Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 30
(2014)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap–
[pagina 151]
| |
Nationale beeldvorming: een conformistisch trekje bij Cyriel Buysse
| |
Intercontinentale imagologische aanzettenIn de voorbije 29 nummers van de Mededelingen zijn er in hoofdzaak twee bijdragen geweest die beeldvorming bij Buysse onder de loep hebben genomen. In beide gevallen ging het dan om beeldvorming over andere continenten, zodat als continentaal gepercipieerde culturele verschillen en stereotypen nog meer op de voorgrond stonden dan nationale. In de bijdrage van Sofie Couwenbergh wordt gefocust op het Afrikabeeld zoals dat in het Westen bestaat en door Buysse in ‘De zwarte kost’ wordt gebruikt.Ga naar voetnoot(1) Ze stelt vast dat een aantal klassieke stereotiepe tegenstellingen tussen Afrika en het Westen veelvuldig bij Buysse aan bod komen. De tegenstelling tussen het primitieve en de beschaving bijvoorbeeld, net als het heidendom versus het katholicis- | |
[pagina 152]
| |
me, of ook de seksuele losbandigheid tegenover de ingetoomde westerse zeden. Tegelijkertijd wijst Couwenbergh er echter ook op dat de stereotypen bij Buysse niet enkel bevestigd, maar geregeld in een literaire draai ook omgekeerd worden. Vele eigenschappen worden immers ontmaskerd als vermeend westers via de concrete gedragswijzen van personages. Hoewel Buysse in ‘De zwarte kost’ de bestaande Afrikastereotypen dus zeker ‘niet volledig ondergraaft’, zorgt hij evenmin voor een ongenuanceerde bevestiging.Ga naar voetnoot(2) Zes jaar eerder schreef Leen Maes al een uitgebreide bijdrage over de beeldvorming van Amerika in het (vroege) werk van Buysse.Ga naar voetnoot(3) Ze beroept zich daarbij expliciet op de comparatistische leer van de beeldvorming wanneer ze haar bijdrage in de ondertitel ‘een imagologische benadering’ noemt. Hoewel haar bronnen maar één publicatie bevatten die als imagologisch gecatalogeerd kan worden (die van William L. Chew), is het toch een verdienstelijk artikel dat in zekere zin aansluit bij de ‘tweede golf’ van imagologische belangstelling. De eerste golf was grotendeels een eenmansonderneming van Hugo Dyserinck in de jaren 1970, als onderdeel van de vergelijkende literatuurwetenschap. De voorbije 15-20 jaar echter zijn imagologische inzichten dieper uitgewerkt, gestructureerd en gesystematiseerd door verschillende auteurs. In het bijzonder de erudiete comparatist Joep Leerssen, hoogleraar Europese Studies in Amsterdam en winnaar van de Spinoza-prijs, komt daarbij een grote verdienste toe. De tweede golf heeft duidelijk gemaakt dat de imagologie geen theorie is van nationale of culturele identiteit, maar wel van de representatie. Een belangrijk standaardwerk is intussen het boek dat Leerssen samen met Manfred Beller samenstelde, waarin een aantal belangwekkende theoretische achtergrondbijdragen gekoppeld worden aan de (deel) resultaten van imagologisch onderzoek toegepast op representatie per land of regio in de literatuur.Ga naar voetnoot(4) De imagologie is zich erg bewust van de geladenheid van termen als ‘volk’, ‘identiteit’ of ‘natie’. Niettemin neemt ze de afgelopen decennia heel bewust een descriptief standpunt in, want ‘it is the aim | |
[pagina 153]
| |
of imagology to describe the origin, process and function of national prejudices and stereotypes, to bring them to the surface, analyse them and make people rationally aware of them. But it would be illusory to think that we can remove the affective reasons for our prejudices’.Ga naar voetnoot(5) Maes beschrijft in haar bijdrage de stereotiepe beeldvorming over Amerika in Buysses oeuvre. Eerst en vooral is er de dominantie van de overweldigende natuurpracht en de ‘onaangeroerde wildernis waar de natuur zich in al zijn glorie tentoonspreidt’, gekoppeld aan de afkeer van Buysse voor te grote industrialisering.Ga naar voetnoot(6) Het is een vaak weerkerend thema in imagologisch onderzoek, in het bijzonder wanneer die kenmerken ook getransfereerd