Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 21 (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 21
Afbeelding van Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 21Toon afbeelding van titelpagina van Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 21

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.41 MB)

Scans (22.48 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 21

(1998)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 101]
[p. 101]

Signaleringen

Gerrit Paape. De Bataafsche Republiek, zo als zij behoord te zijn, en zo als zij weezen kan: of revolutionaire droom in 1798: wegens toekomstige gebeurtenissen tot 1998. Bezorgd door Peter Altena, met medewerking van Mireille Oostindië. Nijmegen, Uitgeverij Vantilt, 1998, 120 blzz. Fl. 24,90.

Elke hereditie van een tekst door Paape behoeft niet te worden aanbevolen. Nog minder wanneer de tekstbezorging in handen is van een editeur als in de titel genoemd. In dit blad is een aankondiging dan ook meer op zijn plaats dan een bespreking: de lezers van dit blad zullen immers hopelijk onverwijld tot aanschaf van ‘een nieuwe Paape’ overgaan, en hun eigen oordeel vormen. Of zij dienen dat te doen. Ik volsta hier met een idee te geven van de inhoud van Paapes tekst, en ga niet over tot een overwegen van alle mogelijke benaderingen (verhaalstructuur, utopie, milleniarisme, politieke achtergronden van 1798, en wat dies meer zij). In zijn uitleiding deelt Altena daar trouwens een aantal zaken over mee, op heldere wijze.

Balsamon is een revolutionair voor wie het geluk van de samenleving vooropstaat. Hij meent dat je eenieder die geen ‘wijsgeer’ is, of kan zijn, daarbij best een handje mag helpen. Zijn ouderwets-denkende (gereformeerde) knecht Celanor bijvoorbeeld, en zijn aap, houden van gepofte kastanjes. Zij zijn geen wijsgeren. Maar hebben zij niet iets méér in hun mars? Balsamons afkeuring drijft de aap tot zelfmoord. Uit zijn nagelaten briefje (!) blijkt dat hij de groene steen in zijn kop nalaat aan Balsamon, om hem met behulp daarvan inzicht te geven in wat de wereld werkelijk zou kunnen of moeten zijn. Ondanks de angsten van Celanor lost Balsamon de steen in wijn op. Beiden drinken. Niets gebeurt. Maar na hun nachtrust blijken zij wakker geworden te zijn, in een samenleving die veranderd is. Het is 1998. Celanor vindt bij ontwaken bijvoorbeeld alles verdwenen wat dient tot uiterlijke verfraaiing: pomade, poederdozen, schoensmeer. Celanor bespeurt hierin de hand van de duivel; maar Balsamon, als waar wijsgeer, bewaart zijn kalmte. Hij krijgt bezoekt van de grijsaard Lijsidor, die hem informeert over de huidige stand van zaken. De Bataven, die hun lesje geleerd hebben, zijn nu het gelukkigste volk in Europa. Intriganten en onkundigen (of dat nu kruideniers zijn, dan wel professoren en dominees) zijn uit het bestuur verwijderd. Er zijn nu een soort openbare examens voor politici, om uit te maken of zij praktische goede bestuurskundigen zijn. Zo zijn er meer en andere maatregelen genomen.

Celanor is inmiddels de straat opgegaan, en valt van de ene verbazing in de andere. Een glas jenever kan hij nergens meer krijgen; men weet niet eens wat het is. Zijn liefje Cecilia lijkt als twee druppels water op de oude Cecilia, maar is ineens zedig en beschaafd.

Dat leidt tot discussies over het nieuwe nationale onderwijs, en over het feit dat vrouwen gelijkberechtigd zijn en hun talenten overal kunnen demonstreren. Verder blijkt: iedereen werkt, klaplopers krijgen verplichte arbeid opgedragen). Alle grond wordt ontgonnen. Inlandse industrie is op een hoger plan gekomen en rendeert beter. De oude kerkgebouwen zijn ingestort en nooit meer opgericht. Het Opperwezen, zuivere godsdienstigheid. wordt erkend; maar kerkelijkheid, sectarisme, dogmatisme bestaat niet langer.

De tekst wordt even abrupt afgerond als het geval is bij Schasz' Reize door het Aapenland: ‘Balsamon had nog een menigte vragen, toen hem een onzichtbare hand hard genoeg aanstootede, om hem te doen ontwaken. Hij zag in de rondte, bevond zig in zijn eigen huis, en in het jaar 1798 [...]’. Allerlei vragen uit het begin (wat moet dat toch met die aap?) worden zo niet erg bevredigend opgelost. Toch wel een beetje een Paape-probleem.

