Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Maatstaf. Jaargang 40 (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Maatstaf. Jaargang 40
Afbeelding van Maatstaf. Jaargang 40Toon afbeelding van titelpagina van Maatstaf. Jaargang 40

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Maatstaf. Jaargang 40

(1992)– [tijdschrift] Maatstaf–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 28]
[p. 28]

Edzard Mik
De O van Schindler

N., 12 maart 1992

Lieve vader,

hoe ver heb ik mij in die paar dagen al weer verwijderd van jou en het huis waar ik geboren ben. Reizen gaat zo makkelijk, je kunt je nauwelijks voorstellen dat je je verplaatst en daadwerkelijk ergens aankomt. Weet ik dat ik nu hier zit: aan een tafel waarvan het fineer aan de randen is afgebrokkeld, naast een schemerlamp waarvan de kap bezaaid is met roze bloemen en vlinders, uitkijkend over snelwegen die in het helderwitte ochtendlicht vervuld zijn van de verlossing?

De stad is levendig maar hier in het hotel heerst een merkwaardige stilte. Gisteravond was er buiten mij niemand in het restaurant. Voor de drie personeelsleden vormde ik de enige afleiding en ik zag alles wat ik deed met hun ogen - mijn vork die een aardappeltje prikte, mijn kaken die maalden en maalden; ik zag zelfs wat zij niet konden zien: stukjes lam die door mijn slokdarm naar mijn maag werden gestuwd, het bloed dat klopte in mijn slapen. Maar als zij een nieuw gerecht aandroegen, ving ik hun handelen in hetzelfde afgrondelijke vacuüm en dan was het alsof ze me nooit bereikten. Even probeerden ze te grijnzen. Dan verdwenen ze telkens weer snel in de keuken of achter het buffet en waagden zich niet meer in mijn omgeving.

Alle stoelen en tafels in het restaurant bleven zo onaangeroerd. Ze waren omgeven door verstilde lucht; niets dat bewoog of geluid maakte; ik denk dat die gebeeldhouwde lucht het personeel veel meer benauwde dan mijn aanwezigheid.

Alles werd anders toen O. binnenkwam, twee tafeltjes van mij vandaan ging zitten, en sla at. O. vertoonde nauwelijks gelijkenis met de foto's die ze mij hadden laten zien. Ik herkende haar vooral aan de afwezige blik in haar ogen, maar haar gezicht was zachter, de neus was groter en scherper, en haar huid had een gouden glans die me verontrustte. Ze at met grote happen, de sla stak aan weerszijden uit haar mond. Zij leek op een hagedis die een vlinder verschalkt, alleen zou de hagedis er de tijd voor hebben genomen om eerst de kop te verteren alvorens de rest van het lichaam en de vleugels naar binnen te trekken.

De drie personeelsleden verloren nu alle schroom tegenover de lucht. Met grote, indiscrete passen vlogen ze tussen de tafels door; je voelde dat zij zich weer heer en meester waanden en ze konden je elk moment beledigen. Een jongen met een koksmuts stak zijn hoofd tussen de klapdeuren. Toen deed hij de radio in de keuken aan en als de klapdeuren openzwiepten omdat er een nieuw gerecht moest worden opgediend, rolde telkens een vloedgolf van hard rock het restaurant binnen.

Je Charlie

A., 13 maart 1992

Lieve vader,

O. trok gisteren plotseling een stad verder. Ik verloor haar op het station uit het oog, maar godzijdank is zij de enige in dit land die een body-warmer draagt; ze had haar rug naar mij toegekeerd en wreef met de hand traag over de lijst van een schilderij.

[pagina 29]
[p. 29]

Pas toen zag ik dat aan alle wanden op regelmatige afstand portretten hingen van de mannen die dit land had voortgebracht. Sommigen hadden zich laten vereeuwigen met een poes of een hond op schoot. Een hand rustte dan op het vachtje van het beest, de ogen keken iets over je heen zodat je de neiging had je om te draaien, naar de voortijlende reizigers die zich werkelijk niet om de portretten bekommerden. Er waren er ook die met dramatische schaduwen over hun gezicht poseerden tegen wolkenlucht en vanuit de hoogte op me neerzagen. O. keek naar het portret van een magere man in uniform. Hij droeg zegelringen om zijn spichtige vingers en zat kaarsrecht op een chaise-longue; één been stond op de vloer, het andere lag stram over de zitting.

Lieve vader, ik weet dat je niet begrijpt waarom ik dit werk doe. Dat je me desondanks je vertrouwen schenkt, betekent veel voor me; denk niet dat ik dergelijke opdrachten zonder vertwijfeling uitvoer.

Voor een man zouden de zaken veel duiderlijker hebben gelegen. Een man die een man vermoordt is een held; een man die een vrouw vermoordt is een maniak. Maar de vraag die ik mij steeds weer moet stellen, laat zich niet beantwoorden. Want wat is een vrouw die een vrouw doodschiet?

O. vermoedt gelukkig niets. Ze zat vanmiddag op een houten bank in een wachtruimte en liet een been heen en weer bungelen.