worden op de inwoners van een land of streek. Meer dan een eeuw later wijst recent onderzoek uit dat de beeldvorming van Canada en Australië nog altijd vaak steunt op de dominantie van de overweldigende natuur. Zo heeft Helen Frank uitgebreid beschreven hoe Australië wordt voorgesteld in vertaalde Franse kinderliteratuur, met een bijna exclusieve klemtoon op de constructie van de natuurkwaliteiten en een veel beperktere aandacht voor de culturele, geürbaniseerde kant van Australië.Ga naar voetnoot(7) Een heel vergelijkbaar beeld schijnt verspreid te zijn over Canada in de Duitse vertaalde kinderliteratuur, zo blijkt uit het onderzoek van Martina Seifert. De perceptie van Canada in Duitse kinderogen en -fantasie blijft zo ongeveer beperkt tot ‘the “great white North”, with its backwoods, bears, and men surviving against all odds, [...] a situation that is only gradually beginning to incorporate the occasional girl protagonist or urban setting’.Ga naar voetnoot(8) Andere kenmerken of stereotypen van Amerika die Maes distilleert uit het werk van Buysse, zijn het materialisme, het patriottisme en de competitieve rivaliteit, dit laatste ook gekoppeld aan economische en technologische (r)evolutie. Een kenmerk als ‘de sociale gelijkheid in Amerika’ behoort strikt genomen niet echt tot een imagologische | |
[pagina 154]
| |
analyse.Ga naar voetnoot(9) Het is meer een sociologisch kenmerk, terwijl de imagologie een discoursanalytische aanpak vereist. Het is een subdiscipline die geen maatschappelijke kenmerken of identiteiten bestudeert, maar wel de representatie (en dus constructie) van identitaire kenmerken en vooroordelen. ‘Imagology is not a form of sociology; it aims to understand a discourse rather than a society’.Ga naar voetnoot(10) | |
Binnen EuropaMaar we hoeven Europa niet uit om bij Buysse nationale en regionale stereotypen terug te vinden. Laten we het dichtst bij huis beginnen. Bij Buysses huis, of huizen, en dus in Vlaanderen en Nederland. De beeldvorming van andere landen wordt door Buysse vaak op een complementaire manier gebruikt, om tegelijkertijd ook iets over Vlaanderen of België te vertellen. Zo wijst Maes er bijvoorbeeld op dat Amerika's materialistische overvloed als aanleiding gebruikt wordt om te wijzen op de sociale misbruiken in Vlaanderen.Ga naar voetnoot(11) Dat is zeker gedeeltelijk zo, maar het lijkt me wat eenzijdig Buysse-vriendelijk om daaruit te besluiten dat ‘de wederzijdse kracht van nationale stereotypes op een opbouwende en niet op een denigrerende manier’ werkt.Ga naar voetnoot(12) Hoewel Buysse stereotypen inderdaad soms literair functionaliseert en balanceert, zijn er ook nogal wat passages te vinden waar unidimensionele, conventionele stereotypering overheerst. Dat geldt voor zijn literaire, maar in het bijzonder ook voor zijn journalistieke werk. Buysses beeldvorming over Vlaanderen (gedeeltelijk dus een zelfbeeld) is daar een bekend voorbeeld van. Vaak is ze gelinkt aan nationale of nationalistische invalshoeken en de gewijzigde visies van Buysse over flaminganten en franskiljons. Die zijn eerder uitvoerig beschreven door A.M. Musschoot in de inleidingen tot het Verzameld Werk, of door mezelf in een bijdrage over de politieke standpunten van Buysse.Ga naar voetnoot(13) Ook Joris van Parys wijst in zijn Buysse-biografie op de passage in ‘Koele beschouwingen over een warme zaak’ (1922), | |
[pagina 155]
| |
waarin Buysse België definitief ziet uiteenvallen ‘in twee “rassen”, Franstaligen en Vlamingen, die respectievelijk de zijde zullen kiezen van Frankrijk en Duitsland’.Ga naar voetnoot(14) Zo'n raciale categorisering is uiteraard een voedingsbodem waarop stereotypering welig kan bloeien. In de beoordeling van de verhouding Nederland-België is Buysses houding niet altijd gespeend van enig eigenbelang. Na de oorlog voerde België een heftige campagne voor gebiedsexpansie ten nadele van Duitsland, maar ook Nederland. De verwoede annexionistische pogingen om Zeeuws-Vlaanderen en Nederlands-Limburg op