De bezorger besteedt in zijn Nawoord aandacht aan deze tekst als utopie, mede wanneer vergeleken met teksten van Wolff en Fokke Simonsz; aan het leven van Paape vooral tijdens de revolutietijd; aan de thematiek, en aan de personages. Een aanwinst.

 

A. Hanou

[pagina 102]
[p. 102]

A.W.A. Boschloo, The prints of the Remondinis. An attempt to reconstruct an eighteenth-century world of pictures. Amsterdam 1998. isbn 90-5356-273-7. 347 pp., 180 ill. Prijs: f 125,-.

De grootste prentenuitgeverij van Europa in de achttiende eeuw bevond zich in Bassano, Noord-Italië, en was in handen van de familie Remondini. In het midden van de zeventiende eeuw was Giovanni Antonio Remondini er begonnen met een boekwinkeltje en later ook met het drukken van prenten. Bij zijn dood in 1715 liet hij zijn zoon achttien persen na, waarvan er twaalf speciaal bestemd waren voor het drukken van prenten. In 1773 was het aantal gestegen tot 54, waarvan 32 prentenpersen. Er wordt wel beweerd dat het bedrijf meer dan duizend werknemers in dienst heeft gehad. Naast de drukkerij had het een florerende assortimentsboekhandel. Het afzetgebied beperkte zich niet alleen tot Italië, maar strekte zich tot ver daarbuiten uit, met name in Centraal- en Zuid-Europa.

De prenten waren bestemd voor een groot publiek. Dankzij een aanzienlijk aantal contactpersonen werden de Remondini's op de hoogte gehouden van de voorkeuren van hun klanten. Een fijnmazig distributienetwerk van agenten en boekverkopers zorgde ervoor dat de prenten in grote oplagen hun weg naar de klant vonden.

Het bijzondere van deze achttiende-eeuwse uitgeverij was dat ze zich met haar prenten richtte op de brede middenklasse van de bevolking. Bij de onderwerpskeuze vroeg men zich nauwlettend af of de prent wel in de smaak van het grote publiek zou vallen en dus of de prent wel genoeg aftrek zou vinden. Juist omwille van de commercie bouwden de Remondini's een fonds aan prenten op, vol met - thans tamelijk suffig aandoende - pastorale landschapjes en taferelen van het idyllische landleven. Opvallend genoeg is er op deze beelden geen spoor te bekennen van de Verlichting, die in heel Europa opgeld deed, noch van het politieke geweld waarmee het continent destijds werd geteisterd. Men lijkt te hebben willen vluchten in paradijselijke sferen, ver weg van het hic et nunc.

Dankzij de reconstructie van Remondini's fonds door de Leidse hoogleraar kunstgeschiedenis Anton Boschloo kan de twintigste-eeuwse beschouwer een indruk krijgen van de smaak van de achttiende-eeuwer in de als wat conservatiever bekend staande delen van Europa, daar waar het om prenten gaat. Kunst met een grote K was er vaak niet bij, zo constateert Boschloo, vaak tot ongenoegen van de graveurs die door het uitgevershuis waren gecontracteerd. Dat de prenten populair waren, blijkt wel uit het feit dat ze, terwijl ze zelf vaak kopieën van schilderijen waren, op hun beurt ook weer werden gekopieerd. Zo groot was kennelijk de behoefte aan conservatieve massaproducten als de prenten van de Remondini's.

 

M. Van Vliet

P.J. Buijnsters en L. Buijnsters-Smets, Bibliografie van Nederlandse school- en kinderboeken 1700-1800. Zwolle 1997. 318 pp.

De grote Nederlandse bibliotheken kunnen nu eindelijk mooi weer spelen met hun collecties kinderboeken, dankzij deze fraaie Bibliografie van Nederlandse school- en kinderboeken, door de auteurs alvast maar van de wandelgangennaam BNK voorzien. Maar het is grotendeels niet aan de bibliotheken zelf te danken dat er nog veel achttiende-eeuwse ‘lectuur voor de jeugd’ bewaard is gebleven. Net als bij zoveel ander niet-hooggeleerd drukwerk vormen ook bij kinderboeken particuliere verzamelaars en antiquaren een essentiële schakel tussen de historische werkelijkheid en de laat-twintigste-eeuwse onderzoekers. Pas sinds enkele decennia verzamelen de grote bibliotheken kinderboeken, meestal na aankoop of verwerving via legaat van enkele particuliere collecties. De recente zorg voor het kinderboek lijkt bovendien niet zozeer door cultuurhistorische beweegredenen te zijn ingegeven, maar vooral ook door conserveringstechnische (kinderboeken bevatten vaak losse platen en beweegbare prenten, ze zijn soms letterlijk stukgelezen, en vooral: ze worden steeds vaker aangevraagd). Vanuit de bibliotheken, het NBLC uitgezonderd, is dan ook weinig bijgedragen aan de toegankelijkheid van kinderboeken in de vorm van centraal toegankelijke bibliografi-

