Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mekka. Jaarboek voor lezers. Jaargang 1994 (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mekka. Jaarboek voor lezers. Jaargang 1994
Afbeelding van Mekka. Jaarboek voor lezers. Jaargang 1994Toon afbeelding van titelpagina van Mekka. Jaarboek voor lezers. Jaargang 1994

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.51 MB)

ebook (3.14 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mekka. Jaarboek voor lezers. Jaargang 1994

(1994)– [tijdschrift] Mekka. Jaarboek voor lezers–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 113]
[p. 113]

4.1 Dichters & de staat der dichtkunst

Sommige dichters kunnen misschien van de wind leven, maar de meeste zouden beslist te gronde gaan als ze alleen van hun gedichten moesten bestaan. Een anonieme dichter uit circa 1300 schreef: ‘Van dichten comt mi cleine bate. / Die lieden raden mi dat ict late, / Ende minen sin niet en vertare.’

Aan die schrale toestand is zevenhonderd jaar later niet veel veranderd. Zelfs Bertus Aafjes, die toch tientallen jaren lang een van de beter verkochte dichters was, vertelde in 1980 in een interview met Jan Brokken dat hij rozenkweker zou willen worden als hij nog een keer op aarde terug kon komen. ‘Maar zeker geen dichter. Waarom niet? Omdat het een uiterst pijnlijk en vermoeiend vak is. Onmenselijk zwaar. Je mag jezelf nooit herhalen. Routine is de dood van iedere dichter. Altijd weer iets nieuws verzinnen. Doodvermoeiend. Bovendien sleur je je vrouw en kinderen mee in een avontuur dat zowel financieel als sociaal hopeloos is. Ik heb eens gedicht: “ik gaf het feest/zelf zat ik in het duister”. Nou, zo is het.’

Het is misschien nog erger. Van de opbrengst van de meeste dichtbundels kan geen dichter een fatsoenlijk feest houden. De laatste jaren is Jean Pierre Rawie de enige uitzondering. Zijn bundel Onmogelijk geluk werd - een zeldzaamheid als het om gedichten gaat - zowaar een bestseller. Er werden in 13 drukken meer dan 26 000 exemplaren van verkocht, een oplage waarmee hij overigens nog lang niet die van Neeltje Maria Mins bundel Voor wie ik liefheb wil ik heten (1966) benadert. Daarvan werden in 19 drukken 74 700 exemplaren verkocht. Maar de titel van Rawies bundel gaf al aan dat het verdiende geld in dit geval nooit meer dan een pleister op de ongeneeslijke wonde kon zijn. Het moet overigens een troostrijke gedachte voor de Nederlandstalige dichters zijn dat voortaan één van hen jaarlijks een flink geldbedrag zal overhouden aan een bundel. In 1994 wordt immers voor het eerst de vsb Poëzieprijs uitgereikt. Voor de dichter van de winnende bundel ligt 50 000 gulden klaar.

 

Dit hoofdstuk had moeten beginnen met een verhaal vol cijfers en statistieken over de sociaal-economische status van de dichtkunst in de Nederlandse letteren van de afgelopen honderd jaar. Daartoe werden vele uitgeverijen en letterkundige instellingen bestookt met talrijke vragen, waarvan er echter veel - té veel - onbeantwoord bleven.

Het neemt niet weg dat ook heel wat vragen wel beantwoord werden. Het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds leverde een overstelpende hoeveelheid materiaal, waaruit blijkt dat er in de loop van deze eeuw ontzettend veel Nederlandstalige poëzie vertaald is. Alleen al tussen 1983 en 1993 registreerde het Produktiefonds 124 uitgaven van vertaalde Nederlandse poëzie, waarvan 56 bloemlezingen.

Marja Hageman (Documentatiecentrum Speurwerk/fei) verschafte statistieken van de poëzieproduktie op de Nederlandse boekenmarkt tussen 1961 en 1991. 1962 was het magerste jaar. Toen verschenen er niet meer dan 92 dichtbundels (inclusief herdrukken). 1984 was het beste jaar, met 412 dichtbundels (inclusief herdrukken). De statistieken laten ook een zekere ontwikkeling zien. De titelproduktie schommelde in de jaren zestig rond de 100 per jaar, liep in de jaren zeventig gestaag op naar ruim 200 en schoot rond 1980 door naar circa

[pagina 114]
[p. 114]

300. Vanaf 1988 is er echter duidelijk sprake van een dalende lijn: van 356 (1988), 309 (1989), 279 (1990) naar 267 (1991). In diezelfde periode schommelde het titelaanbod van poëzie bij het Centraal Boekhuis rond de 1000: 1013 (1987), 984 (1988), 985 (1989), 947 (1990), 939 (1991), 946 (1992) en 1043 (1993).

Over de titelproduktie van dichtbundels gesproken: hoe moeilijk het is over zelfs de meest recente jaren betrouwbare cijfers te verstrekken, blijkt al uit de verschillen in aantallen die door Speurwerk (Hageman) verstrekt worden en de aantallen bundels die door de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag zijn gearchiveerd. Het depot van Nederlandse publikaties in de kb bewaart vanaf 1974 van elke Nederlandse publikatie één exemplaar. Wie zoekt op het trefwoord gedichten oorspr.- Nederlands zal van 1981 toten met 1991 precies 5498 verschillende titels tellen, terwijl Speurwerk over exact diezelfde periode niet meer dan 3587 in druk verschenen bundels telt. Een aardige bijzonderheid over de dichtersdichtheid in de Nederlandse literatuur van de afgelopen honderd jaar vermeldde R. Storm (chef collectievorming & onderwerpsontsluiting van de Koninklijke Bibliotheek) in zijn brief in antwoord op onze vragen: ‘Enige jaren geleden heeft iemand alle namen genoteerd van dichters van na 1880 van wie wij werk bezitten. Het totaal bedroeg omstreeks 2300 namen [...] sommige van hen publiceerden maar één werkje, anderen weer vijftig.’ Die iemand was Arjan Peters, die dit speurwerk verrichtte in het kader van de samen met Atte Jongstra gecompileerde bloemlezing Dichten over dichten. Bloemlezing uit de Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw.

Al deze interessante weetjes en opmerkelijke cijfers kunnen niet verhelen dat er voor ons geen duidelijk beeld ontstond over de staat van de moderne dichtkunst, zeker niet over die aspecten van de dichtkunst waarvan wij door middel van het stellen van gerichte vragen een helder beeld hadden willen krijgen. Daarvoor waren de verstrekte gegevens al met al te diffuus, voorlopig, incompleet en contradictoir.

Dat laatste geldt in nog sterkere mate voor de respons van uitgevers. Er werd spaarzaam of anders vrijwel zonder uitzondering met de grootste bondigheid gereageerd op de vele (vijf) vragen die wij hadden. Zoveel extra huiswerk - dat kon er in de altijd drukke herfstweken voor veel uitgevers niet meer bij. Onze vragen waren: (1) Hoeveel bundels heeft uw uitgeverij in de loop der tijden naar schatting uitgegeven (inclusief verzameld werk-uitgaven, bloemlezingen en vertalingen)? (2) Kunt u iets zeggen over de volgende zaken: oplagenontwikkeling van dichtbundels in de loop der tijden; de aantallen per jaar uitgegeven bundels in de loop der tijden; de prijsontwikkeling van bundels? (3) Wie zijn de best verkochte dichters uit uw fonds? Welke zijn de best verkochte bundels (en hoeveel zijn er daarvan verkocht)? (4) Wie zijn de meest vertaalde dichters uit uw fonds? Idem voor bundels. (5) Wie zijn de meest gebloemleesde dichters? Idem voor gedichten.

Het opmaken van overzichten op basis van de antwoorden op vraag 3, 4 en 5 is vanwege het uitblijven van reacties van verschillende belangrijke poëzieuitgevers een zinloze bezigheid, waaruit bovendien een totaal vertekend beeld naar voren zou komen. Hetzelfde geldt voor vraag 1. Rest ons te vermelden dat uit de antwoorden op vraag 2 blijkt dat de gemiddelde oplage van dichtbundels in de afgelopen tien jaar is gezakt van tussen 1250 en 1500 exemplaren naar tussen 600 en 1000 exemplaren, en dat tegelij-

[pagina 115]
[p. 115]

kertijd de gemiddelde prijs is gestegen van tussen de 20 en 25 gulden naar tussen de 25 en 30 gulden.

Het lijkt er zo gezien niet alleen op dat uitgevers voor wat betreft poëzie stilaan kiezen voor minder, maar wel mooier (en dus duurder), maar ook dat de poezie (zoals Du Perron ooit dichtte) ‘een tijdverdrijf voor enkle fijne luiden’ blijft. Die wat pessimistische zienswijze wordt echter weersproken door allerlei andere observaties. Zo halen poëziebloemlezingen steevast hoge oplagen. Die van Meulenhoffs Dagkalender. Nederlandse poezie (jaarlijks samengesteld door Hans Warren) beslaat vele tienduizenden, wat toch een indicatie moet zijn dat er in vele huisgezinnen dagelijks gedichten gelezen worden. Gerrit Komrijs De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw in 1000 en enige gedichten (Bert Bakker) vond in 9 drukken over de 100 000 kopers. Dat poëzie een plaats inneemt in de hoofden van veel mensen blijkt ook uit de weerklank van dichtersmanifestaties als De Nacht van de Poëzie en Poetry International, of uit het feit dat Teleac begin dit jaar de tijd rijp achtte een televisiecursus Schrijven van gedichten en verhalen uit te zenden. Battus bekeek een van die afleveringen en schreef er een stukje over: ‘Er zijn in Nederland honderdduizenden mensen die miljoenen gedichten schrijven. Er zijn in Nederland echter maar enkele tientallen dichters die enkele duizenden dichtbundels verkopen. Er is dus een grote kloof tussen de produktie van poëzie en de consumptie van poëzie. Er moet veel poëzie doorgedraaid worden.’

‘Moet er werkelijk nog meer poëzie geproduceerd worden, zodat nog meer dichters onuitgegeven blijven?’ vraagt Battus zich af. De bekeken aflevering stelt hem gerust. De cursus is een slimme manoeuvre: ‘Onder het mom van een cursus Gedichten Schrijven wordt ons immers in werkelijkheid Gedichten Lezen en Dichters Kennen bijgebracht. [...] Ik heb goede hoop dat het velen weerhoudt om zelf te gaan dichten.’ (de Volkskrant, 8-1-1994)

Het Boekenweekthema van 1994 - Gedichten en verzen - is ook allereerst bedoeld om nog meer mensen uit te nodigen tot het lezen van poëzie. Een dergelijke uitnodiging bereikte eind vorig jaar al het Binnenhof, toen de PvdA-kamerleden Frits Niessen en Erik Jurgens de eerste exemplaren van de door hen samengestelde bloemlezing De heren van Den Haagzijn onderweg. 100 gedichten en verzen over politiek en maatschappij (Sdu) uitreikten aan de fractieleiders van de vijf grootste partijen. Niessen en Jurgens vinden dat politici maar eens vaker een gedicht tot zich moeten nemen: ‘Want kunstenaars weten de realiteit vaak treffender te typeren dan menige regeringsnota.’

Zo'n aanmoediging hebben vele anderen niet meer nodig. De poëzie is geen belegen geraakte vorm van literatuur, en een dichter geen levend anachronisme. ‘Het is geen verouderd genre,’ zei Michael Zeeman (dichter, criticus en chef kunst van de Volkskrant) enkele jaren geleden in Boekblad. ‘Wel het oudste. Het functioneert tegenwoordig anders. Anton Korteweg wordt al in overlijdensadvertenties geciteerd. En festivals [...] trekken een groot publiek. Dat is een bewijs van de vitaliteit van de poëzie. Met andere woorden: in het boekenbedrijf is het een marginale kunst geworden, in de beleving is het eerder andersom.’ (Boekblad, 12-7-1991)

 

Menige poëzielezer kan zijn belevingswereld nog verruimen door de kennismaking met de dichterlijke voorkeuren van een aantal Nederlandse dichters. De redactie van Mekka vroeg een vijftigtal bekende Nederlandse en Vlaamse dichters

[pagina 116]
[p. 116]

een persoonlijke toptien in te sturen van de beste Nederlandstalige gedichten van alle tijden. Daarbij stond ons voor ogen om (geheel volgens de opzet en telling van de toptienen van recensenten achter in dit boek) een Top Vijftig Aller Tijden van Gedichten te maken, maar daarvoor was de basis paradoxaal genoeg zowel te smal als te breed. Te smal, omdat uiteindelijk niet meer dan 26 dichters hun toptien instuurden. Te breed, omdat die 26 dichters een grote smaakverscheidenheid aan den dag legden. Ze noemden in totaal maar liefst 223 verschillende gedichten. En daarvan werden er slechts 17 twee of meer keer genoemd.

Hieronder treft men de dichterstoptienen aan zoals die door de deelnemende dichters zijn ingestuurd, inclusief de toelichtingen die ruim de helft van de dichters bij hun lijstjes gaven. Onder aan de individuele lijsten staan drie statistieken: een topzestien van gedichten die meer dan een keer genoemd zijn, een ranglijst van dichters die meer dan een keer genoemd zijn, en een puntenklassement van dichters (volgens de telling van de recensentenlijsten, zie 6.3). Verder commentaar bij die statistieken is overbodig. Ze spreken, evenals de lijstjes van de afzonderlijke dichters, voor zichzelf, en er moet vanwege de kleine steekproef niet al te veel gewicht aan worden toegekend. Alleen dit: de mate waarin de gedichten van Nijhoff rondspoken in de hoofden van zijn contemporaine collegae is even opvallend als het feit dat een prominente plaats voor P.C. Boutens, S. Vestdijk en de laatste P.C. Hooftprijswinnaars Gerrit Komrij en J. Bernlef in diezelfde hoofden ontbreekt. Elke andere conclusie is nog meer arbitrair. Onder aan elk dichterslijstje staan achter een asterisk steeds de meest recente bundels van de betreffende dichter vermeld.

H.H. ter Balkt

1De rondelen van Anthonis de Roovere. In: De gedichten van Anthonis de Roovere, Zwolle 1955.
2Martinus Nijhoff, ‘Het lied der dwaze bijen’. In: Verzamelde gedichten, 's-Gravenhage 1963.
3Herman Gorter, O, als de zon schijnt/en de aard wegkwijnt (De school der poëzie). In: Verzamelde lyriek tot 1905, Amsterdam 1977.
4J.A. dèr Mouw, Lang rolt, een bol van klank, de knal van 't schot. In: Volledig dichtwerk, Amsterdam 1986.
5Guido Gezelle, ‘Bladerval’. In: Gedichten, Utrecht/Antwerpen 1959.
6Paul van Ostaijen, ‘Melopee’. In: Music-Hall, Amsterdam 1979.
7Willem Focquenbroch, ‘Gedachten’ (Gehouden in een kanó op zee). In: De Tweede Ronde 20, 1985.
8Gerrit Achterberg, ‘Dwingelo’. Verzamelde gedichten, Amsterdam 1963.
9J. Slauerhoff, ‘Woninglooze’. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1992.
10Lucebert, ‘een liefde’. In: gedichten 1948-1963, Amsterdam 1965.

 

* Ode aan de Grote Kiezelwal (De Bezige Bij, 1992), Laaglandse hymnen (De Bezige Bij, 1993)

Huub Beurskens

1Jos de Haes, ‘Een kus in Ter Kameren’.
2Maurice Gilliams, ‘Tweespraak in de herfst’.
3Paul van Ostaijen, ‘Melopee’.
4Lucebert, ‘Stand van zaken’. In: Van de roerloze woelgeest, Amsterdam 1993.
5Hans Faverey, ‘Zelden heeft de sprong van een panter...’. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1993.
6Hugo Claus, ‘De ingewijde’. In: De Oostakkerse gedichten, Gent 1955.
[pagina 117]
[p. 117]
7Gerrit Kouwenaar, ‘de laatste dagen van de zomer’. In: een geur van verbrande veren, Amsterdam 1991.
8Leo Vroman, ‘Liefde sterk vergroot’. In: Liefde sterk vergroot, Amsterdam 1981.
9Herman Gorter, Mei.
10Stefan Hertmans, ‘Verwensingen in een kloostertuin’. In: Verwensingen Amsterdam.

 

* Hollandse wei en andere gedichten (Meulenhoff, 1991), Klein blauw aapje (Meulenhoff, 1992)

Carla Bogaards

‘Terwijl decemberstormen het water in het westerdok opstuwen schrijf ik op welke 10 gedichten de mooiste zijn, de indrukwekkendste, de tederste, alle door Nederlandstalige dichters geschreven. Wie doe ik te kort? Velen! Brederode was de eerste dichter die mij vertelde over de zwaarte van de liefde en de hartstocht. Ik was dertien of veertien. Tot die tijd werd ik voorgelezen, ingewijd in de poëzie door mijn oudere zuster en mijn oudere broer. Duitse en Franse gedichten, soms vertaalden ze de teksten voor me. Soms lieten ze me achter in een stilte die ik vulde met mijn eigen liederlijke visioenen, opgewekt door de poëzie.

Ik weet niet beter of poëzie hoort bij het leven, de dood, de seizoenen. Dichters brengen troost en verkwikking. Dichters laten je gedichten schrijven. Een gevoel van schaamte overvalt me; Judith Herzberg, Ankie Peypers, Martin Veltman, Gorter, Guido Gezelle, Piet Paaltjens, Jan Kal, Eva Gerlach e.a. worden niet genoemd door mij! En dat ik mijn eigen gedicht L.S.B. noem? Ik ben toch ook een dichter(es)!’

1G.A. Bredero, ‘Liedeken’. In: Groot Liedboek, Ad. Donker, Bilthoven/Antwerpen.
2Anoniem, ‘Van 't kindt van twaelf iaren’. In: Het oudt Haerlems Liedtboeck.
3H. Marsman, ‘“Paradise Regained”’. In: Verzameld werk, Amsterdam.
4J. Engelman, ‘Arne Borg’. In: Sine Nomine, Utrecht 1930.
5Remco Campert, ‘In een moment van neerslachtigheid’. In: Een neger uit Mozambique, Amsterdam.
6Bert Schierbeek, ‘de vijgebomen’. In: Formentera, Amsterdam 1984.
7Adriaan Morriën, ‘Moeders en zonen’. In: Moeders en zonen, Amsterdam 1962.
8Hugo Claus, ‘Steeds’. In: De Sporen, Amsterdam 1993.
9Elma van Haren, ‘Amsterdam, 27 mei’. In: Het schuinvallend oog, Amsterdam 1991.
10Carla Bogaards, ‘Lillian Sugar Baby’. In: Lillian Sugar Baby, Amsterdam 1991.

* De bruinvisvrouw (De Bezige Bij, 1989), Lillian Sugar Baby (De Bezige Bij, 1991)

Arno Breekveld

‘Nijssen Heer Red. Groot is mijn eer U de grootste gedichten die gelukkig klein van stof kunnen blijken te zijn tot opluchting van U & mij ter hand te stellen, zoals zij geschreven en gedrukt van titels zijn voorzien en van auteurs die eerder dan ik geestelijk werden in de poëtiek. Als ik U dan mijn lijst van elf let wel en ik herhaal elf [sic etc.] presenteren moet dan maar bij dezen en niet allemaal in de Hoge Taal geschreven maar wel gelezen, dienstwillig door Arno Breekveld die ook tekende.’

1Daniil Charms, ‘De mathematicus en Andrej Semjonovitsj’. ‘Ik heb een kogel uit mijn kop gehaald/Steek hem er weer in/Nee, dat doe ik niet!/Nou dan maar met.’
2Adolf Wölffli, ‘Preek en zingdrama 1,868’. (Vertaald en vrij bewerkt door A. Breekveld, Nederlander) ‘Vinden. De jonge, negentien jaar
[pagina 118]
[p. 118]
oude, lokkend geklede Bruid, Bruidegom met dolk en revolver achter haar gestaan.’
3Herman Gorter, In de zwarte nacht is een mensch aangetreden. Zelfmoord is het laatste dat ik doen zal.
4Justus de Harduyn, ‘Hola! Wat voys is dit dit?’
‘Segh ick iae, hy seght iae: segh ick neen, hy seght neen:/Lach ick, hy lacht met my: hy weent, ist dat ick ween:/Swijgh' ick stil, hy swijght mee: spreeck ick, ick hoor hem spreken.’
5Fr. Schiller en J.J. ten Kate (coproduktie), ‘Lied van de klok’.
‘Rood als bloed/is de hemel/Nee, dat is geen morgengloed!/Als uit open hellekaken/stroomt de zwavel - balken splijten,/Deuren bersten, muren kraken.’
6Gerrit Achterberg, ‘Waanzin’. ‘Een zoet ontsteld zijn dagelijks/als vele messen in mijn bloed.’
7Karel van de Woestijne, ‘Gij die mijn kommer-ziekte...’
‘En mijn gezicht dat, stuursch van onbestraalde steilte/bergt als de rotse een vloed in de overbreekb're korst.’
8Lucebert, ‘de amsterdamse school’. ‘O ik ben zo een inzending van een verwilderde oplossing/Ik zal zeggen de notaris die mij openbreekt/Die mij ontzegelt (hij is een geest)/Meneer plak mij weer dicht en retourneer mij.’
9Hendrik Riemsnijder, ‘Klinkdicht’. ‘Wie wandelt gintsch in stijf en haveloos gewaad,/Met een verwilderd, strak enopgetoogen wezen? Hij meet zijn’ treden af; in 't mijmerend gelaat/Is een verstrooijing die elk zigtbaar is, te leezen.’
10Willem Elsschot, ‘De baggerman’. Mooi gedicht dat beter ‘De drekvorst’ had kunnen heten, maar op die titel werd al beslag gelegd door Breekveld, Arno voornoemd, waarvan akte alhier.
11Anoniem (uit de achttiende eeuw), ‘Een nieuw lied op het ABC’. Het systeem der alfabetiek is gepokt & gemazeld in verband met enige orde in de stroom der verbeelding. Dichters zouden vaker het alfabet moeten gebruiken om zich van a tot z overzichtelijk & verstaanbaar te maken.

* De hortus (Contact, 1992, debuut)

Herman de Coninck

‘Ik had er nog “Voor de verre prinses” bij, van Slauerhoff en “Juni juni” van Leeflang, het laatste is een van de meest jubilerende gedichten die ik ken, maar heeft nogal tijd nodig voor zijn crescendo, het eerste is waarschijnlijk té romantisch. Ik merk dat ik enkele keren kies voor een geloofsbelijdenis die mij uit het hart is gegrepen (Vasalis, Kopland, Minne) maar meestal voor pogingen om het onzegbare te zeggen, en zeker ook een keer of vier (Gerlach, Faverey, Herzberg, Campert) voor uitdrukkelijk gestamel. Kortom mijn lievelingsgedichten zijn die waarin een onzegbare geloofsbelijdenis uitgestameld wordt.’

◆Remco Campert, ‘Lamento’. In: Rechterschoenen, Amsterdam 1992.
◆Hugo Claus, ‘Dichter’. In: De Sporen, Amsterdam 1993.
◆Hans Faverey, ‘Hoe zij recht staat; dat ik zie’. In: Hinderlijke goden, Amsterdam 1985.
◆Eva Gerlach, ‘De kracht van de verlamming’. In: De kracht van de verlamming, Amsterdam 1988.
◆Fritzi Harmsen van Beek, ‘Interpretatie van het uitzicht’. In: Geachte Muizenpoot.
◆Judith Herzberg, ‘Burengerucht’. In: Zoals, Amsterdam 1992.
◆Rutger Kopland, ‘Wie zal de vriend zijn van mijn vriendin’. In: Al die mooie beloften, Amsterdam 1978.
[pagina 119]
[p. 119]
◆Gerrit Kouwenaar, ‘drie heldenzangen’, derde zang (‘Daags voor de vrede zond onze almachtige’). In: volledig volmaakte oneetbare perzik, Amsterdam 1978.
◆Richard Minne, ‘Soms tussen tulpen bloeit een tulp vreemdsoortig’. In: Gedichten.
◆M. Vasalis, ‘Er zijn dingen die alleen het oppervlak beroeren’. In: Vergezichten en gezichten, Amsterdam 1954.

* Onbegonnen werk (Manteau, 1984), Enkelvoud (De Arbeiderspers, 1991)

Maria van Daalen

‘Zoiets aardigs als dit lijstje favoriete gedichten maken gebeurt toch weer in grote haast - misschien ook wel omdat het maken van zo'n keuze niet kán. Maar ik heb van de gelegenheid gebruik gemaakt om de wat minder vaak gelezen gedichten te kiezen.’

1Gertrude Starink, en als je loslaat kleurt mijn aarde wit. In: De weg naar Egypte, Amsterdam 1980.
2Eva Gerlach, Dochter, naast kleine schaduwen staan wij. In: Dochter, Amsterdam 1984.
3Lela Zečkovič, ‘Landklimaat’. In: Belvédère, Amsterdam 1981.
4Hans Faverey, Geloof mij toch. In: Tegen het vergeten, Amsterdam 1988.
5K. Heeroma, ‘O Cranc onseker broosch engien’. In: Liederen en Gedichten uit het gruuthuse-Handschrift, Leiden 1966.
6Hadewijch, ‘Hemels kennen der ziel in de enkelvoudigheid van haar oorsprong’. In: Hadewijch. Een bloemlezing uit haar werken, Amsterdam/Brussel 1950.
7J.H. Leopold, De lippen van het water leggen zich. In: Verzamelde verzen, Amsterdam 1982.
8Arjen Duinker, Toen ik over straat liep, zag ik twee dingen. In: De Revisor 6, 1992.
9Gerrit Kouwenaar, ‘ceres en landman’. In: een geur van verbrande veren, Amsterdam 1991.
10Martinus Nijhoff, ‘Clown’. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1976.

* Raveslag (Querido, 1990), Onder het hart (Querido, 1992)

Maarten Doorman

‘Het verwondert me dat eigen gedichten kennelijk mee mogen doen. Welke dichter vindt zijn/haar eigen werk niet het beste? Bescheidenheidshalve neem ik er slechts twee van mezelf op. Een verdere geleding breng ik niet aan, het is al erg genoeg zo veel uit te sluiten. Deze verkiezing vergt voor je het weet een mensenleven - dus nu maar zonder nadenken in één keer alfabetisch op papier, met schaamteloos voortrekken van oude liefdes en klassieken.’

◆Hans Andreus, ‘Sonnet 1’. In: De sonnetten van de kleine waanzin, Den Haag 1957.
◆J.C. Bloem, ‘De Dapperstraat’. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1991.
◆Remco Campert, ‘Auto's kunnen rijden in een waas van weemoed’. In: Een standbeeld opwinden, Amsterdam 1952.
◆Maarten Doorman, ‘Kap’. In: Weg, wegen, Amsterdam 1985.
◆Maarten Doorman, ‘Regen koeler en meer wind’. In: De daken op, Amsterdam 1991.
◆Fritzi Harmsen van Beek, ‘Onduidelijke correspondentie en de nadelige gevolgen, in twee verzen’. In: Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten, Amsterdam 1965.
◆Gerrit Kouwenaar, ‘lege volière in artis’. In: het blindst van de vlek, Amsterdam 1982.
[pagina 120]
[p. 120]
◆Lucebert, ‘een liefde’. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1974.
◆Martinus Nijhoff, ‘Het souper’. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1963.
◆Leo Vroman, ‘Vrede’. In: 262 gedichten, Amsterdam 1974.

* Weg, wegen (Bert Bakker, 1985), De daken op (Bert Bakker, 1991)

Serge van Duijnhoven

1H.C. Pernath, ‘Voor Martine’. In: Stem en Tegenstem, Leuven 1987.
2Hugo Claus, ‘Nu nog terwijl ik in haar verstrengeld en geknoopt zit’ (xxix). In: Alibi, Amsterdam 1970.
3Hugo Claus, ‘Een bed te Brugge’. In: Van horen zeggen, Amsterdam 1970.
4J. T'Hooft, ‘'s zomers’. In: Verzamelde gedichten, Antwerpen 1981.
5J. T'Hooft, ‘Kapitein Nemo spreekt.’ In: Verzamelde gedichten, Antwerpen 1981.
6Cees Nooteboom, ‘Hotel Beau Rivage’. In: Gesloten gedichten, Amsterdam 1964.
7J. Slauerhoff, ‘Aan Arthur Rimbaud’. In: Al dwalend (Verzamelde gedichten, Amsterdam 1988).
8Remi Overman, ‘Honing en gif’. In: Honing en gif, Gent 1986.
9Peter Verhelst, ‘Majorette’. In: Master, Amsterdam 1992.
10Maarten van den Elzen, ‘Ik laat me mijn goden niet afnemen’. In: De geheimen van een rivier, Uden 1991.

* Het paleis van de slaap (Prometheus, 1993, debuut)

Anna Enquist

‘Mijn selectie is een echt persoonlijke toptien, in die zin dat ik de gedichten gekozen heb die in mijn leven een tijd van groot belang zijn geweest, het is dus geen keuze op grond van literaire criteria. De volgorde wordt niet bepaald door “mooiheid” maar door de chronologie, dat wil zeggen de leeftijd die ik had toen ik een gedicht mooi vond. Zo voert de lijst, van onder naar boven, van Piet Paaltjens, wiens ritmische melancholie mij trof toen ik nog op de lagere school zat tot de geserreerde ontzetting van Gerrit Kouwenaar, die ik in de afgelopen jaren heb leren waarderen.’

1Gerrit Kouwenaar, ‘de laatste dagen van de zomer.’ In: een geur van verbrande veren, Amsterdam 1991.
2Eva Gerlach, ‘Kijk!’ In: De kracht van de verlamming, Amsterdam 1988.
3Willem van Toorn, ‘Twee wintergedichten’ tweede gedicht. In: Herhaalde wandeling. Gedichten 1960-1975, Amsterdam 1977.
4Rutger Kopland, ‘Drie wintergedichten nr. 1’. In: Het orgeltje van yesterday, Amsterdam 1988.
5Ida Gerhardt, ‘Radiobericht’. In: Het levend monogram, Amsterdam 1955.
6Gerrit Achterberg, ‘Zwevende claim’. In: Spel van de wilde jacht.
7Lucebert, ik tracht op poëtische wijze. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1974.
8H. Marsman, ‘“Paradise Regained”’. In: Verzameld werk.
9Martinus Nijhoff, ‘Het derde land’. In: Vormen.
10Piet Paaltjens, ‘Hoor ik op Sempre een waldhoorn’ (Immortellen xxv). In: Snikken en grimlachjes.

* Soldatenliederen (De Arbeiderspers, 1991), Jachtscènes (De Arbeiderspers, 1992)

Jo Govaerts

‘Ik heb het gebruikscriterium gehanteerd. Dat wil zeggen al minstens enkele jaren tot mijn troost en plezier opduikend in mijn hoofd. Het lijstje zal dus wel meer zeggen over mij en mijn gang dan over de Nederlandstalige literatuur.

[pagina 121]
[p. 121]

Volgens dit criterium ben ik maar tot zes geraakt. Zonder dit kwam er geen einde aan de lijst.’

1Paul van Ostaijen, ‘Berceuse nr. 2’. In: Music-Hall, Amsterdam 1964.
2Paul Snoeck, ‘Een clown’. In: Verzamelde gedichten, Antwerpen 1982
3J.C. Bloem, ‘De Dapperstraat’. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1981.
4Miriam Van hee, ‘Ze kwam de nachten door...’ In: Winterhard, Amsterdam 1988.
5Godfried Bomans, ‘Spleen’. In: Ongerijmde rijmen, Utrecht 1956.
6J. Slauerhoff, ‘Maneschijn te Tsjingtao’. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1988.

* Hanne Ton (Kritak, 1987), De twijfelaar (Kritak, 1989)

Luuk Gruwez

‘Nagenoeg elke bloemlezer heeft de neiging om gedichten te selecteren die minder bekend zijn. Vaak doet hij dat vanuit de neiging om origineel gevonden te worden, en dat terwijl gedichten die inmiddels klassiek geworden zijn soms simpelweg ook de mooiste zijn. Ik kies hier hoofdzakelijk voor klassiekers, om die op bescheiden wijze te rehabiliteren. Ik kies ook voor het werk van dode dichters: zolang een dichter niet gestorven is, is zijn gedicht niet af. En ten slotte beperk ik mij - op Multatuli na - tot deze eeuw: er lijkt mij nauwelijks een valabel criterium te bestaan om de kwaliteiten van poëzie uit verschillende eeuwen met elkaar te vergelijken. Voor de gedichten van één enkele eeuw lijkt mij dat al onbegonnen werk. Ik wens in onderstaande selectie dan ook geen rangorde aan te brengen.’

◆Gerrit Achterberg, ‘Kindergraf’, In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1964.
◆Hans Andreus, ‘Sonnet 19’ (Vrouwen, die schrikgrage versierde dieren...). In: Gedichten 1948-1974, Haarlem 1975.
◆J.C. Bloem, ‘De gelatene’. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1979.
◆Willem Elsschot, ‘Het huwelijk’. In: Verzen, Amsterdam 1982
◆Ed. Hoornik, ‘Ik ben de kleine dochter van Jaïrus’. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1983.
◆Hans Lodeizen, ‘je hebt me alleen gelaten’. In: Het innerlijk behang en andere gedichten, Amsterdam 1964.
◆Multatuli, ‘Ik weet niet waar ik sterven zal’. In: Max Havelaar, Ontwikkeling-Antwerpen 1971, p. 226.
◆Jan van Nijlen, ‘Een zoon denkt aan zijn vader’. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1964.
◆J. Slauerhoff, ‘Voor de verre prinses’. In: Verzamelde gedichten, Den Haag 1961.
◆Paul Snoeck, ‘Vijfde gedicht voor Maria Magdalena’. In: Verzamelde gedichten, Antwerpen 1982.

* De feestelijke verliezer (Manteau, 1985), Dikke mensen (De Arbeiderspers, 1990)

Elma van Haren

‘Het is mij onmogelijk tien beste gedichten te vinden omdat ik “poëzie bedrijven” meer zie als een levenshouding, dan als een medium dat je zou kunnen opdelen in goede of slechte gedichten. Ik lees een gedicht dan ook nooit afzonderlijk, maar altijd de bundel als één geheel, met de daaraan vooraf gepubliceerde bundels te zamen en altijd met een opening naar de toekomstige. Ik wil ook geen rangorde in de dichters aanbrengen, hoewel de dode dichters van mij voorop mogen. Zij trekken de kar, waarop veel toekomstige dichtbundels van de nog levende dichters. Tien dichters is te weinig. Ik breid het lijstje uit.’

1Martinus Nijhoff - J. Slauerhoff - Hans Faverey
[pagina 122]
[p. 122]
2Lucebert - Hugo Claus
3F. Harmsen van Beek
4H.H. ter Balkt - Leonard Nolens
5Cees Nooteboom - Kees Ouwens
6B. Zwaal - Martin Reints - Robert Anker
7Eva Gerlach - Anneke Brassinga
8Willem van Toorn - J. Bernlef - H.C. ten Berge - Ad Zuiderent
9Sybren Polet (er komt een herwaardering voor deze schrijver/dichter. Let op! (en terecht))
10Nachoem Wijnberg - Peter Verhelst - Rob Schouten

* De wankel (De Harmonie, 1989), Het schuinvallend oog (De Harmonie, 1991)

Marieke Jonkman

‘10 gedichten in chronologische volgorde’

◆Jan Moritoen, Egidius, waer bestu bleven?
◆Constantijn Huygens, ‘Op de dood van Sterre’.
◆P.C. Hooft, ‘Voochdesse van mijn siel’.
◆Joost van den Vondel, ‘Kinderlijck’.
◆Herman Gorter, In de zwarte nacht is een mensch aangetreden. In: Verzen, Amsterdam 1987.
◆J.H. Leopold, ‘Duizend en een nacht’. In: Verzameld werk, Amsterdam 1951.
◆M. Nijhoff, De kamer hardt de lucht niet langer van. In: Voor dag en dauw. (Verzamelde gedichten, Amsterdam 1990).
◆Chr. van Geel, ‘Eend’. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1993.
◆Gerrit Komrij, ‘Chaos’.
◆Rutger Kopland, ‘Dankzij de dingen’. In: Dankzij de dingen, Amsterdam 1989.