te eisen, worden vooral gesteund door de Brusselse kranten La Nation Belge en Le Soir.Ga naar voetnoot(15) De anti-Belgische stemming die daardoor in Nederland ontstaat, leidt tot het ontslag van Buysse als correspondent voor de Haagsche Post. De auteur stelt vast dat de internationale sympathie voor Nederland erg gegroeid is door die hetze. ‘De Belgische annexionisten hebben ons het leven in Holland onmogelijk gemaakt. [...] Knappe jongens in Nation Belge, Soir en tutti quanti!’Ga naar voetnoot(16) Een klassieke stereotypering die verder over de Nederlanders opduikt, is de ‘ellendige deftigheid’, die hij o.m. in een interview op de korrel neemt: ‘In den ondeftigsten Hollander is bij slot van stuk nog een deftigheid, die u verkilt. De Hollanders zijn heel aangenaam in hun uiterlijken omgang en heel beschaafd. Maar plots schiet hun deftigheid uit de hoek en ge voelt u bevriezen’.Ga naar voetnoot(17) Uiteraard spelen bij dit soort stereotypen ook heel erg de Haagse kringen waarin Buysse verkeerde, een doorslaggevende rol. In die zin waren het ongetwijfeld vooral sociaal bepaalde ervaringen, maar Buysse vertaalt ze in de vorm van nationale stereotypen. Vergelijkbaar is zijn beschrijving van Nederland in de enquête van De Telegraaf, waarin hij beschrijft wat hem na de oorlogservaringen treft in Nederland: ‘Dat is de kalmte, die een weinig op slaperigheid gelijkt en de rustigheid, die bijna van een doodsslaap is, welke het land en het Hollandse volk (thans) eigen zijn. Men is verbaasd, en men zou bijna lust hebben ze door mekaar te schudden’.Ga naar voetnoot(18) In deze beide voorbeelden gaat het dus om | |
[pagina 156]
| |
een interview en een enquête, waardoor er geen sprake is van literaire verwerking. Het toont aan dat Buysse wel degelijk traditioneel dacht en oordeelde in nationale categorieën. Van twee Romaanse landen is de beeldvorming goed te bestuderen via Buysses reisverhalen. Al klopt die genrebenaming niet helemaal wanneer het Italië betreft, want daar gaat het vooral om vaak losse notities die gemaakt werden tijdens zijn huwelijksreis, niet om echte reisverhalen. Ze staan in hoofdzaak beschreven in de Mededelingen-bijdrage van Patrick Lateur.Ga naar voetnoot(19) Een voltreffer was die reis blijkbaar niet, alvast niet wat Buysses idee over het land en zijn bevolking betreft, zoals hij twintig jaar na de reis kond deed: ‘Ik houd over 't algemeen weinig van modern Italië en minder nog van de moderne Italianen. Het land is mij te vies, en het volk, - die operette-paljassen -, kunnen soms zeer onhebbelijk zijn. [...] Wat mijn persoonlijke ervaringen betreft, nooit heb ik in dat land gereisd, of in een minimum van tijd had ik er ruzie, ongedierte en slecht geld’.Ga naar voetnoot(20) Erg genuanceerd klinkt dat niet, maar dat is een kenmerk van stereotypering en nationale veralgemening, zoals die ook in de reisnotities uit 1896 zelf aan bod kwamen: ‘Les Italiens s'embrassent et se carressent comme des femmes’.Ga naar voetnoot(21) Zoals we verderop over Frankrijk ook nog zullen zien, geven reisnotities van één land er wel aanleiding toe om de nationale clichés aan te vullen met, of te nuanceren door regionale verschillen. Onvermijdelijk merk je verschillen binnen datzelfde land op, die je dan moeilijk nog volgens nationale categorieën kunt generaliseren. Dat geldt ook voor Buysse, in het bijzonder wanneer hij Napels bezoekt. Er zijn kenmerken die hij in Napels ervaart, maar toch nog gedeeltelijk in verbinding brengt met heel Italië, zoals: ‘Afzetterij comme partout. Quantité d'enfants’.Ga naar voetnoot(22) Of wanneer hij geconfronteerd wordt met de niet-deftigheid van de afbeeldingen in een Napolitaans museum, schrijft Buysse over ‘les peintures obscènes’ die ‘[zo] wulpsch mogelijk’ worden weergegeven.Ga naar voetnoot(23) Zoals vrijwel altijd bij beeldvorming, is het referentiepunt doorslaggevend. Nederlanders vindt Buysse | |
[pagina 157]
| |