[pagina 103]
[p. 103]

sche informatie. Het is tekenend dat de belangrijkste openbare bron van informatie tot voor kort een prestigieuze reeks catalogi van antiquariaat Forum was.

De BNK bevat ruim 1700 beschrijvingen van kinderboeken (inclusief herdrukken), onderverdeeld in 24 rubrieken. De beschrijvingen zijn bibliografisch beknopt, wat niet verwonderlijk is gezien de totale bibliografische situatie rondom het historische kinderboek. De auteurs spreken zelf van ‘een meer inhoudsgerichte bibliografie’. De 24 rubrieken zijn deels aan de hand van de inhoud, deels op vormelijke gronden gekozen. Tot de eerste behoren ‘Nederlandse taal’, ‘Rekenen, meetkunde en astronomie’, ‘Aardrijkskunde en reisbeschrijving’, tot de laatste ‘Prentenboeken’, ‘Almanakken en kindertijdschriften’ en ‘Miniatuurboekjes’. De letterkundige boekjes vormen een eigen groep en zijn uitgesplitst naar genre: fabels, raadsels, emblemata, gedichten, toneel, verhalen. Hoewel je, zoals bij iedere genrebibliografie, kunt twisten over de onderverdeling of plaatsing van boeken in de ene of de andere rubriek, blijkt de indeling in de praktijk bruikbaar en zinvol. Bovendien zijn er goede registers. De auteurs hebben terecht niet voor een chronologische ordening van de totale bibliografie gekozen (veel kinderboeken zijn niet gedateerd, en bovendien zouden dan herdrukken verspreid over het boek worden geplaatst), maar een chronologisch register, desnoods alleen op eerste drukken, zou toch wel handig zijn geweest. Aangezien de titels per rubriek alfabetisch op hoofdwoord zijn geordend, valt de ontwikkeling van jaar tot jaar helaas niet aan de hand van de BNK te reconstrueren.

De enige echte zorg die ik heb bij dit boek is de informatie die er niet in staat. In de inleiding geven de samenstellers al aan dat de bibliografie verre van volledig is, simpelweg omdat veel kinderboeken verloren zijn gegaan. Het materiaal moest ‘uit alle hoeken en gaten’ bijeengegaard worden. Voor zover mogelijk zijn de boeken aan de hand van autopsie beschreven, maar er zijn ook beschrijvingen uit oude boekhandels- en veilingcatalogi opgenomen. De lijst met ‘Afkortingen’ is de enige verantwoording die de auteurs hierbij afleggen. Dit is volstrekt onvoldoende. De Naamlijst Saakes bijvoorbeeld wordt wel genoemd, maar in hoeverre hieruit gegevens zijn overgenomen, blijft onduidelijk. Onder ‘Almanakken en kindertijdschriften’ ontbreken ten onterechte boekjes als Almanach voor de jeugd (Leiden, Johannes van Thoir, 1794), Almanach voor jonge heeren en jufvrouwen (Amsterdam, P. Licht, 1794) en nog een vijftal andere almanakken voor de jeugd die alle in Saakes genoemd worden. Juist in een bibliografie op een gebied waar toch al zoveel bibliografische verwarring bestaat zou een register op bronnen niet misstaan hebben. Dan hoeven volgende onderzoekers niet eerst te reconstrueren wat de auteurs wel of niet gedaan hebben met de door hen genoemde bronnen (ervan uitgaande dat die onderzoekers zich bewust zijn dat ze dat behoren te controleren).

Rest me nog te zeggen dat het boek een lust voor het oog is dankzij de vele illustraties die met smaak zijn uitgekozen en geplaatst, en die soms meer uitdrukken dan in een beschrijving was te vangen.

 

Marco de Niet

Jacques Sinnighe, Boeven en bezetenen. Amsterdam 1949. Alleen antiquarisch verkrijgbaar.