* Plejaden (G.A. van Oorschot, 1992), Dieptevrees (G.A. van Oorschot, 1993)

Gerrit Krol

‘Alleen doden wil ik middels mijn lijstje enige onsterfelijkheid verlenen - in volgorde van sterfdatum en waardering. Alle gedichten zijn te vinden in het respectieve Verzameld Werk. Natuurlijk zijn enige lichte varianten mogelijk. Maar nu het eenmaal zwart op wit staat, hecht ik zeer aan dit lijstje. Een statistische verwerking ervan tot de “top-50 aller tijden” zie ik dan ook met vrees tegemoet.’

1P.A. de Génestet, ‘Het haantje van de toren’.
2Paul van Ostaijen, ‘De marsj van de hete zomer’.
3E. du Perron, ‘Gebed bij de harde dood’.
4H. Marsman, ‘Potsdam’.
5Martinus Nijhoff, ‘Het uur U’.
6Gerrit Achterberg, ‘Gang’.
7Jan Hanlo, Wij komen ter wereld
8Chr. J. van Geel, ‘Engel’.
9Alain Teister, Zoet dertig en nooit opgevist..
10Hans Faverey, ‘Roeiers’.

* Polaroid. Gedichten 1955-1976 (Querido, 1976), Laatste gedichten (Ser J.L. Prop, 1988)

Jan Kuijper

1Hadewijch, Die voghele hebben langhe geswegen (strofische gedichten 10).
2J.H. Leopold, Schepen liggen er, waarom zoo...
3Johan Andreas dèr Mouw, ‘Aquarium’.
4Herman Gorter, Mijn grijze tintelreine.
5Lucebert, wij zijn gezichten.
6Paul van Ostaijen, ‘Polonaise’.
7Gerrit Achterberg, ‘Ode’.
8P.C. Boutens, ‘Sonnet’ De late helle winterdageraad.
9Hans Faverey, Rotslandschap met scheepstakelage.
10S. Vestdijk, Verloren kansen, onherstelbaarheden (‘Madonna met de Valken’ xcv).
[pagina 123]
[p. 123]

* Bijbelplaatsen (Querido, 1983), Tomben (Querido, 1989)

Herman Leenders

‘Mijn lijstje van favoriete gedichten is eigenzinnig, subjectief, toevallig en zeer relatief. Het is samengesteld uit gedichten die mij vaak voor de geest komen en voor mij nog functioneren (1) en uit gedichten waarvan ik dacht dat ze exemplarisch waren voor het werk van een auteur (2). Waarschijnlijk zal ik na het posten van deze brief mijn keuzes al betreuren. God betere 't.’

1Van den Vos Reinaerde
1Martinus Nijhoff, ‘Awater’ (Nieuwe gedichten 1934).
1Adriaan Roland Holst, Een winter aan zee (1937).
1Gerrit Achterberg, Ballade van de gasfitter (1953).
2Willem Elsschot, ‘Het huwelijk’ (Verzen 1934).
2J.C. Bloem, ‘De Dapperstraat’. In: Quiet though sad 1946.
2Hugo Claus, ‘West-Vlaanderen’. In: Tancredo infrasonic, Amsterdam 1952.
2Rutger Kopland, Wie zal de vriend zijn van mijn vriendin. In: Al die mooie beloften, Amsterdam 1978.
2Paul Snoeck, ‘Onder water’. In: Schildersverdriet, Antwerpen 1982.
2Leonard Nolens, ‘Krop’. In: Liefdes verklaringen, Amsterdam 1989.

* Ogentroost (De Arbeiderspers, 1992, debuut)

Gerry van der Linden

◆Gerrit Achterberg, ‘Chanson triste’. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1963.
◆Hans Lodeizen, ‘Het water’. In: Gedichten, Amsterdam 1952.
◆M. Vasalis, ‘De Dood’. In: Parken en Woestijnen, Amsterdam 1940.
◆Bert Schierbeek, ‘ik denk, als het regent...’ In: De Deur, Amsterdam 1972.
◆Ida Gerhardt, ‘Zomeravond’. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1988.
◆Bert Voeten, ‘Naseizoen’. In: Gedichten 1950-1980, Amsterdam 1988.
◆J. Slauerhoff, ‘In mijn leven...’ In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1988.
◆Jan Emmens, ‘Klein heldengedicht’. In: Een hond van Pavlov, Amsterdam 1971.
◆J. Eijkelboom, ‘Verandering van weer’. In: Wat blijft komt nooit terug, 1979, Arbeiderspers, blz. 21.
◆J.C. Bloem, ‘De Dapperstraat’. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1965.

* Aan mijn veren hand (Nijgh & Van Ditmar, 1993)

K. Michel

Ex aequo:

1Hadewijch, Al droevet die tijd ende die vogeline.
2Anoniem, Egidius, waer bestu bleven?
5Anoniem, Ic sie die morgen sterre, mijn lievekens claer aenschijn.
4Bredero, ‘Geestigh liedt (Wat dat de wereld is)’.
5P.C. Hooft, Mijn lief mijn lief mijn lief, soo sprack mijn lief mij toe.
6M. Tesselschade, ‘Onderscheyt, tusschen een wilde en een tamme zanghster’.
7W.G. van Focquenbroch, ‘Op Amsteldam’.
8G. Gezelle, ‘Bonte abeelen’.
9H. Gorter, Toen bliezen de poortwachters op gouden horens.
10H. Gorter, De lente komt van ver, ik hoor hem komen.

* Ja! Naakt als de stenen (Meulenhoff, 1989, debuut)

[pagina 124]
[p. 124]

Diana Ozon

‘Ik heb mij laten leiden door de frequentie waarmee ik deze gedichten in mijn vrije tijd voor mijzelf zing, neurie of prevel op zelfverzonnen melodieën. De meeste heb ik uit mijn hoofd geleerd opdat ik ze altijd daar waar geen boeken zijn bij mij draag. Op verre reizen is mij meermaals gevraagd een “favoriet lied uit eigen land” te zingen waarbij ik mij niet wens te beperken tot gewone liedjes. Temeer daar de uitvoeringen altijd vergezeld dienen te gaan van uitleg over de strekking van de tekst en de Nederlandse cultuur in het bijzonder. In de loop der jaren is zo vanzelf de selectie ontstaan.’

1Jan Slauerhoff, ‘De Burgers’ (Al dwalend).
2Jan Slauerhoff, ‘De woninglooze’ (Serenade).
3Jan Slauerhoff, ‘Tot mijn erfgenaam’ (Serenade).
4Jan Slauerhoff, ‘In Nederland’ (Al Dwalend).
5Jan Slauerhoff, ‘La Voyageuse’ (Een eerlijk zeemansgraf).
6Hendrik Marsman, ‘Herinnering aan Holland’.
7L.Th. Lehmann, ‘Winter 1983-'84’. In: Zebra Psychedelica nr 1, Amsterdam 1986.
8J.A. Deelder, ‘Stadsgezicht’. In: Moderne gedichten, Amsterdam 1979.
9Ellen Warmond, ‘Maandag’. In: Proeftuin, Maatstafdeeltje, Den Haag 1953.
10Adriaan Morriën, ‘Mooi zijn je haren’. In: Avond in een tuin, Amsterdam 1980.

* Hup de zee (In de Knipscheer, 1986)

Jean Pierre Rawie

‘Ik beschouw ze niet als de tien beste - alleen al omdat bescheidenheid mijn keuze moet beperken -, maar het zijn tien gedichten die mij te binnen schieten als ik aan Nederlandse poëzie denk, wat niet zo vaak is.’