irritant deftig (vanuit zijn Vlaamse referentie), Italianen vindt hij obsceen en wulps (vanuit zijn noorderse referentie). Maar af en toe worden de nationale categorieën dus regionaal gespecificeerd, zoals wanneer hij de ‘saleté des Napolitains’ beschrijft.Ga naar voetnoot(24) De regionale specificatie is een kenmerk dat veel vaker opduikt in zijn reisverhalen over Frankrijk. Hier gaat het om verschillende langere reizen met de auto, die ik eerder heb samengebracht in de bundel Reizen van toen.Ga naar voetnoot(25) Door de hoeveelheid aan informatie is diversificatie onvermijdelijk, zowel qua regio als qua tijd. Nationale stereotypen zijn een te beperkt instrument om die diverse informatie te vatten. Zowel steden (zoals in het geval van Napels voor Italië) als streken komen in aanmerking voor die nuancering. Laat me een voorbeeld citeren over de beschrijving van het Baskenland in De vrolijke tocht: ‘Dat is als de kleur zelf van de gehele Baskische streek. De gezichten van de mensen zijn bruin, hun kleren zijn bruin, hun wagens en ploegen en karren zijn bruin. Zij lijken een stille, ernstige, sobere, ietwat gedrukte bevolking. Ook hun kinderen - en hier komen ze veel talrijker voor dan overal elders in Frankrijk - hebben dat stil-gedrukte over zich. Van hun taal, die men zelden luid hoort spreken, begrijpen wij geen jota.’Ga naar voetnoot(26) Dit is niet enkel een mooi voorbeeld van een regionale stereotypering, bovendien illustreert deze passage ook het gebruik van essentialistische kenmerken: een natuurlijk gegeven als landschapskleur wordt geassocieerd met karakterkenmerken van de bevolking, tot de taal toe. De imagologie heeft uitgebreid beschreven hoe etnisch essentialisme de norm was in de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw. De tegenovergestelde visie, de constructivistische benadering van nationale representatie en nationale identiteit, heeft pas na de tweede wereldoorlog sterk aan belang gewonnen. In die zin gebruikt Buysse dus middelen van nationale beeldvorming die heel conventioneel waren in zijn tijd. Overigens wijst Leerssen erop dat de essentialistische benadering, ook in het onderzoek, allesbehalve uitgestorven was, maar wel gewoon uit de mode. Sinds de jaren negentig ziet hij ze opnieuw aan kracht toenemen. | |
[pagina 158]
| |
Ethnic essentialism in the style of Grimm and Taine remained noticeable when other scholars begin to treat nationalism as a historical phenomenon; it remained particularly strong in the völkisch oriented studies of the period 1900-1945. Nor has the belief in real, objective national characters ever been wholly obliterated by constructivist analyses. The revival of national attitudes in the 1990s (both in politics and in the field of scholarship) is not so much a re-appearance of something that had disappeared, as rather a new upsurge of something which in the previous decades had been unfashionable.Ga naar voetnoot(27) In mijn inleiding tot Reizen van toen ben ik al uitgebreider ingegaan op Buysses aversie voor Parijs.Ga naar voetnoot(28) De overwegend rurale instelling van Buysse botste met heel wat elementen van de Parijse grootstadscultuur: criminaliteit, ‘slechte’ smaak, snobisme, mode, Franse authenticiteit die plaats heeft moeten maken voor kosmopolitisme. Parijs zal voor hem altijd ‘een dievenhol, een “mauvais lieu”, een moordkuil, een bordeel’ blijven. ‘En daarenboven een vuil, lelijk, triestig, vervelend bordeel’.Ga naar voetnoot(29) In Super-indrukken van Parijs in 1923 zijn heel wat illustraties daarvan te vinden. De Parijse beeldvorming wordt geregeld ook gelinkt aan Parisiens of vooral Parisiennes. Zoals de gezelschapsdame die beschreven wordt als ‘geverfd, gepoeierd, met blote hals en misschien wel echte paarlenketting. Misschien ook niet echt, doch dat doet weinig ter zake’.Ga naar voetnoot(30) Een bekend procedé in de imagologie, en heel zeker ook in Buysses literaire middelen, is dat van het contrast. De door Buysse gehanteerde contrasten zijn vaak gebaseerd op nationale, al dan niet geconstrueerde tegenstellingen. Wanneer hij ‘de’ (dus typische) Franse zwerver of ‘chemineau’ beschrijft, vergelijkt hij het traditioneel-romantische karakter van de chemineau met drie andere types op basis van nationaliteit of herkomst: ‘In niets lijkt hij op de haveloze, Amerikaanse “tramp”, noch op de weerzinwekkend-vuile, Italiaanse “lazzarone”, | |