‘Jacob Campo Weyerman: Chanteur en pamfletteur’ is de titel van hoofdstuk 4 in een ‘vreemde parade van [...] rovers, oplichters, chanteurs, bankroetiers, fantasten, maniakken, en een gifmengster ter completering’. Bedoeld wordt het in 1949 bij Holdert & Co. N.V. in Amsterdam verschenen werk van J.R.W. Sinnighe, Boeven en bezetenen.

Jacques Sinnighe, in de Weyerman-analen bekend door zijn artikel over Weyermans moeder, in De Stem van 20 april 1951 (MedJCW 1 (1978) 1, p. 1), beschrijft in een kleurrijke stijl de levens van ‘Lys de Saint-Mourel’ en haar zoon Jacob Campo. Ze heeft blauw-zwart haar, een gleuf in de kin en ogen als karbonkels, een stoutmoedige amazone die haar scherpe nagels uithaalt naar ieder die haar te na komt. En Campo moet een knappe kerel zijn geweest, die vrijwel alle deugden miste, maar - zo stelt Sin-

[pagina 104]
[p. 104]

nighe - ‘hoewel vrouwen de deugd in abstracto zoeken, worden zij helaas maar al te vaak door de ondeugd bekoord’.

Deze biografie zal de Weyermankenner vaak doen glimlachen, vooral om Sinneghes enthousiaste verteltrant. Hij prijst Weyermans schrijfstijl met uitdrukkingen als ‘scherp vernuft, rake opmerkingen, rijke beeldspraak, een strakke stijl die het lezen van zijn schotschriften tot een onverdeeld genoegen maakt’ en van zijn leefstijl worden de schelmstreken met kennelijk genoegen verteld. Van de ‘wrangheid en schamperheid waarmee [Sinnighe] zijn gruwelijke troep in het gelid zet en hun armzalige, door domheid, hebzucht, haat en gewetenloosheid getinte bestanen schildert’, zoals het schutblad meldt, valt dan ook weinig te merken.

De 25 pagina's over Weyerman (p. 70-94) worden verantwoord in een bronnenlijst (p. 227-228), waar we Kersteman, Van Gool en Weyermans eigen autobiografische levensbeschrijvingen uit 1738 en 1769 aantreffen. Ook Sautijn Kluit en Hendrik ‘Wolfgang’ van der Mey worden genoemd.

Jaques Sinnighe wordt op het schutblad ‘de bekende auteur’ genoemd, ‘de bekende verteller van volksverhalen’. In zijn aantekeningen bij het hoofdstuk over Jacobus Gerardus Slenderhenk, ‘doctor in de Geheime Wetenschappen’, refereert Sinnighe ook aan eigen werk, zoals De Nederlandsche schatsage in eigen volk, het Limburgsch sagenboek (Zutphen 1938) en het Geldersch sagenboek (Zutphen 1943). In het hoofdstuk over Jacob Moses, ‘de Oude van Winschoten’, noemt hij de tweede uitgave van zijn Noord-Brabantsch sagenboek (Zutphen 1936).

De andere hoofdstukken in Boeven en bezetenen behandelen onder meer de levens van wederdoper Harm Schoenmaker, de kwaadaardige dichter Claude Leonard Barre, oplichter Abraham Magarris, rover Jan Catoen, financieel acrobaat Lodwijk Pincoffs, en arsenicumspecialiste Maria van der Linden alias Goeie Mie.

Sinnighe gebruikt zijn bronnen met merkbaar plezier en schroomt niet een vrolijke noot toe te voegen aan wat hij heeft gevonden. Zo heeft hij Weyermans portret afgedrukt met het onderschrift ‘Gesierd met een gestolen pruik’. Hierbij verwijst hij naar het ‘feit’ dat Weyerman eens ‘met stille trom vertrok. Tevoren echter had hij zich goed in de kleren gestoken - de kleermaker wacht nog op het geld - en zich met het aureool der deftigen gesierd; de grote sierlijk gekrulde allonge-pruik, waarmee hij zich jaren later liet uitbeelden. Ook de kapper kon naar zijn geld fluiten.’

Ondanks deze vrijheden mag de eerste Weyerman biograaf van na de oorlog niet ongenoemd blijven. Misschien brengt nader onderzoek nog meer Weyermanniana van Sinnighe aan het licht.

 

Jos Leenes


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Jacob Campo Weyerman


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • A.J. Hanou

  • Marco de Niet

  • Jos Leenes

  • Paulo van Vliet

  • over Gerrit Paape

  • over P.J. Buijnsters

  • over Leontine Buijnsters-Smets

  • over J.R.W. Sinninghe