Het Opperhooft neemt een naeu ondersoek van de bequaemheit des genen die nieuw in ons Geselschap koomt, hem drie maenden tot sijn Nieuwelingschap gevende, om sijnen moed, drift, en behendigheit te beproeven; in welken tyt hy hem eenige vragen en listige streken voorstelt, gelijk als dese mogen zyn; Een om hoog-hangende saek ergens af te krygen sonder ladder, stok, noch touw; Een Man sijn paerd te stelen daer hy op ryd; Een aensienlijk Man sijne beffe of dasse midden onder hondert persoonen af te nemen, en veel meer andere [p. 285] dusdanige saken. En sijnen drift en bequaemheit gekent hebbende, hem de bediening te geven van Katten, Beursen-snyders, of andere tot welke hy best bequaem gevonden mogt worden. [...]
[p. 288] Dit Opperhooft is een oud, wys, en ervaren Man, en eindelijk vry en ontslagen van de oeffening onser Konst; wien de krachten en radigheit hebben begeven om de selve in 't werk te stellen, wanneer hy ontrent derselver wetenschap sich met ons besig houd, met ons te leeren op wat voet en gronden men steelen moet. Tot welke hy ons eenmael ter week op sekere bestemde plaets doet vergaderen, waer hy ons verplicht tot een naeuwkeurig verhael te maken van alle de dieveryen en de voorvallen die daer ontrent zyn gebeurt, soodanige scherp berispende die onachtsaem en sonder iets te verrichten geweest heb- [p. 289] ben, de vlytige en doortrapte lof en eeren gevende. [...]
[p. 291] Wy nemen geen Vrouwen in ons geselschap, ten ware dan by grote noodsakelijckheidt, en wanneer het niet anders geschieden kan; om dat sy van natuuren onbequaem zyn tot iets geheim te bewaren: en dit onheil niet konnende vermyden, soo worden wy verplicht onder sware straffen haer niet t' ontdekken, hoe, van wien, en wanneer wy gestolen hebben. [...]
[p. 298] Wy vinden ons verplicht tot de verminkte te voeden en t' onderhouden, als ook de blinde, en de krankken, nevens die door den hoogsten ouderdom verschoont worden van langer te stelen.