Musaeus. Jaargang 2
(1994)– [tijdschrift] Musaeus–
[pagina 2]
| |
‘Een hert dat zuíver is gezet, wordt door het dansen níet besmet’, of toch...?Daniël Jonctys werd in ± 1610 in Dordrecht geboren. Hij studeerde medicijnen en oefende de artsenpraktijk uit in Dordrecht. Jonctys was een redelijk beroemd poëet. Het meest bekend, zelfs berucht, werd hij door zijn satyrisch gedicht Heden-daegse Venus en Minerva of twist-gesprek tusschen diezelfde. Daarmee had hij veel theologen tegen zich in het harnas gejaagd, door de wijze waarop hij over hen sprak. De Kerkeraad van Dordrecht noemde hem een ‘bitter satirist’ en Jonctys werd afgehouden van het Heilig Avondmaal. Alhoewel Jonctys ontkende iets ten nadele van theologen te hebben gezegd, werd er niet naar hem geluisterd. Jonctys vertrok naar Rotterdam. Daar stond hij niet langer onder censuur. In 1648 werd Jonctys tot schepen benoemd, zes jaar later overleed hij. Naast poëzie verschenen van zijn hand verschillende prozawerken: een apologie tegen het voorgevallene in Dordrecht en een Verhandelingh der Tooversieckten waarin hij ageert tegen folteringen en verhoren op de pijnbank. Jonctys was niet alleen qua onderwerp vooruitstrevend, maar ook de manier waarop hij schreef was nieuw. Jonctys kan worden beschouwd als voorloper van het rationalistisch essayistisch proza, dat later door Justus van Effen zou worden voortgezet. Een voorbeeld van dit essayistisch schrijven is Tooneel der Jaloezieen, bestaande uit twee delen. Het werk is postuum verschenen in 1666. In dit werk geeft Jonctys weer dat jaloezie tot veel ‘treurige Gevallen, wonderlike Geschiedenissen, en Schrikkelijke wreede Uitwerkselen’ kan leiden. Verschillende onderwerpen komen aan de orde: roddel, intieme relaties tussen meesters en dienstboden, buitenlanders, priesters en ontucht. In het hoofdstuk ‘Echtsijvers genezing’ (Tweede deel) staat een verhandeling over het dansen. Dansen kan immers tot jaloezie binnen ‘de echt’ leiden: niets is zo verleidelijk als een wellustige danseres. Jonctys citeert veel auteurs uit de klassieke oudheid en kerkvaders die ieder op eigen wijze het dansen benaderen. De meningen over het zondige aspect van het | |
[pagina 3]
| |
dansen variëren afhankelijk van de functie: wanneer dansen alleen bestaat uit wulpse en wellustige bewegingen geldt dat den mensch zoo veel sprongen als hij in den dans doet, zoo veel stappen tot de helle nadert. Wanneer dansen functioneel is, bijvoorbeeld ter bevordering van de lichamelijke conditie, als uiting van dankbare vreugde, of zelfs als gebarentaal, is dansen toegestaan. Of dansen een schadelijke uitwerking heeft op de mannen en vrouwen, hangt af van hun zedigheid: ‘Een hert dat zuiver is gezet, wordt door het danssen niet besmet.’ ![]() | |
[pagina 4]
| |
Tooneel der jalouzijen, Waarop vertoont werden Veel treurige Gevallen, wonderljke Geschiedenissen, en Schrikkelijke wreede Uitwerkselen der jaloersheid. Zeer geleerdelijk beschreven Door Daniel Jonctijs In zijn leven der Medicijnen Doctor. Het tweede Boek. Tot Rotterdam, Gedrukt bij Joannes Naeranus, 1666. Met privilegie voor vijftien Jaren.Ga naar voetnoot1 [exemplaar UBL 1253 F 2][201] Wij dalen tot het danssen, die lieve afgodin onzes weelderigen werelds, van haar zoo vierig geviert, zoo ernstig geëert, zoo hooge verheven. Deze, hoewel zij hier voor van ons, om haar geksgrillige bootsenGa naar voetnoot2, niet alleen met de zotskap, maar ook, om haar geile