Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Historie van Malegijs (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van Historie van Malegijs
Afbeelding van Historie van MalegijsToon afbeelding van titelpagina van Historie van Malegijs

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.36 MB)

XML (0.81 MB)

tekstbestand






Editeur

E.T. Kuiper



Genre

proza

Subgenre

ridderroman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Historie van Malegijs

(1903)–Anoniem Malegijs–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoe dat Oriande beclaechde Malegijs, om dat hij niet weder en quam, ende hoe si vertroost wert vanden enghel.

DOen Oriande sach dat Spiet niet weder en quam, ende dat si van Malegijs niet en vernam, so was si seer bedruct, want als si bi de coninc quam ende vraechde oft daer gheen tijdinge van Malegijs en was, soe seyde die coninc altijt dat zijn consten hem wel bewaren souden, also dat si wel verstont dat de coninc om hem niet veel en gaf. Als si dit overdocht soo seyde si in haer selven. O Malegijs lief ic sal nemmermeer van u vernemen, soo mach ic wel vloecken die ure dat wi oyt te Dordoene ten tornoye quamen, want ter avontueren hadden wi daer noyt ghecomen, so en waer dit niet geschiet, och als ic dit overdencke, so vallen mi die tranen wten oogen, recht oft een riviere waer, twelc in mi maect alsulcken rouwe, waert mogelic datter mijn herte af splijten soude, want noyt vrouwe om eenen man soe veel gedaen en heeft als ic om sinen wille gedaen heb. Want ic om sinen wille menich lant doorloopen heb om hem te soecken, ya tot in dat gadt vander hellen, ende nu ic hem gevonden hebbe ende waende in rusten te leven, nu is hy

[pagina 256]
[p. 256]

heel van mi wech genomen dat ic niet weet waer hi is, ende ist dat ic hem niet en vinde, so sal ic van rouwe sterven, ende met dese woorden ghinc si in haer camer ende viel in onmacht. Doen si aldus lach, hebbense haer camenieren op geheven so lange dat si tot haer selven ghecomen was, so beval si haer camenieren dat si wter cameren gaen souden, ende si is op haer knyen gevallen, ende heeft Mariam die moeder Gods aengheroepen, segghende aldus. O Maria fonteyne der gracien, ende een verbidtstere van allen sondaren, wilt my nu doch bistaen Malegijs mijn lief die iammerlick bedrogen is vanden helschen vyanden, also datse hem niet en beschadigen aen lijf noch aen siele, ende al ist dat hijt met zijn sonden wel verdient hevet, nochtans aensiet hem, dat bidde ick u, met u ooghen der bermherticheyt, ende niet der rechtveerdicheyt. Doen si langen tijt aldus gebeden hadde, so isser een enghel wten hemel ghecomen, ende heeft gheseyt. Staet op Oriande, u gebet is verhoort want Maria heeft aen haren sone verworven dat Malegijs zijn penitencie van desen dage voldoen sal, ende eer den dach ten avont coemt, so sal hi bi u zijn. Ende hi is gedragen in een gadt daer een purgatorie in geleghen is, niet dat hi pijne lijdet, maer tis hem een pijne in die donckerheyt te sine, ende den cleynen Spiet isser ooc by, ende die vertroost hem, alsoo dat zijn herte wat badt te vreden is dant gheweest hadde. Ende daer mede adieu ic reyse na den hemel. Doen Oriande dit vanden engel gehoort hadde, soo was si seer verblijt, ende viel op haer knyen, danckende den almoghenden God ende Maria zijn lieve ghebenedijde moedere wt alder herten. Doen Oriande wt der cameren ghescheyden was daer si haer ghebet ghedaen hadde, soo quam sy nae die sale daer drie oft vier iongheren te gader spraken, onder welcke Roelant ende Aymijn waren. Doen si dese ionghers

