hij die een vrouw naar God heeft ontmoet, heeft een kostbare schat gevonden, waarvoor hij zijn leven lang de hemel moet danken. Ik heb vanmorgen deemoedig en hartstochtelijk gebeden.

(4 uur 's middags) Het was tijd, hoog tijd om te trouwen. Mijn spiegel schreeuwde me dat toe vanmorgen, en vanmiddag na het eten gebeurde er iets waardoor dat nog eens bevestigd werd. PatitaGa naar eind27, dat deed me echt verdriet, was opnieuw een en al tederheid; ze leunde tegen de deur van haar kamer (die ik was binnengegaan omdat ze me gevraagd had, boeken op te halen), hield mijn hand vast in de hare, en liet mij in haar smekende ogen alles lezen wat een vrouw gewoonlijk in het diepst van haar ziel verbergt. Natuurlijk heb ik geen krimp gegeven, maar van binnen voelde ik pijn omdat ik een zo bijzondere vrouw moest vernederen door de onhoffelijke rol van een onbuigzame Hippolytus te spelen. De klimop wilde zich aan mij hechten en ik heb de klimop afgehouwen. Dat was, wat mij betreft, eigenlijk geen offer, omdat ik mijn hart elders heb verpand, maar meer een

[pagina 85]
[p. 85]

droevig gevoel van sympathie. Hoe moeilijk is het, niet te houden van de vrouw die van je houdt, en de vrouw die op zoek naar vriendschap zich brandt aan de liefde, geen verdriet te doen. Maar door welke speling van het lot kon ik zoveel harten in verwarring brengen die naar het leek tegen een stormachtige liefde gevrijwaard waren? Of ik 't nu wil geloven of niet, mijn laatste twijfels worden weggenomen door deze bijzondere eigenschap; het is alsof het lot mij wilde dwingen tot een keuze uit twee mogelijkheden: verwaandheid of een huwelijk - tot nut van het algemeen. Enfin, het is nu gedaan met al die ongewilde veroveringen. Het monster dat op onverklaarbare wijze de rust der vrouwen verstoort, zal geketend, getemd, gekooid worden, zal het zwakke en teerhartige geslacht geen verdriet meer doen, geen angst meer aanjagen: het zal alleen nog maar een glimlach opwekken. Hij zal geen harten meer breken, deze vreemde verleider tegen wil en dank, die men niets anders kan verwijten dan dat hij de meest vleiende en vurige avances afwijst.

Het kuiken van de witte kipGa naar eind28, zoals MadrinaGa naar eind29 mij noemt, gaat, de hemel zij dank, geplukt worden, en dat zal zijn imaginaire slachtoffer eindelijk rust geven... Hij is al zichtbaar bezig, zichzelf te plukken. Als het niet zo was dat ik het niet kon verdragen, anderen verdriet te doen, dan zouden die successen en die blijken van verering mijn ijdelheid strelen of beter gezegd, ze zouden mijn instinctieve dorst naar sympathie lessen. Maar de liefde van een vrouw kan niet anders dan exclusief en jaloers zijn: dat is de bron van alle ellende. Zelfs oma's kunnen geen genoegen nemen met vriendschap. Alleen vrouwen die weten wat het is om dol en vol van liefde te zijn, kunnen hartstocht en vervoering het hoofd bieden. Vuur kan alleen succesvol bestreden worden met vuur.

Ik heb net Patita weer een briefje geschreven om haar langs een omweg op het spoor van de waarheid te zetten, waar het mij betreft, en om haar een pijnlijk vernederende herinnering te besparen, waar het haar betreft. Door mijn woorden, zo voorzichtig en zo indirect mogelijk geformuleerd, in een stapeltje foto's te stoppen, probeer ik een moeilijk probleem op te lossen, maar ik probeer het van harte. Afwijzen zonder te kwetsen, de waarheid laten weten zonder te vernederen, dat is het probleem. Ik heb er wel vertrouwen in dat het mij lukt.