dertelheden, met een hoerenhulsel is aangedaan: zoo zijnder nochtans gevonden, die haar een ruime lofofferhande hebben opgedragen: haar noemende, het beste aller dingen in den loop des menschen levens, en de schoonste gift der Goden; te gelijk met den aanvang des geheels, en den oudsten der Goden, de Liefde, opgewassen. Een vermaak, het welke van Homerus onder andere zoete vermaaklijkheden, als den slaap, de liefde, en den zang, opgetelt zijnde, alleen van hem den toenaam van onberispelijk gekregen heeft. Den wijzen Socrates heeft de danskonst niet alleen geprezen, maar ook de zelfde willen leren, en in zijn ruimer jaren onder ernstige konsten stellen; als die geen gering verziersel, en betamelijkheid des lichaams bewegingen is toevoegende. Want daar door na'et melden van AtheneusGa naar voetnoot3, een groot onderscheid te bespeuren is, tussen zoodanige, die deze konst geleert, of niet geleert hebben. Ook huiden ten dage, zeit den Koninklijken Artz Jos. Quercetanus, beoeffenen wij hier in onze kinderen, inzonderheid om der zeden sierlijkheid, en een aardige gevoegzaamheid des lichaams te [202] bekomen, daar vorders | |
[pagina 5]
| |
toevoegende dat den mensch, die niet zoo zeer een dier, als een sterffelijke God is, ook door dees Goddelijke gift van andere dieren onderscheiden werd. 2. Maar om deze tegenstrijdigheid te effenen, dient tusschen 't danssen, en danssen onderscheid gemaakt: gelijk ook den gemelden Quercetanus gedaan heeft; die door dezes konsts gemeene lofspraak, daarom alle hare soorten, als die onschikkelijke en dertel zijn en die des eerbaarheids trappen overschrijden, iet heeft willen aanprijzen: noch ook zoodanige dansserijen, waar me zoo vele, en zo belacchelijke guichelbootzenGa naar voetnoot4, ook onbetamelijke, en al te driftige bewegingen en verzettingen des lichaams, en wie weet wat voor gekskuiren vermengt zijn; die hij zeit veel eer den guichelspeelders, dan menschen van eerlijken imborst en opvoeding te passen: maar zoodanige die eerlijk zijn, die een bezedigde beleeftheid bevorderen, om dies te gevoegelijker in voorvallende gelegentheden zijne zaken met schikkelijke bestuiring des lichaams te konnen verrichten: en alzoo bij gevolg des lichaams goede gestalte niet alleen te bewaren, maar ook tot allen arbeid gezwinder, en wakkerder toe te stellen. In voortijden is ook het danssen tot verscheije goede inzigten aangewend geweest: en inzonderheid om dees radde gezwindheid der leden te bevorderen. Uit welk inzigt Socrates placht te zeggen, dat zoodanige ten oorlog bequaamst waren, die gevoeglijk konden danssen. Homerus willen [203] de Merionem den CretenserGa naar voetnoot5 verheffen, heeft hem t zijnen lof den eernaam van dansser aangepast: als die door deze konst niet alleen bij de Grieken, maar ook bij derzelfder vijanden de Trojanen een vermaarden naam gekregen had. Die Caelus Rhodoginus hier uit acht voortgesprooten, om dat hij met een merkelijke wakkerheid en aangename vaardigheid, die hem door deze konst gegroeit was, zig meermaals in | |
[pagina 6]
| |
den oorlog had voorgedaan, LucianusGa naar voetnoot6 is van gevoelen, dat ProteusGa naar voetnoot7, die gezeit is zig in alle gedaanten te konnen hervormen, een aanvang tot die verziering, door zijn bedrevenheid in de danskonst, en een vaardige verzetting des lichaams, gegeven heeft: door dat middel zig de handen zijner vijanden ontwringende, en als in een onvatteljke gedaante ontwijkende. NeoptalemusGa naar voetnoot8, de zoon van Achilles, als denzelfden Lucianus meld, heeft door zijne vlijtigheid in deze konst het tevoren onwinbaar Troijen overwonnen, en geslecht. De Moren hebben een gewoonte haren oorlogsstrijd aan te vangen, zulks waren ook de Lacedaemoniers gewoon. En tot oeffeninge des lichaams was 't een wijze bij de Corybantes in PhrygiaGa naar voetnoot9, en by de Curetas in CretaGa naar voetnoot10, gewapent te danssen, hare zwaarden en schilden tegens den anderen aanstootende, en gelijk als een dulle strijdbaarheid vertoonende. Van gelijken de Thraces, als Xenophon bij Athenaeum zeit, hadden diergelijke gewoonte, van op 't geluid van de pijptrompet gewapent te dansen malkander onder 't springen met de zwaarden aantreffende; ee-[204] nige der aangetroffene, even als gewond, ter aarde neervallende. Ook hebben de Perssen, tot des lichaams sterkte en bequamen oeffening, deze konst in oeffening gehad. En om te betoonen dat den oorlog hier door iet zonderlings wierd toegevoegt, hebben zelfs de Priesters van den God der oorlogen al danssende geviert; waarom zij ook bij de Romeinen Salij, dat is, danssers, en haren overste praesul, dat is, voordansser, zijn | |
[pagina 7]
| |
benaamt geweest. Gelijk ook meest alle de Heidenen hare Godsdienstigheden (om dit bij den weg hier toe te voegen) met danssen vereert hebben; bijna ijder God een bijzonderen dans toegeeigent zijnde. Het welk ook van d' Aegiptenaren het volk Gods schijnt ontleent te hebben; als het haren afgod, het gulden kalf, offerende, om 't zelfde gespeelt, dat is, gedanst heeft. Welk, danssen, in dien gevalle, voor zondig moet gekeurt werden, om dat het, nevens zijn godloos eind, van God, die zijnen dienst met vele en verscheije ceremonien belast heeft, nooit zijn volk is bevolen: als die ontrent den zelfden geen dertele sprongen, maar des geests en 's lichaams zedigheid vereischt. 3. Nevens de vrucht van de lichaams oeffening tot de strijd, is ook eertijds deze met den dans verzelt geweest, dat de menschen daardoor, gelijk als met de tong, hare meining konden uitten. En uit dit gebruik achten sommige, dat eerst het danssen zou opgewassen zijn, ten tijde van Hiero Tiran van Sicilien: dewelke, om zijn geweldige heerssing, vast te zetten, den onderzaten zou be- [205] volen hebben, met den anderen niet te spreken. Die dan door dezen dwang hare gedachten en raadslagen door zekere gesetn [sic] des lichaams den andren bekent makende, deze naderhand tot den dans gebruik zouden opgewassen zijn. Lucianus verhaalt, dat'er ten tijde des Keizers NeroGa naar voetnoot11 een geweest is, die tot dit opzigt in deze konst zo afgevaardigt was, dat Demetrius Cynicus, die doch een verachter van de danskonst was, hem eenmaal de fabel van Mars en VenusGa naar voetnoot12 overspel, zonder eenig zang of speelgeluid ziende danssen, daar in niet alleen een groot vermaak genomen, maar ook deze woorden uitgeroepen heeft. Ik hoor 't geen gij doet, o mensche, en ik zie het niet alleen, maar ook met uwe handen zelfs schijnt gij mij te spreken. De zelfde gezien zijnde van | |
[pagina 8]
| |