[pagina 257]
[p. 257]

sach, so gruete sise seer minnelijcken, ende seide. Ghi edel iongers dat ick hier come onder u gheselscap, dat is wt goeder herten. Doen seyde Roelant tot Oriande. O vrouwe Oriande ghi zijt ons willecoeme, al en waert anders niet dan ter eeren vanden edelen ridder Malegijs, met wiens persoone dat wi onder ons besich stonden, dat ons so verwondert, waer dat hy ghevaren mach zijn dat wi van hem niet en vernemen, tmoet wat wonderlicx wesen. Doen seyde Aymijn. Hi mach die conste van nigromancien wel haten want hi isser nu mede bedorven. Doen Oriande dese iongers hoorde clagen van achter bliven so seyde si: Ghi heeren ick dancke u van sinent wegen dat ghi voor hem sorchfuldich zijt, mer ghi sult Malegijs hier sien eer desen dach over passeren sal. Doen Aymijn dit hoorde, so was hi blide ende seide. Lieve moeye hoe coemdi dit te weten, ende weet ghi wel waer hy is. Daer si op antwoorde, seggende. Uwen oom was ghedragen tusschen twee bergen in een valleye, ende die duyvelen meenden hem daer wel te hebben verdorven, mer twas hem verboden ende nu so heeft mi een stemme geseyt dat Malegijs tavont bi mi zijn sal, aldus soe leef ick op hope, ende doen die iongers dit hoorden, waren si verblijt.

Doen coninck Karel te Dordoene lach, ende sach dat Malegijs niet weder en quam, so seyde hij tegen hem selven (als een die in minnen verwonnen was) in deser manieren.

 
WAt sal mijns wesen o Venus goddinne
 
So stae ic verbleent te deser huere
 
Op die schoone figuere
 
Half wten sinne
 
Oriande, daer ic druc bi bekinne.
 
Van onghewinne
 
Wert mijn werc van grooten labuere
[pagina 258]
[p. 258]
 
Dies ick vast truere
 
Mijn aenschijn verandert my van coluere
 
Root als een bloet
 
Twelck Venus doet
 
Wiste mijn meyninge die portratuere
 
Naer rechter natuere
 
Dat wesen soet
 
Is die mi noch vertroosten moet
 
Hoe soude si mi dorren renunceren
 
Dat waer een verneren
 
Voor minen hoogen edelen persoone
 
Ende voor mijn croone
 
Si en sal haer niet connen excuseren
 
So sal ickse tempteren
 
Si en sal op Malegijs niet passen een boon
 
Midts mijnen loon
 
Malegijs blijft achter tstaet mi schoone
 
Twert al voorspoet
 
Der duechden vloet
 
Met haer alderliefste onder shemels throone
 
Daer toe te doene
 
Vliet druck ende ontspoet
 
Want si ist die mi vertroosten moet
 
Om uwent wille schoon Oriande
 
Sal ick die schande
 
Van dien mi soude mogen vaten
 
Gheheel verwaten
 
Al soudick lijf en siel stellen te pande
 
Tsi druck oft mesande
 
Ghi en sult mi onghetroost niet laten
 
In dese staten
 
Want al mocht mi al die werelt baten
[pagina 259]
[p. 259]
 
Mijn herte heeft boet
 
Van deser gloet
 
Al soudemen daerom tvleesch doorgaten
 
Ende pays verhaten
 
Die mi dit voor loet
 
Is die gene die mi vertroosten moet
 
Princersse vrouwe
 
Mijn melodije
 
Wy moeten tsamen
 
Tspijte der nijders ramen
 
Houden compaengie
 
Al souder om rijsen die meeste invie
 
En dat al welvaers copie
 
Ghevelt zijn soude onder die voet
 
Si is die mi vertroosten moet.

In deser manieren clagende, so dachte dye coninc dat hijt Oriande te kennen geven soude, waer dat hijse vinden conde, ende waert dat zijs niet consenteren en wilde, soo wilde hijse vercrachten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken