Musaeus. Jaargang 2
(1994)– [tijdschrift] Musaeus–
[pagina 20]
| |
Stelen blijft verwerpelijk!Hierna is een tekst opgenomen uit de Oudheit en afkomst der dieven, haer onderscheid, eigenschappen, en listigheden; geestig en vermakelijk in't Spaens beschreven door Don Garcia. Nu eerst uit Spaens in't Nederlands vertaelt door M.S.Ga naar voetnoot5 Dit werk verscheen in 1687 te Amsterdam bij Timotheus ten Hoorn. Het is een vertaling van het oorspronkelijk Spaanse werk La desordenada codicia de los bienes agenos van Carlos Garcia (ca. 1575-ca. 1630), dat in 1619 in Parijs het licht zag. Van de Nederlandse vertaler worden in de titel alleen de initialen gegeven. Achter de letters M.S. gaat Mattheus Smallegange schuilGa naar voetnoot6. Deze Mattheus Smallegange werd op 1 januari 1620 geboren te Goes als zoon van Johan Smallegange en Soete Oostdijck. Hij was leerling aan de Latijnse school van Goes en stond in ieder geval tussen 1638 en 1647 ingeschreven als student in Utrecht. In die jaren moet hij ook in Frankrijk zijn geweest. Gepromoveerd is hij nooit. Zelf noemde hij zich ‘rechtsgeleerde en historieschrijver’. Smallegange woonde meerdere jaren in Amsterdam. In 1660 werd hij echter voor een jaar uit die stad gebannen vanwege een door hem gepubliceerd gedicht op Willem III. Smallegange is nooit getrouwd geweest. Smallegange was een verwoed onderzoeker van historische bijzonderheden. Daarnaast besteedde hij veel tijd aan het verzamelen van oudheden. Hij is vooral bekend geworden met zijn Nieuwe cronijk van Zeeland (1696)Ga naar voetnoot7. Het hieronder weergegeven stuk is het woord tot de lezer in de Nederlandse vertaling van Garcia's werk. In het woord | |
[pagina 21]
| |
tot de lezer begint de auteur aan te geven dat het plegen van diefstallen lang niet altijd en door alle beschavingen als verwerpelijk werd beschouwd. Dan laat hij zien dat zelfs de grootste schrijvers uit de Klassieke Oudheid zich schuldig maakten aan plagiaat en dus aan (een vorm van) stelen. Dat neemt voor de auteur van het woord tot de lezer echter nog niet weg dat stelen dan maar moet worden toegestaan. Stelen is immers in strijd met de naastenliefde en het moet dus bestraft en voorkomen worden. Daarom besluit de auteur zijn tekst met het beschrijven van allerlei straffen die in de Oudheid aan dieven werden toegekend. Hij hoopt dat het werk waarvoor hij het het voorwoord heeft geschreven nuttig zal zijn voor de lezers. Door het te lezen leert men immers de listen en streken van het boevengespuis kennen. In de tekst zijn evidente zetfouten stilzwijgend verbeterd. De interpunctie is zoveel mogelijk aangepast aan het huidige gebruik.
[fA2r] | |
Tot den
| |
[pagina 22]
| |
hebben, vermits dese de dieven beschermden; in 't kort dat dit betrachten pry- [fA3r] sens-waerdig geworden is door de loose streken van die dat in't werk stelden, gelijk daer door beroemt zijn: Prometheus, Vader van Deucalion; Cacus en Antolicus, d'een soon van Vulkaen en d'ander van Merkuur; Arfaces, konink der Parthers; Dionisius, tyran van Sicilien; de keiser Nero; Leo, soon van Constantinus Capronimus; Fulvius Flaccus, tuchtmeester; Ninus, konink van Egypten, wien Justinus de vond toeschryft van soodanigen bedryf in't gebruik te brengen en ontallijke andere, van welke de boeken der schryvers vol [fA3v] zijn; waer wy met reden noch konnen by-voegen, dat de geleerdste en verstandigste lieden sich niet vry houden van dese ondeugt, indien het waerachtig is 't gene Simplicius seit, dat Aristoteles alle sijne schoonste leeringen ontstolen heeft aen de gene die voor hem geweest hadden; dat Virgilius sijne heerlijkste vonden uit Homerus en Theocritus getrokken heeft en dat Cicero sich stoutelijk bedient heeft van de lessen der Stoïsche, Academische en Epicuristen. Doch wat hier van zy, sulks verhindert niet dat de natuurlijke reden alle dese [fA4r] ydele gevoelens niet gants sou om verre werpen, daer het stelen recht strydig is tegen de liefde die wy onsen naesten schuldig zyn, als mede tegen de Goddelijke en menschelijke wetten. En hierom, daer het in de boeken Exodus en Liviticus uitdrukkelijk verboden staet, wort dat noch door den apostel Paulus verfoeit, wanneer hy sprekende tot die van Ephesen seit, dat die voormaels gewoon was te stelen, sich daer nu van onthoude en sijne handen stelle tot werken. Soo hebben ook d'oude volkeren, dese waerheit erkennende, voormaels ver- [fA4v] scheide slag van straffen tegen de dieven ingestelt, insonderheit de Grieken en die van Athenen, gelijk Lodewijk Vives seer wel heeft aengeteekent, die daer by voegt, dat de keiser Frederik de III d'eerste geweest is die de selve ter galg heeft veroordeelt. Ovidius seit ontrent dese saek, dat Scuron, een der bekendste dieven van sijnen tijt, door Thesius in zee wierd geworpen, Procustus door Hercules dootgeslagen, Sisiphus in stukken gekapt. En Virgilius verhaelt, dat de schoolmeester Balista gesteenigt | |
[pagina 23]
| |
wierd om sijne dieveryen en de geleerde Aristote- [fA5r] les, dat de konink Agrament eenen Brunel deed ophangen, den snedigsten dief daer men oit van gehoort had, om dat hy stoutelijk een ring aen Agelique had ontstolen, met een paerd, van Sacripant. Ik gae alle d'andere voorbeelden voorby, welke ik noch sou konnen voortbrengen om u met een woord te seggen, leser, dat dit boek niet handelt dan alleen van de Oudheit en Afkomst der Dieven en van hare archlistigste vonden om u die te leeren vermyden. Want indien het waerachtig is, dat de schoten der pylen die men van verre voorsien [fA5v] heeft sulke schaden niet toebrengen, als die op ons onverwacht zijn geschoten, soo verseker ik my, dat het lesen van dit werk u tot onderrichting dienende, gy meerder voordeel sult trekken uit de goederen wel te bewaren welke gy met recht hebt verkregen, en minder moeiten hebben om u vry te beschermen tegen de listige lagen, welke de boose gemeenelijk voor eerlijke lieden plegen te leggen.
Vaer wel. | |
[pagina 24]
| |
![]() |
|