een overhoofd uit PontusGa naar voetnoot13, bad bij den Kaizer Nero, (die hem alvorens had aangeboden, te willen eischen wat hem luste) dat hem dien dansser mocht vereert werden. En wanneer hem gevraagt wierd, waar toe hij hem zoude mogen dienen? Ik hebbe, zeide hij, aan mij gegrenst eenige van ons in sprake onderscheiden, en om die te verstaan ontbreekt mij het behulp der taalmannen; zoo zoude ik dan dezen, bij voorvallende gelegentheid, voor zoo een mij doen dienen, die door zijns lichaams gelatenheid ons tot onderling verstand mocht brengen: Den gemelden Lucianus wil, dat deze soort van danssen niet alleen verstaan doet watmen zeggen wil, maar ook tot het zelfde krachtig kan bewegen, of van hetzelfde een afkeer geven. Dewijle ietwes het ge-[206] moed veel vaster door de oogen, dan door de ooren werd voorgedragen. Behalven dat ook onder 't danssen, door 't geluid der liederen, de ooren iets het oordeel toevoeren. Wil dien volgende, dat door dit danssen een minnezuchtige van zijn ziekt kan genezen werden; de heillooze uiteinden daar in bespeurende. En voor zoo veel zoude het den ijverzuchtigen tot koelsel van zijn hitsige hartstochten konnen strekken. 4. Wij hebben dan op goede gronden gezeit, dat'er in de dansserijen dient onderscheid gemaakt. En wat voor eerst die strijdsgewijze danssen belangt, tot oeffening der wapenen en leden aangewend; als mede die uitduidende, en taalkundige bewegingen des lichaams; indien het gebruik de zelfde als noch vertoonen dee, geen mensch, acht' ik, zou zoo ijverzuchtig zijn geaart, die daar uit iets tot voedzel van dat vuur zou vatten. De Godsdienstige danssen, als geen geil en dertel, maar een overgeloovig oogwit hebbende, zullen wel ten zonde, maar niets ten echtsijver konnen toevoegen. En And. RivetGa naar voetnoot14, schrijvende over 't zevende gebod, heeft wel aangemerkt, dat | |
[pagina 9]
| |
het danssen in zig zelven niet bestraffelijk is: alzoo ons zelfs de natuur zekere, 's lichaams bewegingen, of des angsts en droefheids, of des blijdschaps en vrolijkheids, is leerende: ja dat dit alle dieren is ingeboren: en indiender eenige schuld in schuilt, dat die in de overmate en misbruik moet gevonden werden. Want uit des gemoeds verheuging, heeft zelfs David voor de arkke in een linnen lijfrok gedanst. [207] Zoo heeft ook gedaan Mirjam, de zuster Mozes, te zamen met andere vrouwen, onder 't geluid der tamborijnen, over Pharaôs verdelging in de roode zee. Van gelijken de dochteren der Israëliten, over Goliaths verovering, en haar eigen vrijheid. Zijnde aller danssen geweest een uitduidzel van een Heilige verheuging, uit hare verlossing voortgevloeit. Uit welke voorbeelden de verweerders der dansserijen besluitten, datmen ten tijde van vrolijkheid, als op vreugdige echts feest vieringen, en diergelijke gelegentheden, wel onbestraffelijk ten rei mag slaan. Maar den gemelden Rivet maakt onderscheid, tussen het vorig, en ons huidig danssen: dat, alleen van vrouwen, of alleen van mannen afscheidelijk, dit, van 't vrouwvolk met de mannen vermengt, gepleegt werdende. En indien ook het reijen als nu afzonderlijk alleen bij de vrouwen wierd geviert, den echtsijver zou daar weinig tot zijn voedsel konnen halen. Behalven dat die voorbeelden der H. Schrift gevloeit zijn uit een Geestelijke verheuging, om God voor zijn beweze weldaden te dankken: daar ons huidig danssen (als Rivet) vervolgt maar alleen voor een wulpse wellustigheid, en een onzinnige vreugde kan getelt en gestelt werden; die geen kleine krakGa naar voetnoot15 aan de schaamte, en zelfs aan de kuisheid is gevende. Ja, Pet. Wassenborg gevoelt in zijn DansfeestGa naar voetnoot16, dat het beweren van ons huidig danssen, door die gemelde voorbeelden, even zoo wel schikt, als ofmen, uit de vereeniging van man en vrou inden houwlijken staat, besluitten wilde, dat [208] de hoererij, en d'onkuische vermengingen der menschen geoorloft waren. Dies | |