Maandag 18 maart [1867] (9 uur 's ochtends)

Ik ben verwend met genegenheid, ik heb mij mogen verheugen in de gunst van de vrouwen, ze hebben me gekoesterd en vertroeteld, en vanmorgen nog werden er twee boeken die ik had uitgeleend, terugbezorgd met een enorm boeket viooltjes die heerlijk geuren in mijn kamer. Er worden mij zelfs nu, op mijn leeftijd, charmante attenties bewezen, beter gezegd, er worden mij tedere avances gemaakt, sterker nog, ik wek hartstochtelijke gevoelens van liefde. Zonder dat ik het erop aanstuur, zonder dat ik het wil, constateer ik dat er nog altijd verschillende vrouwen zijn die ik met een blik of een woord rillingen bezorg, die ik doe verbleken, blozen of stralen van vreugde: die mij de eer gunnen hun geheime gedachten te delen, en dat terwijl ik ze geenszins het hof heb gemaakt. Behalve vriendinnen die tedere gevoelens voor mij koesteren, heb ik vriendinnen die mij een warm hart toedragen en mij toegewijd zijn. Kortom, ondanks mijn onwil om mij te engageren, moet ik erkennen dat een hele stoet vrouwen liefde en sympathie voor mij voelen, en dat het mij gegeven is heel wat harten sneller te doen kloppen.

Dit verwende kind nu moet een vrouw vinden. Hij ontmoet op zijn weg een voortreffelijk meisje, deugdzaam, toegewijd en bescheiden, dat blij van zin de taak op zich zou nemen hem te verzorgen, voor hem op te komen en zijn leven op te vrolijken, dat hem graag zou willen dienen met haar praktische geest, haar vroom plichtsbesef en haar behoefte geluk te schenken. Maar helaas, dan blijkt dat dat meisje niet in de wieg is gelegd voor het spirituele, en dat haar liefde meer

[pagina 86]
[p. 86]

een kwestie van goedheid is dan van tederheid. Zij voelt meer achting dan liefde voor mij, of zij houdt meer met haar hoofd dan met haar hart van mij. Omdat de liefde voor haar een geheel nieuwe ervaring is, voelt ze maar heel vaag de behoefte om gevoelens en gedachten uit te wisselen, te delen, haar hart uit te storten; en hoewel ze scherpzinnig genoeg is om in te zien wat haar ontbreekt is ze niet bij machte daar iets aan te veranderen. Een gesprek met haar stokt steeds weer omdat ze niet mee kan praten. Toegegeven, ze is in verwarring, ze is zichzelf niet. Maar volgens zeggen van hen die het meest van haar houden en haar goed kennen, kent ze slechts de behoeften van het affectieve leven, heeft zij maar weinig, heel weinig voeling met het intellectuele. Verbeelding en geheugen zijn kwaliteiten die ze in bescheiden en minder dan bescheiden mate bezit, haar geestkracht is zuiver instinctief, en uit zich in tact en gezond verstand. Zo voelt en denkt ze dat de hogere waarden van het leven, de literatuur, de kunst, de wereld van de ideeën en onbaatzuchtige idealen, buiten haar bereik en belangstellingssfeer liggen. Zich voorbereiden op een beter leven door afstand te doen van elke vorm van nieuwsgierigheid, zelfs de meest nobele, en door goede werken te doen, zelfs de meest nederige, dat is zo ongeveer haar ideaal. Het gevolg daarvan is, dat elk van ons een geheel verschillende inbreng heeft: waar ik haar leven tot nu toe nuttig en goed besteed vind, ziet zij in de ideeën en de cultuur, de diamanten die ik haar wilde aanbieden, mooie stenen - en nauwelijks meer dan dat. Heel mijn bestaan is gegrondvest op een innerlijke, meditatieve levensstijl; mijn boeken, mijn colleges, de 8000 pagina's van mijn dagboek zijn daar het bewijs van, en voor haar is dat alles niets of heel weinig. Het enige dat zij in mij waardeert, is een zekere mate van goedheid en trouw. - Het is ongetwijfeld een goede zaak als je vrienden je niet vleien, bewieroken, de hemel in prijzen; maar het is hard als je eigen levensgezellin je niet bewondert, niet trots op je is, als ze niet het meest persoonlijke, het meest karakteristieke en het meest kostbare deel van jezelf in je waardeert. Zo'n vrouw helpt je waarschijnlijk wel om zalig te worden, maar vind je in haar inspiratie voor je talent, stimuleert ze je voort te gaan op de weg die je gekozen hebt, moedigt ze je aan bij je werk?