[pagina 159]
| |
noch op de gedegradeerde, noordelijke landloper’.Ga naar voetnoot(31) Niet toevallig drie delen van de wereld waarmee hij op basis van eigen ervaring kan vergelijken. Maar tegelijkertijd versterkt Buysse bestaande stereotypen van bepaalde landen, door ze te projecteren op een aantal ‘kenmerkende’ zwerverstypes. In de meeste gevallen echter wordt niet gecontrasteerd met Amerika of Italië, maar wel met Nederland of Vlaanderen. Wanneer hij een tentenkamp in Lens bezoekt bijvoorbeeld, in het bijzonder een hoekje genaamd ‘Hollands Dorp’: ‘Het is er zindelijk en minder rommelig dan het overige van de grote tentenstad en men verwacht er als 't ware de welbekende klederdracht van Volendam of Marken, of op zijn minst de traditionele poffertjes-en-wafelkramen van de Hollandse kermissen’.Ga naar voetnoot(32) Of hoe een reis door Frankrijk een aanleiding kan zijn om ook Hollandse clichés aan te scherpen. Dat geldt zeker ook in de vergelijkingen met Vlaanderen. Erg vaak beschrijft Buysse Franse dorpen en steden als kleurloos, grijs, grauw. In zijn ervaring was dat het tegenovergestelde van de frisheid die hij met Vlaanderen associeerde. Zoals bij het begin van De laatste ronde, wanneer hij met zijn kompanen de eerste Franse dorpen aan de grens ziet. ‘Ik zeg: de zwarte, Franse grens! Want dadelijk valt het op, hoe het Franse grensplaatsje bij het Vlaamse afsteekt. Hier, vrolijke, lichte, frisse kleuren; dáár, slechts even over de rivier, huizen in donkerrode baksteen, die door de rook van de fabrieksschoorstenen grauwzwart geworden zijn. Zelfs het groen van de bomen schijnt er grauw en zwart te worden’.Ga naar voetnoot(33) Niet toevallig is ‘afsteken’ een van de meest frequente werkwoorden in zulke passages. Veel minder regionaal gedifferentieerd en genuanceerd is het beeld dat Buysse van Duitsland schetst. Hier zijn niet de reisindrukken bepalend, maar overheersen enkel de oorlogscategoriseringen. Het is bekend dat Buysse tijdens de oorlog aantoonbare contacten met Duitse vertalers heeft geloochend, uit talloze andere uitlatingen blijkt ook dat nuance nauwelijks mogelijk was. Bovendien worden telkens weer de nationale categorieën gehanteerd, bijvoorbeeld wanneer hij, naar aanleiding van zijn eerdere HP-stukje ‘De haat’, schrijft dat wat | |
[pagina 160]
| |
ze ‘ons aangedaan hebben, abominabel [is], nooit meer uit te wissen, nooit te vergeven en nog minder te vergeten. [...] Haat kan men door gevoel of redenering overwinnen. Afgrijzen laat zich niet beredeneren noch door rede overwinnen’.Ga naar voetnoot(34) Het beeld van het Pruisische militarisme en de recente herinnering aan de vernielingen tijdens de oorlog, zijn allesbepalend. Dat is niet onbegrijpelijk. Tegelijkertijd valt het op dat de minst genuanceerde stereotyperingen voorkomen in de journalistieke teksten. Uit recent onderzoek blijkt dat journalistiek discours zich makkelijker leent tot stereotypering. Twee Amerikaanse communicatiewetenschappers hebben bijvoorbeeld vastgesteld dat journalistieke stukken erg vaak nationale clichés verspreiden, bijna reflexmatig als standaardinvalshoek: ‘Stereotyping is likely to function by default, a process psychologists call automaticity’.Ga naar voetnoot(35) Het is een kenmerk dat je dus ook bij Buysse terugvindt. Met meer afstand en door een filter van literaire verwerking, is de auteur wel in staat tot meer nuancering. Zoals in de late roman De schandpaal (1928), waarin hij twee types uitwerkt door alweer een contrast: de goede versus de slechte Duitser.Ga naar voetnoot(36) Ook Buysses beeldvorming over Engeland wordt, net als dat over Duitsland, heel sterk gedetermineerd door de oorlogservaringen. Je vindt relevante passages daarover vooral in Van