Musaeus. Jaargang 2
(1994)– [tijdschrift] Musaeus–
[pagina 28]
| |
Bedriegers in soorten en matenIn 1635 verscheen in Den Haag van de hand van Adriaan van de Venne een zeer gevarieerd werk met de titel: Tafereel van de Belacchende Werelt, en des selfs geluckige Eeuwe, Goet Rondt, Met by-gevoegde Raedsel-Spreucken, aen-gewesen in de Boerachtige Eenvoudigheyt, op de Haegsche Kermis.Ga naar voetnoot8 Adriaan van de Venne (1589-1662) geniet meer bekendheid als illustrator dan als schrijver. De werken van Jacob Cats werden mede dankzij Van de Vennes gravures enorm populair. In navolging van Cats plaatste Van de Venne in het Tafereel van de Belacchende Werelt een grote hoeveelheid spreuken en spreekwoorden. Van de Venne bleek een associatief denker te zijn: zodra een tekst of versregel in verband kon worden gebracht met een bekend spreekwoord, plaatste hij ze links en rechts in de marge.Ga naar voetnoot9 Het boekje wekt daarom een wat rommelige indruk. De tekst is door de associaties extra komisch om te lezen. Het voorwoord begint dan ook uitnodigend met: [fol. +3] ‘Om te lacchen, komt hier, voor de Kunstlustighe Aen-schouwers, een nut ende vermakelijk Tafereel, dat den Ommegang omstandelijk behelst vande heden-daegsche Gulden Eeuwe [...].’ In het Tafereel komen veel personages aan het woord die spreken, zingen en redevoeringen houden. Eén van de hoofdpersonen is Lammert Gijsen. Hij is in gesprek met Snege Jasper en brengt het onderwerp ‘boeven’ ter sprake. Op dat moment komt de oude Rom-boud aanlopen, die veel verstand blijkt te hebben van bedriegers, boeven en schurken. Hij hoort de woorden van Lammert Gijsen: | |
[pagina 29]
| |
[p. 144] Oolijck schuym van jonge Boeven,
Raets-luy sel je niet behoeven;Ga naar margenoot+
Wangt ick siet, en segt byloo,Ga naar margenoot+
Datje hort, en hoetelt snoo.
Die het hooren, die het kijcken,Ga naar margenoot+
Sellent met gewis doen blijeken,Ga naar margenoot+
Watje bent voor slim ghespuys,
Die mijn dreygen mit gedruys.
Daarna gaat Lammert Gijsen een gesprek aan met de oude Roembout: Een by-komende bestandighen vreemdenGa naar margenoot+
vriendelijcken ouden Roem-bout, sichGa naar margenoot+
met de moeyte bemoeyende, daer dese
volghende uytspraecke van de ontlaste
Gast-huys-last:
Bouw-Man houw! kom hoor naar Reden,
Spaert u tijdt, en kloecke Leden,
Waerom wert ghy soo versnaeuwt
Van een fiel, en vuyl Rabaeuwt?Ga naar margenoot+
Moet ick van de bengels spreken,
Tijdt en meer sou mijn gebreken:
Want, ick weet het, op een draet,
Wat by Guyts al omme gaet.