[pagina 10]
| |
hij ook door vele bewijsredenen, genomen uit de Heilige Schriften, beweert, dat ons huidig danssen, als zondig, bij de zelfde verboden is: die bij hem mogen werden nagezien. En op dusdanigen inzigt is het danssen van den Oudvader ChryzostomusGa naar voetnoot17, des duivels afgrond en het verderf der zielen benaamt. Ook uit die fontein is voortgevloeit, 'tgeen Augustinus,Ga naar voetnoot18 zeit, dat den mensch zoo veel sprongen als hij in den dans doet, zoo veel stappen tot de helle nadert. And. Rivet wil niet alleen alle lichtvaardige, en ongeschikte danssen; maar ook zoodanige, die wel een statigheid voordoen, dan doch tot hoovaardije toestellen, uit de Christelijke republijk verbannen hebben: hoedanig, zeit hij, nu alle onze danssen zijn, die zorgvuldiglijk met groote kosten na de konst geleert, en daag'lijks na'et wispeltuirig brein der hovelingen verandert werden. Hij neemt zijn bewijsrede uit den propheet Jesaia, daar de dochteren Zions over haren hoovaardigen gang, met een stout gelaat, en opgerichteden halze tredende, en trippelende, bestraft werden, alzoo een bewijsreden van een minder quaad, het trippelen (dat is, na den uitleg van Junius, door de engheid der schreden gelijk als zwemmen en zweven) tot een hooger quaad, het danssen, ontleenende. Op welke plaats des Propheets wij het oog hadden, als wij onder andere, op het voorgemelde Dansfeest van Pet. Wassenburg, aldus beschreven hebben:
Hoe! zou de dochter Zions stinkken,
En voor haar tettigGa naar voetnoot19 tripp'len hinken;
Zou zij, om 't opgesmukt gelaat,
Berooft zijn van haar siergewaad;
Zou haar, voor blond gekroesde haren,
EEn kalen schedel 't brein bewaren,
Om dat z' een dart'len trad verkoos;
En schat gij't danssen traffeloos [sic]?
| |
[pagina 11]
| |
5. Zoo is dan het danssen, volgens veler gevoelen, alle Christenen onbetamelijk: en inzonderheid de geëchteGa naar voetnoot20, en bezette persoonen: zelfs harer zeden betamelijkheid zulks vereischende. Waarom ook Plato het zelfde den Tiran Dionysio geweigert heeft; en Demades den Macedonischen Koning Philippum, als hij, verheugt door den wijn, met eenige bedorvelingen danste, aldus bestraft heeft: daar de fortuin u met Agamemnons persoon bekleed heeft, schaamt gij u niet, o Koning, deze van ThersitesGa naar voetnoot21 aan te nemen? Maar boven al moeten de geëchte wijven hier haar wachten, zoo om een goed geruchte bij andere te bewaren, als om een deugdig bedenkken in haren man te stijven. In 't eerste Deel is bewezen, dat het danssen niet zoo zeer uit eigen vermaak, als om eens anders oogen te behagen, werd aangewend. Een vrouw dan, die maar alleen moet trachten, om welgevallig in 't oog van haar eige man te zijn, zal geen eerlijk koleur voor haar danssen konnen toebrengen; alzooder mijns bedunkkens, geen wijs man kan gevonden werden; die uit het huppelen van zijn wijf, hoewel ten hogste na de konst verricht, een euvel welgevallen scheppen zal. Indien het MacrobiusGa naar voetnoot22 te schandelijk om zeggen keurt [210] dat jonge dochteren en maagden met jongelingen aan den rei gaan: wat, acht gij voor gevoelen zou hij van zoodanig doen der geëchte wijven opnemen, daar, (als PetrarchaGa naar voetnoot23 schrijft) dikwils de matronen haar lang betrachte eer verloren, en de ongelukkige maagdekens geleert hebben, 't geen best nooit van haar geweten was geweest; daar veler naam en schaamte is geschonden; waar van daan vele onkuisch, noch meerder wiggelig, en geene eerlijker te huis gekomen zijn? En schoon ook eenige niet oneerlijker daar uit quamen, zoo hebben zij nochtans haar moedwilig | |
[pagina 12]
| |
in gevaar gestelt; het vuur en den wind genakende, die in haar dertele lusten des vleesches denkken, dat, daar onder dit gebod, Gij zult geen overspel doen, alle onkuissche gedachten, lusten, beginselen en aanlokkingen begrepen zijn, zig iemand van alle deze geheel zal beveiligen, die in het danssen zij vermaak schept. Dan schoon nu al een vrouw, aan den rei slaande, in dien gevalle na waarheid met den Artz AristippusGa naar voetnoot24 zeggen mocht,
Een hert dat zuiver is gezet
Werd onder 't danssen niet besmet:
zoo kan zij haar zich zulks maar alleen voor haar zelven verzekeren; niet wetende, of zij iemand anders door zoodanig doen ten aanstoot, en tot lokaas ter ongeoorloofder lusten strekken mocht: zijnde het danssen, als in't eerste Deel gezet is, een zeer lustvoedend minnevonkzel, en een driftige verloksel tot oneerlijkheden. 6. Aldus de danssende eensins in haar [211] trippel en zuchtige tocht gestuit hebbende wenden wij ons tot diegene, die door't danssen harer echtgenoten met jaloersche bekommernissen bestormt werden. Deze staat te wikken, hoe gemeen alom, niet alleen in deze, maar ook in andere landen, het danssen is. Dat zij daarom de gewoonte wat moeten inwilligen; inzonderheid wanneer de gelegentheid des tijds, in vrolijke bij een koomsten, zulks als afeischende is. Want indien het danssen immer zijnen tijd heeft, gelijk den Prediker wil dat het heeft, zoo schijnt het doch ter zoodaniger gelegentheid iet beknibbelt te willen zijn. Dulce est desipere in loco, de vrolijkheid moet ook het zijnde gelaten werden; daar het somwijle niet ontijdig valt, nu en dan de gek te spelen. De oude Grieken hadden Lubentiam Deam, haar godinnen der vrolikheid: en de Lacedemoniers waren gewoon, inzonderheid na den afgewrochten oorlog, en in tijd van vrede, Deo Risui sacrificare, den lachgod hare offerhande op te dragen. Zoo hebben somwijl de bezetste en verstandigste mannen haar in vrolijke en kortswijlige ledigheid uitgelaten, non quo evanscit virtus, | |
[pagina 13]
| |
sed quo recreatur, niet die de deugd verdoovende, maar verquikkende is. Socrates, voor wien geen gedeelte der wijsheid duister was, (gelijk dat Valerius van hem getuigt) had alzoo zijn vrolijke poozen; zong danste, en indien Theodoretus hem niet beliegt, mogt somwijl zijn kroes wel uit. Gelijke ook dat van den ouden Kato werd getuigt. Xenophon, in zijn Bankket, voert Socrates in, als den voornaamsten op- [212] wekker tot vrolijkheid; die ook somwijl gewoon was.. eguitare in arundine longa, met de kindren op een rijs of riet te pard te rijden; schoon hem AlcibiadesGa naar voetnoot25 daar over uit loech. Gelijk wij saus tot onze spijze nutten, zoo is 't dat de deugdzaamste en verstandigste door vrolijke kodderijen en boertigheden, haar beslooft leven een smaak geven. De deugd van Scipio, en de wijsheid van Lelius hebben zoo gemalt. (...) Machiavel schrijft van Cosmus Medides, doemaals de wijste en deugdwichtigste van Italien, dat hij nu en dan wel degelik de gek kon spelen, zonderling zijn vermaak in kortswijlige vernuften, en kinderspeeltjes nemende; zoo dat indien iemand aan d'een zij zijn statige bezetheidGa naar voetnoot26, en aan d'ander zijn lichte uitgelatenheid