Weliswaar kun je enige reden tot hoop zien als je een aantal losse zinnen uit haar brieven naast elkaar zet: ‘Als u tevreden bent met wat ik u kan geven, wees dan gerust, ik zal u later het honderdvoudige geven... Ik zal nooit kunnen leven in een wereld van ideeën, maar dat hoeft toch niet te betekenen dat ik niet met u zal kunnen leven? Het enige in mij dat werkelijk goed is, is mijn hart: vermag dat hart niet het een en ander...? De crisis die ik pas heb doorgemaakt, zal mij goed gedaan hebben: ik weet nu waar het mij aan schortte en wat ik elke dag moet doen. Misschien kan ik makkelijker en sneller doen wat ik moet doen als u mij helpt... Het is aan u om te beslissen of u genoegen neemt met mij zoals ik ben, eenvoudig, onwetend en verlegen.’ - Maar het is een feit, dat ze zich steeds in de toekomende tijd tot mij richt en niet in de tegenwoordige tijd; merkwaardigerwijze raak ik, als nj er niet is, steeds weer gecharmeerd van haar beeld, dat ik koester, terwijl ik, als ze er wel is, word ontgoocheld omdat ik ondanks mijn ijver geen vat op haar kan krijgen. Ik zou tederheid en overgave moeten aantreffen, een echo moeten horen, energie en vreugde moeten vinden, ik zou moeten kunnen communiceren door middel van een blik, een gebaar of een woord, maar niets van dat alles. In dit duet speel ik alleen, en unisono blijkt niet mogelijk te zijn. - Ze heeft me wel eens geschreven: ‘U geniet al mijn achting en vertrouwen, ik hecht mij dagelijks meer aan u’, en een andere keer: ‘Als u alleen maar vertrouwen had kunnen hebben in haar die niets dan goed voor u wilde’, en dan stel ik mijzelf gerust, ga ik romantiseren en ben ik blij. Vervolgens ontneemt de werkelijkheid me weer mijn moed. Ik die gewend ben de menselijke ziel te lezen, iets waarvoor de vrouwen mij dankbaar zijn, ik die er zelfs gewoonlijk in slaag de tongen van

[pagina 87]
[p. 87]

kleine kinderen los te maken, hier oogst ik slechts verlegenheid, stilte, neergeslagen ogen en een onoverwinnelijke inertie.

Vrijdag 18 februari [18]70.
(Twaalf uur 's middags)