een verloren zomer (1917) en in het reisverhaal Reizen in oorlogstijd (1916), over zijn twee overtochten naar Engeland tijdens de oorlog. In deze werken komt eigenlijk uitsluitend Londen aan bod, dat dan als pars pro toto voor Engeland staat in de beeldvorming. Het beeld over Londen bestaat uit tegengestelde extremen. Enerzijds is er opnieuw de afkeer van Buysse voor de in zijn ogen al te frivole en bijgevolg decadente stadselegantie: ‘mooie, elegante dames, die de grenzen schijnen te zoeken tot waar een mooie, elegante dame zich kan of mag decolleteren; muziek, champagne, dans en vrolijkheid, een leven van frivoliteit’.Ga naar voetnoot(37) Alleen al het feit dat dezelfde beoordelingskenmerken terugkomen als bij de evaluatie van Parijs, toont aan dat het hier vooral | |
[pagina 161]
| |
om de socio-culturele tegenstelling stad-platteland gaat. En niet om nationale kenmerken, ook al stelt Buysse ze zo voor. De auteur zet deze frivoliteit graag ook af tegen de oorlogsomstandigheden, ‘het lijden en de rampen, die ook het Engelse volk teisteren’.Ga naar voetnoot(38) Tegenover de frivoliteit plaatst Buysse dus ook het andere extreem, de buitengewoon sombere kant van Londen. In een naturalistisch aandoende impressie beklemtoont hij de verlatenheid en de dood, met zwart als toonaangevende kleur. De raciale termen komen opnieuw aan bod wanneer Buysse de soldaten van de Commonwealth beschrijft, zoals de Canadezen of de Australiërs. Dat gebeurt vaak gedeeltelijk in contrast met de Engelsen. Dan ziet de auteur ‘een levende staalkaart van de talrijke volkerentypes, die de koloniën bewonen’.Ga naar voetnoot(39) Het valt Buysse op hoe beperkt de sociale omgang tussen de verschillende nationaliteiten is. Maar hetzelfde ziet hij ook al binnen de categorie van de Europese volkeren. Opmerkelijk daarbij is dat hij de subcategorie ‘Belgen en Fransen’ afzet tegen de Engelsen, waarbij de gereserveerdheid van ‘de Engelsman’ sterk wordt beklemtoond: ‘De levensopvatting en de mentaliteit van die rassen is al te sterk verschillend. De Engelsman is een en al uiterlijke reserve en correctheid. De Belg en de Fransman zijn hem te uitbundig en misschien ook wel, volgens zijn begrippen van wellevendheid, ietwat te ongemanierd, te vulgair’.Ga naar voetnoot(40) Dit sluit duidelijk aan bij het in de imagologie beschreven stereotype van de Engelse gentleman. Maar het blijft opvallend dat Buysse twee andere nationaliteiten tot één geheel samenvoegt om die tegenover de Engelse te plaatsen. | |
ConclusieDit overzicht heeft aangetoond dat Buysse nationale categorieën op de meest geschakeerde en genuanceerde manier hanteert wanneer hij een land goed kent. De grofste veralgemeningen en stereotyperende representaties zijn te vinden over Duitsland en Italië, gedeeltelijk ook over Engeland, landen waar hij veel minder vertrouwd mee was dan bijvoorbeeld Frankrijk of Nederland. In die laatste gevallen bouwt | |
[pagina 162]
| |
hij veel regionale variatie in, tot verschillen tussen steden en wijken toe. Zo'n variatie komt dan in de plaats van de puur nationale representatie. Zoals in eerdere bijdragen in de Mededelingen beklemtoond werd, worden Buysses stereotypen in zijn fictionele werk vaak geliterariseerd en gefunctionaliseerd. Anderzijds merken we vooral in zijn journalistieke en niet-fictionele aantekeningen, dat die stereotypische categoriseringen heel sterk in zijn denken aanwezig waren. Het zou wat makkelijk zijn om daar vanuit onze eenentwintigste eeuw moraliserend over te doen. Dat hoeft niet. Buysse was in dit opzicht heel duidelijk een kind van zijn tijd en hing nationale denkbeelden aan die heel erg conform dat tijdsgewricht waren. Wanneer we uitsluitend de literaire verwerking van de nationale stereotyperingen beklemtonen, lezen we de voormalige bewoner van het Roze huis misschien al te zeer door een roze bril. De auteur was in deze denkbeelden conformistisch, dat hoeven we niet te verzwijgen. Niks menselijks was Buysse vreemd. Dus ook geen nationale stereotypen. |
|