| |
| |
| |
Een levensteken van Hidde Dirkskat
Op 11 april 1777 vertrok het schip Het Witte Paard, met aan boord commandeur Marten Jansen, uit Hamburg naar Groenland. Samen met 9 andere schepen waren ze ‘uitgerust ter Walvisvaart’. Het moet een tocht vol ontberingen geweest zijn. Marten Jansen schrijft:
Eeten hadden wy byna geheel niet; wy waaren zeer bedroeft, dag- en nagt schreiden en baden wy tot God om hulp, dewyl de honger zeer groot was, alles wat wy maar krygen konden slokten wy greetig in, ook Kraaijen en Kroos, dat aan de Klippen groeide. Zomtyds gaaven de Wilden ons eenige gedroogde Spiering, maar veeltyds niet, dewyl zy door 't slechte Weêr dikwils in vier dagen niet konden vissen, waar door zy zelf gebrek leeden, dog dan aten zy de vellen, waar mede hunne Huyten bedekt zyn, en de zooien uyt hunne Laarsen.
Het verslag van Marten Jansen vormt samen met enkele journalen en een brief van Hidde Dirkskat een informatief dokument, waarin uit verschillende kokers en in verschillende stijl één zelfde tocht wordt beschreven. De brief van Hidde was duidelijk bedoeld om zijn familie een hart onder de riem te steken en doet soms wat ongeloofwaardig aan. Zo verzekert Hidde zijn vrouw in het post scriptum, dat hem gedurende de reis geen vinger zeer heeft gedaan. Dat is toch wel erg sterk gezien de aantekening in de marge dat zijn schip De Juffrouw Klare in Groenland in het ijs is verongelukt...!
| |
| |
| |
| |
| |
Copia van een brief van Hidde Dirkskat, Straat-Davids den 4 February 1778.
Zeer geliefde vrouw Jantje Jans, wensche dat UE. deeze beneffens myn Lieve Kinderen in een goede welstand aan mag koomen, wat My beneffens eenige van myn Volk aangaat, is na de droevige omstandigheeden redelyk wel, verdient deeze om U te laaten weeten, dat ik den laatsten September myn Schip tot myn leedweezen heb verlooren, met een harde Storm uit het O.N.O. dik van Sneeuw, zaten digt aan de Zeekant, borgen doen ons eeten op de Schots, maar door de geweldige hooge Zee spoelde ons eeten van de Schots, sleepten ons 3 sloepen met 3 ton Brood, en een Vati Boter op een andere Schots, daar wy dien nagt op bleeven met 68 Man, dien ik had geborgen van Command. Albert Jansen en Pieter Andries, die den 20 Augustus haar Scheepen hadden verlooren, des anderen daags dreeven wy met de Schots een myl na binnen, toen kreeg dien dag nog 10 Man van myn Makker Hans Pieters zyn Volk, by my op de Schots, waaren toen met ons 78 Man op de breedte van 6-1 graden, 70 myl by Oosten Statenhoek, dreeven al by 't Land langs. Den 3 October liepen daar 27 Man van my af, 40 my by Oosten de hoek, waar zy beland zyn, weet ik niet. Comm. Albert Jansen en Ik bleeven met 49 Man op de Schots staan, zoals wy niet anders dagten, als dat ons leevens tyd ten eynde was, des kreegen wy zo een hooge Zee, dat wy dagten, dat wy de dag niet weer beleeft zouden hebben, de Schotsen stieten zo geweldig tegen malkanderen, dat het droevig was te hooren: Den 5 October kwamen wy met ons 3 Sloepen in Zee, ieder Sloep 17 man, voeren doen by 't Ys langs van Statenhoek heenen, doen wy om de hoek kwamen, strekte het Ys zo ver op Zee uit; dat wy weder resolveerden om in het Ys te gaan, terwijl ons eeten op was, daags kreegen wy een halve Beschuit, en weinig Boter: Den 7 gingen wy weeder in 't Ys om na Land toe te werken, waren 18 mylen van de Wal.