Je Charlie

A., 14 maart 1992

Lieve vader,

de ziekenhuizen zijn hier zo anders dan bij ons. Het ziekenhuis waar ik vanochtend terechtkwam, had een oude kazerne van donker baksteen betrokken, met lange raamloze gangen. De muren waren tot borsthoogte roodbruin geverfd; tegen het gewelfde plafond hing een enkele tl-buis die een vermoeid licht verspreidde. Ergens in een portaal had een schoenpoetser zijn spullen laten liggen; je zag niemand in de gangen, behalve O. die af en toe een deur opende, naar binnen gluurde en de deur dan weer sloot zonder dat ze iets bepaalds scheen te zoeken. Ik volgde haar, ik observeerde haar, geen beweging die mij ontging. Maar het welslagen van de opdracht lijkt steeds onzekerder. Het is net alsof ik verstrikt raak in het kijken en mij er nooit meer uit los zal kunnen wringen. Zal mijn hand ooit in mijn jas glijden, zullen mijn vingers ooit het koude metaal voelen en het pistool uit mijn binnenzak trekken? In de lift was ik er heel dicht bij. We stonden tegenover elkaar, ze staarde over mijn schouder naar een affiche van geiten op een rotshelling. De geiten droegen een halsband waaraan een bronzen belletje hing en leken er zich nauwelijks van bewust dat ze vlak boven de afgrond balanceerden. Ze hadden hun kop naar de toeschouwer gedraaid. Had O. me recht in de ogen gekeken, dan had ik geschoten.

Je Charlie

A., 15 maart 1992

Lieve vader,

de enige vrije plaats in de bus was naast haar. De bus trok al op, ik greep naar een stang en liet mij langzaam op de stoel zakken, er voor wakend dat ik O. niet aan zou raken.

Haar koffertje stond precies in mijn beenruimte. Ze zei: ‘Ik zet het wel weg hoor, dan kunt u uw benen strekken. Kijk, ik zet het voor mijn eigen benen, daar staat-ie al; nu kunt u uw benen strekken.’ Ze zweeg en keek strak voor zich uit. Ze droeg een oranje baret, het profiel van haar scherpe neus stak af tegen de beslagen ramen en het viel me op dat haar bovenlip iets over haar onderlip heen stak.

Zelf verroerde ze zich niet meer, alleen de vingers van haar hand leidden een eigen leven. De duim probeerde zich steeds tussen

[pagina 30]
[p. 30]

de andere vingers te wurmen maar deze duwden hem op hun beurt weer weg, raakten onderling in gevecht en gaven dan de duim weer gelegenheid om zich erin te mengen. Het was een venijnige strijd, de vingers zagen wit van woede en de mensen in de bus zaten er als versteend bij.

Vlak achter O.'s mond was een sticker op het raam geplakt. Ze draaide haar hoofd en keek naar de sticker. Afgebeeld waren twee eekhoorntjes, de afkorting van een internationale assurantiemaatschappij en een telefoonnummer. O. prevelde zacht, alsof het een heimelijk gebed betrof, het nummer voor zich uit: vijf..., zes..., twee..., twee..., vijf..., negen..., nul..., bij elk getal knikte ze even met haar hoofd.

Ik voelde het gewicht van het pistool op mijn borst. De atmosfeer drukte. Het gangpad was leeg, maar de lichamen van de passagiers leken zich volgezogen te hebben en er was amper lucht tussen hen in.

Je Charlie

A., 16 maart 1992

Lieve vader,

uiteindelijk besloot ik dat het in haar hotelkamer moest gebeuren. Zij zou binnenkomen, en ik zou schieten; een andere keuze liet onze samenkomst in de hotelkamer niet en het zouden meer de omstandigheden zijn die haar het leven benamen dan mijn persoonlijke daad.

O. vertrok vanochtend om halftien uit het hotel. Ze droeg over haar schouder een badtas, de lange witte koorden omklemde ze voor de veiligheid met beide handen.

Het was de eerste keer dat ik haar liet gaan. Ik liep het hotel in, vond haar kamer op de eerste verdieping en opende de deur met de sleutel van mijn eigen hotelkamer. Een frisse bries woei mij tegemoet; ze had de ramen open staan. De kamer was gevuld met geluiden van de straat. Toeterende auto's, straatventers die ruzieden om een plaats, boormachines, mannen die bulderden van het lachen; alle rumoer had plaats genomen in de kleine ruimte. Het zat op het bed met de gehaakte beddesprei en onder het dressoir, het verdrong zich op de vloer van donker gebeitste planken en hing tegen de kast met de spiegeldeuren aan. Snel sloot ik het raam, een gedempte stilte daalde in de kamer neer. Ik ging op het bed zitten. Rond mij vormde de beddesprei cirkels en ik wist dat ik ze straks zou gladstrijken. Dat het dan gebeurd zou zijn.

Het pistool legde ik alvast op het nachtkastje. Daar lag ook haar paspoort. Ik sloeg het open en keek haar in het gezicht: ook deze foto leek nauwelijks op de foto's die ze me hadden getoond. Haar ogen stonden gelaten, haar mond hield ze strak gesloten. Als men het nodig vond, nou dan liet ze zich wel fotograferen maar ze zat er niet echt op te wachten. Het zou haar een zorg zijn.

Toen las ik de naam die onder de foto was getypt. Pamela Schindler. Geen O., geen O.

Ik opende de ramen, de kamer stroomde weer vol met lawaai. Ik streek de plooien uit de sprei, legde mijn hand op de muur en voelde het koele reliëf van de bladeren op het behang.

Vader, ik verheug me erop met jou en Djengis Khan Pasen te vieren.

Je Charlie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • Peter Yvon de Vries

  • Ed Valk

  • Peter Vos


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Edzard Mik


datums

  • 12 maart 1992

  • 13 maart 1992

  • 14 maart 1992

  • 15 maart 1992

  • 16 maart 1992