Getrouwde vrouwen zeggen graag met een heimelijke lach: de mannen zijn zo dom! zonder dat nader uit te leggen. Maar het is gemakkelijk de achterliggende gedachte te raden: de mannen zijn zo dom omdat ze een totaal verkeerd beeld hebben van de vrouw en van het grote mysterie dat liefde heet; ze zijn zo onnozel, zo kinderlijk, ze doen zo overdreven, zo dwaas, ze maken alles wat doodeenvoudig is zo ingewikkeld, dat je ze wel in hun gezicht moet uitlachen als je wat ouder bent geworden. Als liefde niet ook een zaak van het lichaam was, hetgeen de vrouwen ervan weerhoudt hun natuurlijke prooi wijzer te maken dan hij is, zolang hij in hun netten gevangen kan worden - wat zouden ze die uilskuikens bespotten, die zich altijd en eeuwig laten beetnemen door mooie kleren en koketterie, door gemaakte bescheidenheid en neergeslagen ogen, door wapperende linten en golvende plooien, en die dertigduizend gelukzaligheden zien in het onbekende dat het geheim van de komedie is. Ze zijn zo dom! die mannen! Ze weten niet dat begeerte de grote verleider is, dat hun verbeelding alle mogelijke sausen klaarmaakt voor een vis die nauwelijks ergens naar smaakt, dat zij het zijn die in hun opwinding de illusie creëren waar wij prestige en macht uit putten. Het is een groot genoegen, die zogenaamde heren deischepping altijd weer als buizerds in dezelfde val te zien terechtkomen, twintig jaar, dertig jaar lang, of meer. Het is zelfs niet nodig, met amber of lijmstok te werken; dit stompzinnige wild vlecht zelf de strop waarin het stikt. Heren, u bent erg voorkomend voor onze sekse, maar eerlijk gezegd zijn oesters nog scherpzinniger dan u bent. U bent de speelbal van het laagste instinct, en u ziet niet hoezeer ons dat amuseert. O, mijn arme kleine hansworsten, de afstand tussen het sublieme en het belachelijke is maar heel klein, en u stapt voortdurend van het een in het ander. [...]

(4 uur 's middags) Hoe kun je je bevrijden van de wellust? Het beste middel is nog altijd de liefde, de grote liefde. De vrouw geneest van de vrouw, de echtgenote verlost de man van de courtisane, de huwelijkse staat behoedt hem voor losbandigheid, kan hem bevrijden van de vleselijke lust, zijn begeerte louteren, zijn zwakheid omzetten in kracht, en erotische prikkels in zielsvervoering. Buiten het huwelijk wordt het geslachtsleven iets gebrekkigs, iets dat de man blootstelt aan verleiding en tot ongeluk leidt. Alles wat het Koninkrijk Gods niet bevordert, bevordert het Koninkrijk van Satan. De energie die een zegening had moeten zijn wordt tot een vloek. Vae coelibi! (wee de vrijgezel!) [...]

Socrates had wel degelijk gelijk: er bestaat een vijand die alleen te overwinnen is door hem te ontvluchten, lafheid is in dat geval wijsheid en moed leidt noodzakelijkerwijs tot een nederlaag. Elke directe confrontatie eindigt in een ramp. Zo is de vrouw die zich tot een discussie laat verleiden voor twee derde verloren. Zodra je praat met de slang ben je gevallen. Als er één haar in het raderwerk van de verleiding terechtkomt, volgt de hele mens spoedig. Wie stil blijft staan, gaat aan het wankelen, wie luistert, gaat te gronde. Wie gehoor geeft aan de verleiding, haalt haar binnen. Wie het zaadje accepteert, zal weldra met een boom geconfronteerd worden. Wie a zegt, moet ook b zeggen.

(6 uur 's avonds) Zou de transformatie van energie, de natuurkundige wet bij uitstek, niet een psychologische wet zijn? Ik denk het wel. Het lijkt me toe, dat de intelligentie omgekeerd evenredig is aan het instinct, net zoals dat het geval is met helder inzicht en vruchtbaarheid, het spirituele en het praktisch geniale. Ik zou zelfs zo de ongelooflijke illusionaire capaciteit van de voortplantingsdrift willen verklaren. De energie van het individu wordt hier geconcentreerd op de tegenpool van reflectie en denkvermogen, dat wil