Den 8 dito zaten wy met ons Sloepen digt bezet, deelden toen ons Brood onder malkanderen, de Man 3 Beschuiten, en een weinig Boter, lagen toen met malkanderen over om ons Sloepen te vlugten, om
| |
| |
te zien, of wy niet aan de Wal konden koomen, de Klok 9 uur gingen wy met onz 49 Man weg, twee bleeven in de Sloep leggen, die niet gaan konden, de eerste dag verdronken daar verscheiden van het Volk by ons, ik zelfs geraakte 2 maal tusschen de Schotsen, en over het Hooft toe nat, maar kreegen my weer, moesten toen met die natte Kleeren loopen, en des nagts liepen wy by malkanderen op de Schots, enkele vrooren Doot van de koude, en het slimst was nog, die in 't leeven was, ook niet anders te wagten had. Den 11 dito kwam ik met 20 Man aan de Wal 5 myl beneeden Staatenhoek, hadden niet meer te eeten, liepen doen by een Baay langs, vonden daar groote Mosselen, en Beijen, aten daar ons Lyf van vol: Van den 11 tot den 16 October lagen wy daar by malkanderen doornat van de reegen, en des nagts konden wy ons niet begeeven te slaapen, of vroosen styf, een man storf by ons van de koude: Den 16 des middags zagen wy 3 Wilden in de baay uitkomen, riepen haar, en kwamen by ons, bonden haar 3 Schuitjes aan malkanderen, en gingen daar met ons twee man op zitten, de Stuurman, en Ik, kwamen des agtermiddags doornat, en styf van koude by haar in de Huizen, trokken ons kleeren uit, en gaven ons haar kleeren aan, en gingen doen op haar leegersteede leggen, gaven ons Robbespek, en Vleesch te eeten, het smaakte ons so zoet als honing, want wy waaren regt uitgehongert, gelyk gy wel kunt denken; des anderen daags liet ik myn ander Volk ook by my haalen, kwamen den 17 October by my in de tent: Den 18 liepen wy een myl over de Klippen, kwamen in een ander tent vonden daar myn Makker Albert Jansen met nog 13 man, zo dat wy met ons 33 man aan de Wal kwamen, de andere zyn verdronken, of gestorven van de koude.
Den 13 November kwam Ik met 5 Man by de eerste Duitsche Broeders, Hernhutters genaamd, wierden daar met groote liefde, en blydschap ontfangen, drie dagen daar geweest hebbende, zette Ik myn reis verder Noordwaards, om op de Colonie te koomen: Den 19 November kwam ik by een Deensche Koopman Andries Aelsen, daar Marten Jansen en Jeldert Jansens 4 dagen van daar waren vertrokken geweest, terwyl daar geen geleegentheid was om aan de kost te koomen, terwyl zyn Schip met eeten 50 Myl hier by Noorden leit, zo raade hy my om
| |
| |
aldaar te blyven, en beloofde my met myn Volk, als zyn Schip hier komt, dat wy dan meede na Huis konden koomen, Commandeur Hans Christiaans, die zyn Schip ook by ons heeft verloren, is hier by my, en hebben het hier allerbest, hoopen in de Maand July in Kopperhagen te weezen, en als het wat langer duurt, zo weest maar niet ongerust, al de elenden, en droefheid die Ik hebbe beleeft, kan ik met geen Pen beschryven, dog de Heere zy gelooft, en gedankt, die my dus ver heeft bewaart, hoope dat hy my verder mag bewaren, op dat ik UE. eens mag vertellen, hoe wonderbaarlyk de Heere my heeft gered. Myn Cajuitwagter is by my, de Koksmaat leit hier 2 myl met nog 6 Man hier van daan, in 't leeven, Stuurman, Speksnyder, dito maat Pieter Hendriks, Bote Hendriks, en Kok Jan Kats, en dan nog eenige van 't Volk: Doen Vader, Moeder, Zuster, en verdere goed Vrienden de groetenisse van my, zyt verder gegroet, en de Heere bevolen, van UE. Liefhebbende Man, zoen my Lieve Kinders deeg voor my
Hidde Dirks Kat
PS. En weest maar niet ongerust, in al de droevige tyd kan ik niet zeggen, dat my een vinger zeer heeft gedaan, schryft een brief voor my na Hamburg toe, dit heb ik geschreeven den 4 February 1778, en stuur het met een schip; dat 36 myl van daar leit, wy zyn hier aangekoomen 106 Man, 331 verlooren, van ons 18 Scheepen 6 Commandeurs, namentlyk Marten Jansen, Jeldert Jansen, Albert Jansen, Pieter Andries, Hans Christiaans, weest maar niet ongerust, myn Swager Klaas weet ik niet van.
Groet alle bekende,
EYNDE
|
|