'k Segge dan, van buyten-Landen
Deught ter Eer, en Ondeught schanden,
Hoe dat meenig bijster BoeffGa naar margenoot+
Bidt en pranght om veel behoeff.Ga naar margenoot+
Lammert Gijsen:
Vroom man, segh ongs songder jocken,
Deelt wat om van al die Brocken,
[p. 145] Op dat elck een kennen maghGa naar margenoot+
Boeven van de wilde slagh.Ga naar margenoot+
| |
[pagina 30]
| |
Oude Roem-boud:
Wilt ghy door het hooren weten?Ga naar margenoot+
Soo moet ick my nu vermeten,Ga naar margenoot+
En betuygen, wongder stijff,Ga naar margenoot+
Al het snoode Fiel-bedrijf,Ga naar margenoot+
Oude Roem-boud neemt een ‘Naem-rolle’ ter hand. Daarin staan 42 benamingen voor 'alle de leuye, listioghe, Eerloose Wapperlappigen Wt-schot. In de marge is het volgende te lezen: [p. 145] Onse vroome, neerstige, eer-dragende, vrye, kloecke, recht-schaffighe Hollanders (die gewoon zijn de guide eenvoudigheyt te behelsen) sullen nu door het hooren seggen ware kenne-wis [p. 146] konnen met ghemack krijgen van eenen vriendelijcken roem-waerden ouden redelijcken Roem-boudt, die met alle vlijt op-merck heeft genomen met een eerlijck insicht, terwijl hy noodighe saeken ten profijte voor sich selfs heeft moeten naersporen, onder dies de gedachten laten sweven op wel-luste en quel-lust, daer de aerdighe en on-aerdi- [p. 147] ge mede besletst zijn, ende uyt dien met bescheydenheyt onderscheyt gemaeckt van de Machtige, by Groote, de Schoone by Reyne, de Wijse by Redelijcke, de Zedige by Statige, de Stercke by Krachtighe, de Swacke by Slappe, de Traeghe by Leuye, de Arme by Kale, de Kranke by Elendige, de Fielen by Guyten, de Loose by de Listige. | |
[pagina 31]
| |
slof-wegen; op dat yder sich kan verhoeden wanneer, of nu of dan, aenval gheschiet van Arm-jammer! Een willekeurige greep uit de 42 beschrijvingen:
[p. 145] 4. Klinkeneers, [p. 146] 6. Kammesiers, [p. 147] 12. Schwanfelders, [In marge: Slapers moeten gebroken kleeren draghen.]
[p. 150] 27. Gens-scheerders, [In marge: Onbeschaemde Luyden krijghen somtijdts meer als andere.] | |
[pagina 32]
| |
[p. 151] 32. PLat-schierers, [In marge: Blint bloo, Mindt noo.]
[p. 154] 41. Avont-Star-kijkers, [In marge: Die hem met Armoede niet kan behelpen, wat doet hy inde Werelt? Snoode luymers, Eer versuymers.] Sluyt Guyt uyt.
Denckt!
Eerlijck volck; nu weet ghy namen
Die haer handel niet en schamen:
Twee-en-veertigh in 't getal;Ga naar margenoot+
Dat en zijnse noch niet al.Ga naar margenoot+
Lammert Gijsen:
Zijnder soo veul Bedel-FielenGa naar margenoot+
Die soo vuns en happent krielen?Ga naar margenoot+
[p. 155] Waerom swijghje, Vreemde Man,
Iust van deuse gaauwtjes dan?
| |
[pagina 33]
| |
![]() | |
[pagina 34]
| |
[p. 157]
Oude Roem-boudt:
Siende dringers, om te hooren,Ga naar margenoot+
't Gene dat u komt te voorenGa naar margenoot+
Van het naauw, of van het ruym,Ga naar margenoot+
Wt het lichte boeveschuym.
Laet u heden noch verkondenGa naar margenoot+
Wat voor slagh daer wert gevonden,Ga naar margenoot+
Om te reysen, schrael en bloot,
Na de ruyme Gast-huys-boot.
Dese Guytjes, ongepresen,Ga naar margenoot+
Sullen nu de leyders wesen,Ga naar margenoot+
Op dat yder lichtemis
Lossen mach daer 't laden is.Ga naar margenoot+
Schijnt dan yemant staegh genegenGa naar margenoot+
Om te weten wie de wegenGa naar margenoot+
Moet door-sporen met de voet,Ga naar margenoot+
Sonder eer en sonder goet?
Blijft dan noch een weynigh rustenGa naar margenoot+
Om te scheppen nieuwe lusten;Ga naar margenoot+
Dit segh ick; voor die het raeckt,
Waerheyt dient oock noyt gelaeckt.
Bij het gezelschap voegen zich enkele andere personen en ze nemen plaats in een bootje.
[p. 158] Om dese Eeuwe voor te draghen den Dool-wegh, daer veel gissers op struyckelen, en spartelen uyt hunne welvaert, tot een haveloos qualijck-varen: in alsulcke maniere van doen als hier wert verthoont, om yder afkeerigh te maecken, die alreede den aen-vanck hebben ghedaen om te geraken in de Bot van Reyn-uyt. |
|