[pagina 88]
[p. 88]

zeggen in het niet bewust zijn van zichzelf; er is geen sprake meer van inzicht, alleen nog maar van warmte, vuur, drift, vervoering, en waarom? Omdat die energie gemetamorfoseerd wordt in voortplantingskracht tot nut van de menselijke soort. De mens die onder Venus' invloed staat, wordt tijdelijk een stuk natuur, omdat dat de voorwaarde is om zich te kunnen voortplanten; de vonk van het organisch leven kan alleen ontbranden omdat hij in een toestand verkeert die tegengesteld is aan de toestand waarin alleen zijn geest functioneert, omdat het denken getransformeerd wordt tot levensdrift, omdat de hersenen tot zaad vervloeien. Het is dus kiezen of delen. Om je voort te planten, moet je een beest worden, moet je je overgeven aan de paringsdrift, dat wil zeggen aan een soort tijdelijke epilepsie, moet je je hoofd, je geheugen, je vermogen om vooruit te zien, je wijsheid uitschakelen, moet je bijgevolg op vrijwillige basis krankzinnig worden, ter wille van de machtige natuur. Tijdens de voortplantingsdaad worden alle mensen gelijk, zij verworden tot enkel en alleen maar dierlijkheid. Rangen en standen worden erna pas weer hersteld. Er is dus een moment waarop alles wat leeft, afstand doet van zichzelf en geen andere identiteit meer heeft dan die van de voortplantingskramp, in elke stal, in elk nest of leger, in elk hol, in elk bed, gammel of niet, in elke alkoof, zelfs in die van de koning - en dat geldt voor de meikever en de vogel, het wilde zwijn en de olifant, de hond en de mens, de primitieve mens en het genie, de heilige en de losbol. Dat is een moment van universele waanzin, waarop de persoon en zelfs het individu geheel ophoudt te bestaan, en waarop alle levende wezens één worden in de grote dood - die de wieg is van de toekomstige generaties. De mignusis (tweeeenwording) is een vernietiging. De Phoenix herrijst uit zijn as, maar hij moet eerst verbranden. Vandaar die bittere desillusie, dat zwaar-melancholieke gevoel na de orgiastische zinsverrukking. Post coïtum omne animal triste zegt het spreekwoord.

[pagina 89]
[p. 89]

Bibliografie

A
Uitgaven van bloemlezingen uit het dagboek.

Fragments d'un Journal intime, précédés d'une étude d'Edmond Scherer, Genève, Georg, 1882-1884, 2 vol.
Fragments d'un Journal intime, Edition nouvelle par Bernard Bouvier, Genève, Georg, 1923, 3 vol. Philine, Fragments inédits du Journal intíme publiés par Bernard Bouvier, Introduction par Edmond Jaloux, Paris, Schiffrin, 1927.

B
Uitgaven van bepaalde perioden van het dagboek.

Journal intime. Edition nouvelle, précédée d'une introduction et accompagnée de notes par Léon Bopp, 1839-1850. Genève, Cailler, 1948-1958, 3 vol. [Avec de nombreuses coupures.]
Journal intime, janvier-juin 1854. Texte intégral publié pour la première fois avec une postface, des notes et un index par Philippe M. Monnier, Lausanne, Bibl. romande, 1973.
Journal intime. L'année 1857. Editée et présentée par Georges Poulet, Paris, Union générale d'éditions, 1965. [Avec coupures.]
Journal intime. Année 1861. [Janvier à mars.] Publié pour la première fois par Bernard Gagnebin, Paris, Mazenod, 1966. [Coupures.]
Journal intime de l'année 1866. Texte intégral publié pour la première fois avec une introduction et des notes par Léon Bopp, Paris, Gallimard, 1959.
Journal intime. Hiver 1874-1875 [30 nov. 1874-17 avril 1875]. Publié par Bernard Gagnebin, Paris, Mazenod, 1966.

C
Volledige uitgave van het dagboek.