had willen wikken, hij zoude geoordeelt hebben, dat in hem twee verscheide perzonen vereenigt waren. Valerius verhaalt van ScaevolaGa naar voetnoot27, dat hij zijn gemoed, nu in gerichtshandelingen vermoeit, door't balkaatsten gewoon was te verlustigen. Dat hij ook somwijl een keertje gedobbelt heeft, na dat hij wel en lang de rechten der burgeren, en den dienst der Goden bezorgt had: zig in ernstige zaken Scaevolam, in 't vermakelijk spelen een mensch vertoonende, die de natuur ten gestagen arbeid niet [213] laten wil. En, om eigentlik op dit ons voorworp te komen, den gemelden Machiavel getuigt van Castruccius Castrucabnu, een vroom Overste, en een tweeden Alexander, (indien hij in zijns levens beschrijving te geloven | |
[pagina 14]
| |
is) dat wanneer zeker vriend hem berispte, dat hij beneden zijne waardigheid was danssende, hij daar op tot antwoord zou gegeven hebben, qui sapit interdiu, vis unquam noctu desipit, dat een die wijs bij daag, wel een weinig bij nacht de gek mogt spelen. Paulus Jovius meld van Paus Leo de tiende, dat hij was een deftig, en zeer bescheiden man, en niet te min somwijl zeer vrij, en in vrolijkheid openhartig uitgelaten. Zeker, wij zijn somwijl te streng en straf in 't besnoeijen veler dingen, die, als Seneca zeit, non tam necesitatibus nostris Deus inseruit, van God niet zoo zeer tot noodzaaklijkheid, als tot verheuging des menschen geschapen zijn; als die in delitias amamur tot vermaak gelieft werden: Plato schrijft in zijn twede boek van de wetten, dat de Goden, haar over de moeijelijkheid des menschen leven erbarmende, de zanggodinnen, als ook Apollo, en Bacchus op d'aard gezonden hebben, om haar met den mensch, in zingen en danssen te verheugen. En zeker, wanneer dat decorum aan tijd, plaats en andere omstandigheden weder aangenomen in dien gevalle kan het zelfs een staatze statigheid niet ten hoon werden nagezeit. De Koning a Alphonsius, hoewel een groot vijand van 't danssen, heeft niettemin op d'aankoomst van Kaizer Frederik de III. in 't openbaar met Leonora en den Kaizer [214] gedanst: deze rede van dit zijn doen aan de berispers gevende: dat een die uit dertelheid en weelde danst, te recht voor dwaas en onzinnig mag gekeurt werden: maar doet hij zulks tot gedienstig onthaal, en om der eeren wille, dat hij daar in t'eeniger mate mag verschoont werden; alzoo het zig wel schikt met groote mannen mal te wezen. Dit dan 'tgeen hij, volgens den eisch des tijds, was afvorderende van zijn wijf, wenschten wij dat bij alle ijverzuchtige bewikt wierd.
Moll, once in pleasant company by chance,
I wisht that you for company would dance,
Which you refus'd, and said, your years require,
Now, Matron-like, both maners and attire.
Wel Moll, if needs you will be matron-like,
Then trust to this, I will thee matron like:
Yet so to you my loue may never lessen,
| |
[pagina 15]
| |
As you for Church, house, bed, obserue this lesson:
Sit in the Church as solemne as a Saint,
No deed, word, thought, your due devotion taint,
Vaile if you will your head, your soule reveale
To him that only wounded sonles can heale:
Be in my house as busie as a bee,
Having a sting for every one but me,
Buzzing in every corner, gathering hony,
Let nothing wast, that costs or yeeldeth mony:
And when thon seest my heart to mirth incline,
Thy tongue, wit, blood, warme with good cheere and wine:
[215]Then of sweet sports let no occasions scape,
But be as wantoe, toijng as an Ape.