◆Anoniem, Ghequetst ben ik van binnen.
◆Vondel, ‘Gebedt’, 1621 (‘Gy die de sieckte queect’).
◆Bredero, Snachts rusten meest de dieren.
◆Jeremias de Decker, ‘Aen myn sterfdagh’.
◆Revius, ‘Aenvechtinge’.
◆Karel van de Woestijne, ‘Er groeit een boom uit mij’.
◆H.W.J.M. Keuls, Wat hebt gij van uw dronkenschap bewaard?
◆A. Roland Holst, ‘Eens’.
◆M. Nijhoff, ‘De moeder de vrouw’.
◆Driek van Wissen, ‘Middelbaar onderwijs’.

* Woelig stof (Bert Bakker, 1989), Onmogelijk geluk (Bert Bakker, 1992)

Martin Reints

◆Paul van Ostaijen, ‘Jong Landschap’ (Nagelaten gedichten).
◆Martinus Nijhoff, ‘Bij de dood van Albert Verwey’ (Gedichten).
◆A. Roland Holst, ‘Wind om het huis’ (Voorlopig).
◆Bert Schierbeek, ‘Klaprozen’ (De zichtbare ruimte).
◆Hans Faverey, ‘Chrysanten, roeiers’ (Chrysanten, roeiers).
◆Willem van Toorn, ‘De rivier’ (De aardse republiek).
◆Lela Zečković, ‘Brief’ (De Revisor, 1984/6).
◆Elma van Haren, ‘Thriller’ (De reis naar het welkom geheten).
◆K. Michel, ‘De weg van het water’ (Ja! Naakt als de stenen).
◆Tonnus Oosterhoff, ‘Notities van een weggejaagde arts’ (De ingeland).

* Waar ze komt daar is ze (De Bezige Bij, 1981), Lichaam en ziel (De Bezige Bij, 1992)

Willem van Toorn

‘Te beredeneren zijn toptienen natuurlijk nauwelijks: het zijn de gedichten die

[pagina 125]
[p. 125]

(soms al jarenlang) op de meest ongelegen ogenblikken in je hoofd wensen te komen, waarvan je regels blijkt te hebben onthouden zonder daarnaar gestreefd te hebben. Op een andere ochtend, bij ander licht, waren mij misschien een of twee andere ingevallen - maar acht van deze zouden er toch altijd bij zijn.’

1Martinus Nijhoff, Hij knoopt, om 't licht te temperen voor 't kind. In: Voor dag en dauw (Verzamelde gedichten, Amsterdam 1978).
2Constantijn Huygens, Of droom ick, en is 't nacht, of is mijn' Sterr verdweenen? In: F.L. Zwaan, Voetmaet, Rijm en Reden, Tjeenk Willink, Zwolle 1969.
3Herman Gorter, Ik was toen een arme jongen. In: Verzamelde lyriek tot 1905, Amsterdam 1977.
4Anoniem, Egidius, waer bestu bleven? In: Spiegel van de Nederlandse poëzie 1, Amsterdam 1979.
5P.C. Hooft, Zal nimmermeer gebeuren / Mij dan na deze stond. In: F.A. Stoett, Gedichten van P.C. Hooft, P.N. van Kampen & Zoon 1899.
6J.H. Leopold, O, als ik dood zal, dood zal zijn. In: Verzen, Amsterdam 1977.
7Leo Vroman, ‘Vrede’. In: Gedichten 1946-1984, Amsterdam 1985.
8Lucebert, ‘Nazomer’ (‘ik heb in het gras mijn wapens gelegd’). In: gedichten 1948-1963, Amsterdam 1965.
9Gerrit Kouwenaar, ‘weg/verdwenen’. In: Gedichten 1948-1978, Amsterdam 1982.
10Hans Faverey, ‘De engel buigt zich dieper en dieper’. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1993.

* De aardse republiek (Querido, 1988), Eiland (Querido, 1991)

Eddy van Vliet

‘Na de term “beste” als onbruikbaar terzijde te hebben geschoven, heb ik voor de gedichten gekozen die mij vanaf de eerste lezing blijvend ontroerd hebben [...] en zovele andere.’

1Martinus Nijhoff, ‘De wolken’. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1953.
2Hugo Claus, ‘Broer’. In: De Sporen, Amsterdam 1993.
3Remco Campert, ‘Avignon’. In: Alle bundels gedichten, Amsterdam 1976.
4Hans Lodeizen, ‘Voor vader’. In: Gedichten, Amsterdam 1952.
5Hans Faverey, ‘Zelden heeft de sprong van een panter...’ In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1993.
6Gerrit Kouwenaar, ‘een geur van verbrande veren’. In: een geur van verbrande veren, Amsterdam 1991.
7J.C. Bloem, ‘Suddenly I meet your face’. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1968.
8C. Buddingh', ‘In memoriam Beertje van M’. In: Gedichten 1974/1985, Amsterdam 1986.
9M. Vasalis, ‘Angst’. In: Parken en Woestijnen, Amsterdam 1974.
10Jan van Nijlen, ‘Krankzinnigengesticht bij maanlicht’. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1964.

* De binnenplaats (De Bezige Bij, 1987), De toekomstige dief (De Bezige Bij, 1990)

Elly de Waard

1J.H. Leopold, Cheops.
1Herman Gorter, Mei.
3Martinus Nijhoff, ‘Awater’.
3Christine D'haen, ‘Moerae’ (Mirages).
5Anna Bijns, ‘O dood, hoe bitter is uw gedinken’.
5Elisabeth Eybers, ‘Mammektomie’ (Einder).
5Chr. J. van Geel, ‘Padde’ (Verzameld Werk).
[pagina 126]
[p. 126]
5Ida Gerhardt, ‘De afgezant’ (Verzameld Werk).
5P.C. Hooft, Gheswinde Grysaert.
5Maria Vasalis, ‘Overgevoelig’ (Vergezichten en gezichten).

* Eenzang (De Harmonie, 1992), Eenzang twee (De Harmonie, 1993)

Willem Wilmink

1Martinus Nijhoff, ‘Herinnering’. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1990.
2Herman Gorter, Mei, fragment uit deel 1: ‘Het was niet heel ver - haastten we ons weêr’. In: Mei, ed. Wilmink/Endt, Amsterdam 1989.
3Gerrit Achterberg, ‘Bekering’. In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1972.
4G.A. Bredero, Snachts rusten meest de dieren. (Groot Liedboek).
5Hendrik de Vries, ‘Daar in dat oppakkershuis’. In: Verzamelde Gedichten, Amsterdam 1993.
6Leo Vroman, ‘Vrede’. In: 126 gedichten, Amsterdam 1966.
7Anoniem, ‘Afscheid der joden van Nederland’. In: Geuzenliedboek 1940-1945. Zonder editeur, plaats, jaar en uitgever.
8Joost van den Vondel, ‘Uitvaert van mijn dochterken’.
9J.A. dèr Mouw, Soms, als je 's winters op 't besneeuwde pad. In: Volledig dichtwerk, Amsterdam 1986.
10Jules Deelder, ‘Voor Ari’. In: Interbellum, Amsterdam 1987.