Henri-Frédéric Amiel, Journal Intime, Edition intégrale publiée sous la direction de Bernard Gagnebin et Philippe M. Monnier, Lausanne, L'Age d'Homme (sinds 1976 zijn 8 delen verschenen, die de periode 1839-februari 1872 beslaan).

eind1
Joseph Goerres (1776-1848), Duits mystiek filosoof, leerling van Schelling.
eind2
‘Als kind ben je vrij, als je vrij bent, ben je ongelukkig.’
eind3
François Bordier (1816-1881), studievriend van Amiel in Heidelberg en Berlijn.
eind4
G.? Onleesbaar gemaakt in manuscript. Mogelijk Mej. Geijer in Upsala.
eind5
Evariste-Désiré de Parny (1753-1814), een van de zgn. ‘petits poètes’, bekend om zijn erotische gedichten.
eind6
Door Amiel gecreëerd werkwoord, van ‘erethisme’, dus: ‘geprikkeld’.
eind7
Door Amiel gecreëerd werkwoord, van ‘cantharide’, dus; ‘tot seksuele opwinding gebracht’.

eind8
Louise Wyder, onderwijzeres die Amiel in 1846 in Berlijn ontmoette.

eind9
Op 6 juli noteert hij in zijn dagboek dat het 28 graden Réaumur in de schaduw was.

eind10
Madame de Warens was van 1728 tot 1742 de leidsvrouw van Rousseau. Zij huurde voor hem onder meer het buiten ‘les Charmettes’ bij Chambéry.

eind11
Dochter van François Marcillac, bevriend muziekleraar en musicoloog.
eind12
Volgens de Griekse mythologie werd de schone Helena geboren uit de liefde van Leda en Zeus, die Leda bezocht in de gedaante van een zwaan. Zie de voorstellingen van Correggio, Veronese en Leonardo da Vinci.
eind13
Aphrodite, die volgens de mythologie geboren werd uit de zee. Zie de voorstelling van Botticelli ‘De geboorte van Venus’ met Venus op een zeeschelp.

eind14
Stad aan de westkust van Cyprus, gewijd aan de eredienst van Aphrodite.
eind15
Wijze oude man, vriend van Odysseus en leermeester van diens zoon Telemachos.
eind16
De jonge weduwe Marie Favre.
eind17
Gebied op het vasteland van Klein-Azië plus enkele eilanden, waaronder Lesbos.
eind18
Bijnaam van Aphrodite (de van Cyprus geboortige).
eind19
(1752-1790), niet Parny (zie noot 5) een van de bekendere ‘petits poètes’.
eind20
(tweede eeuw na Chr.) Schreef het verhaal van Amor en Psyche.
eind21
Octave Feuillet (1821-1890). Schreef o.m. de Roman d'un jeune homme pauvre.
eind22
Marie Favre, die een natuurlijk kind was.

eind23
Marie Favre.

eind24
Het (tijdelijk) verlies van het menszijn.

eind25
Pâquerette: Louise Marcillac, zie noot 11.

eind26
Amiel heeft zich verloofd met Anna Droin (1840-1912), die hij in zijn dagboek ook Perline noemt; hun verloving duurde slechts drie weken, want al snel bleek dat zij niet bij elkaar pasten. Anna trouwde in 1871 met haar neef Henri-Antoine.

eind27
Patita heette in werkelijkheid Marie Revel, afkomstig uit Turijn en weduwe sinds 1859; zij voelde zich sterk aangetrokken tot Amiel.
eind28
Juvenalis, Satirae, xiii, 141.
eind29
Madrina: de naam die Amiel geeft aan Berthe Polack, een oude Berlijnse dame die hij had ontmoet in 1860; hij consulteerde haar vaak in verband met huwelijkskandidaten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • Peter Yvon de Vries

  • Ed Valk

  • Peter Vos


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Henri Frédéric Amiel


editeurs

  • Martijn Rus

  • Jacques Ickenroth


datums

  • 1 november 1840

  • 14 december 1849

  • 14 januari 1850

  • 22 oktober 1854

  • 7 juli 1859

  • 11 juli 1859

  • 1 mei 1860

  • 13 juni 1860

  • 25 september 1860

  • 6 oktober 1860

  • 7 oktober 1860

  • 14 oktober 1860

  • 29 februari 1864

  • 11 februari 1867

  • 12 februari 1867

  • 18 maart 1867

  • 18 februari 1870