![]() | |
[pagina 16]
| |
Wijff Moll, u heugt hoe't onlangs quam te pas,
Dat ik met u in zoet gezelschap was,
En bad, dat je om 't gezelschap aan den rei
Woud danssen: maar gij sloeg het af, en zei,
Uw' jaren eischten nu, als een matroon,
In ze'en en kle'en een statelijken toon.
Wel Moll, tracht gij te zijn matronelijk,
Ik wil het me datje een Matroon gelijk.
Maar zoekje dat mijn liefde blijf gezet
Op u, zoo leert dees les voor kerk, huis bed.
Zit in de kerk zoo statig als een Sant,
Geen voorval trekk' u aandacht van de hand:
Dekt, zoo gij wilt, u hoofd; ontdekt u hart,
Voor die alleen 't gewonde hart ontsmart.
Weest in mijn huis zoo bezig als een bije;
Dat elk, behalven ik, u stekel zije;
Zijt daar alom bezorgt, u honig gaart,
Laat niet vergaan 't geen geld kost, of is waard.
En merkje dat mijn hart tot vreugden helt,
Discht rijk'lik op, u hart tot vreugde stelt;
Laat niet van kant 't geen vrolikheid be-bereid, [sic]
Maar zijt een aap in gulle dertelheid.
Aardig hier me afbeeldende, wat verandering de gelegentheid van tijd, en plaats vereischt. Doch indien hier iemand wou tegen invoeren, dat'er nooit gelegentheid van tijd [216] voor de zonde moet gelaten werden; en dat dienvolgend het danssen, als zondig volgens sommiger gevoelen, doorgaans ontijdig is: die dient te weren, datze niet alle van dat gevoelen, en zoo nau gezet zijn. BurtonGa naar voetnoot28, een groot Godgeleerde, in zijn Ontleding van de Melancholij, houd het danssen voor een eerlik vermaak, en geoorloofde oeffening, indien het bequamelik, bematigt, en soberlijk gebruikt werd: het houdende met Plutar- | |
[pagina 17]
| |
chusGa naar voetnoot29, die zoodanig danssen niet verwerpt, of versmaad, dat op eerlik vermaak, en de licchaams oeffening doelt: het zeggen van Lucianus onderschrijvende, dat het is een cierlijke zaak, die de zinnen scherpt, het lichaam oeffent, de aanschouwers vermaakt, leerende verscheide goede gesten, de oogen, ooren, ja de ziele zelfs gelijkelijk verzoetende. En het danssen van mannen en vrouwen te verbieden, om dat daar uit somwijl ongeregelde lusten gevloeit zijn, men mocht (zeit hij) zo wel met LycurgusGa naar voetnoot30 en Mahomet alle wijngaarden ter neer hakken, en het wijndrinken verbieden, om dat sommige menschen haar daar in verloopen, en tot dronkkenschap vervallen. Daar is geen vermaak zoo vorderlijk, dat niet onordelijk kan gebruikt werden. Zoo misprijst SalustiusGa naar voetnoot31 het zingen en danssen in Sempronia, niet om dat zij zong en danste, maar om dat zij 't al t'ongeregelt, en boven mate beoeffende. Het zijn dan de misbruiken in 't danssen, en niet de dansserijen zelfs, die bij rekkelijke personen als aanstootelijk veroordeelt werden. Want dat het danssen zelfs d'onkuisheid niet te paard [217] helpt, kan ons dit eenig, dan doch aanmerkelijk voorbeeld der Cianers leeren, welkers maagden, als Plutarchus verhaalt, hare feestdagen met spelen en danssen, in 't gezigt der vrijers deurbrachten. Welkers zedigheid nochtans, (als hij zeit) deze vruchten heeft uitgewrocht, dat bij haar in den tijd van zeven honderd jaren geen gewach, noch van eenig overspel, noch van geschonden maagdom buiten echt gemaakt is. |
|