* Verzamelde liedjes en gedichten (Bert Bakker, 1986), Een hond gaat op reis (Bert Bakker, 1992)

Ad Zuiderent

‘Veel van mijn favoriete gedichten zijn lang, of zij vormen een cyclus. Daardoor bestaat mijn toptien uit heel wat meer dan tien gedichten. De hieronder vermelde gedichten en cycli zijn mij allemaal even lief (geef ze dus elk 5,5 punt). De rangorde die ik desondanks heb aangebracht, is omgekeerd evenredig aan de lengte. Hoe korter een gedicht, hoe moeilijker het immers zal doordringen tot de toptien.

Zo gezien is Nijhoffs “Het tuinfeest” dus mijn echte favoriet (en dat is het in zekere zin ook); maar misschien is het nog veelzeggender dat mijn lijstje begint en eindigt met twee gedichten van Nijhoff. Hoe ruim mijn smaak ook is (“Wind in afwezige pijnbomen” van Jacques Hamelink en “Verklärte Nacht” van Leonard Nolens hadden er even goed bij gemogen als de “Hoveniersgedichten” van Richard Minne, “Air” van Jan Luyken of Egidius, waer bestu bleven), uiteindelijk is zij ook buitengewoon eenzijdig: wanneer ik maar één bundel mocht overhouden, zou ik, zonder verder nadenken, voor de Verzamelde gedichten van Nijhoff kiezen (hoewel ik ook daarin natuurlijk smokkel, want dat is een verzamelwerk en geen dichtbundel - zonder smokkelen valt niet te kiezen).’

◆Martinus Nijhoff, ‘Het tuinfeest’ (Vormen 1924). In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1990.
◆Martinus Nijhoff, ‘Het kind en ik’ (Nieuwe gedichten 1934). In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1990.
◆Hans Faverey, ‘Man & dolphin / mens & dolfijn’ (Gedichten 2, 1972). In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1993.
◆Jos de Haes, ‘Avond en morgen’ (Azuren holte 1964). In: Verzamelde gedichten.
◆Lucebert, ‘lente-suite voor lilith’ (Apocrief/De analphabetische naam 1952). In: Verzamelde gedichten.
◆Guido Gezelle, ‘'t Er viel 'ne keer’ (Laatste verzen 1901). In: Verzameld dichtwerk, Antwerpen/Amsterdam 1980.
[pagina 127]
[p. 127]
◆Gerrit Achterberg, ‘Aquarium’ (Vergeetboek 1961). In: Verzamelde gedichten.
◆Rutger Kopland, ‘G’. In: Al die mooie beloften, Amsterdam 1978.
◆Martinus Nijhoff, ‘Awater’ (Nieuwe gedichten 1934). In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1990.
◆Martinus Nijhoff, Het uur U (1941). In: Verzamelde gedichten, Amsterdam 1990.

* Op het droge (De Arbeiderspers, 1988), Op de hoogte van Icarus (De Arbeiderspers, 1993)

Favoriete gedichten van dichters

1‘De Dapperstraat’, J.C. Bloem 22 (4x genoemd)
2Mei, Herman Gorter 20 (3x)
3‘Awater’, Martinus Nijhoff 19 (3x)
4‘Vrede’, Leo Vroman 14,5 (3x)
5Egidius, waer bestu bleven?, Anoniem 16 (2x)
6‘Sterre’, Constantijn Huygens 14,5 (2x)
7‘de laatste dagen van de zomer’, Gerrit Kouwenaar 14 (2x)
8In de zwarte nacht..., Herman Gorter 13,5 (2x)
9‘Melopee’, Paul van Ostaijen 13 (2x)
10Snachts rusten meest de dieren, G.A. Bredero 12,5 (2x)
11Zelden heeft de sprong..., Hans Faverey 12 (2x)
12‘Het uur U’, Martinus Nijhoff 11,5 (2x)
13‘Het huwelijk’, Willem Elsschot 11 (2x)
14‘Wie zal de vriend...’, Rutger Kopland 11 (2x)
15‘“Paradise Regained”’, H. Marsman 11 (2x)
16‘een geur van verbrande veren’, Gerrit Kouwenaar 7 (2x)
17‘een liefde’, Lucebert 6,5 (2x)

Favoriete dichters van dichters

1Martinus Nijhoff (17x genoemd)
2Gerrit Achterberg, Herman Gorter en J.J. Slauerhoff (10x)
5Hans Faverey (9x)
6Lucebert(8x)
7Hugo Claus en Gerrit Kouwenaar (7x)
9Paul van Ostaijen (6x)
10Rutger Kopland en J.H. Leopold (5x)
12J.C. Bloem, G.A. Bredero, Remco Campert, P.C. Hooft, H. Marsman, M. Vasalis en Leo Vroman (4x)
19Willem Elsschot, Chr. J. van Geel, Ida Gerhardt, Eva Gerlach, Hadewijch, Hans Lodeizen, J.A. dèr Mouw, Adriaan Roland Holst, Bert Schierbeek en Paul Snoeck (3x)
29Hans Andreus, J.A. Deelder, Maarten Doorman, W.G. van Focquenbroch, Guido Gezelle, Jos de Haes, Elma van Haren, Jotie T'Hooft, Constantijn Huygens, Adriaan Morriën, Jan van Nijlen, Willem van Toorn, Joost van den Vondel, Karel van de Woestijne en Lela Zečković (2x).

Puntentelling van twee of meer keer genoemde dichters

1Martinus Nijhoff 110
2J.J. Slauerhoff 62,5
3Herman Gorter 59,5
4Gerrit Achterberg 52,5
5Hugo Claus 45
6Hans Faverey 39,5
7Paul van Ostaijen 38
8Lucebert 36,5
9Gerrit Kouwenaar 34
10J.H. Leopold 33,5
11J.C. Bloem 31,5
12G.A. Bredero 29,5
13Rutger Kopland 29
14Remco Campert 25
14Hadewijch 25
16Eva Gerlach 23,5
17H. Marsman 23
18P.C. Hooft 20,5
19Hans Lodeizen 18
20Leo Vroman 17,5
[pagina 128]
[p. 128]
21J.A. dèr Mouw 17
22A. Roland Holst 16,5
22Paul Snoeck 16,5
24Bert Schierbeek 16
24M. Vasalis 16
26Jos de Haes 15,5
27Ida Gerhardt 14,5
27Constantijn Huygens 14,5
29Willem van Toorn 13,5
29Lela Zečković 13,5
31Jotie T'Hooft 13
32Willem Elsschot 12
33Chr. J. van Geel 11,5
33Guido Gezelle 11,5
34Hans Andreus 11
34Maarten Doorman 11
34Joost van den Vondel 11
37Karel van de Woestijne 9,5
39W.G. van Focquenbroch 8
40Elma van Haren 7,5
41Jan van Nijlen 6,5
42Adriaan Morriën 5
43J.A. Deelder 4


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over H.H. ter Balkt

  • over Huub Beurskens

  • over Carla Bogaards

  • over Atte Jongstra

  • over Herman de Coninck

  • over Maria van Daalen

  • over Maarten Doorman

  • over Serge van Duijnhoven

  • over Anna Enquist

  • over Jo Govaerts

  • over Luuk Gruwez

  • over Elma van Haren

  • over Anton Ent

  • over Gerrit Krol

  • over Jan Kuijper

  • over Herman Leenders

  • over Gerry van der Linden

  • over K. Michel

  • over Diana Ozon

  • over Jean Pierre Rawie

  • over Martin Reints

  • over Willem van Toorn

  • over Eddy van Vliet

  • over Elly de Waard

  • over Willem Wilmink

  • over Ad Zuiderent