Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Musaeus. Jaargang 3 (1995)

Informatie terzijde

Titelpagina van Musaeus. Jaargang 3
Afbeelding van Musaeus. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van Musaeus. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.49 MB)

Scans (222.35 MB)

ebook (9.90 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Musaeus. Jaargang 3

(1995)– [tijdschrift] Musaeus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 2]
[p. 2]

Van vonk tot vlammenzee

In de nacht van 2 op 3 oktober 1766, vlak voor de jaarlijkse drie oktoberfeesten, voltrok zich te Leiden een ware ramp. In slechts luttele uren kwamen vier huizen op de Vischbrug bij de Hoogstraet in lichter laaie te staan. De ellende begon in het huis van de borstelmaker Cornells Versteven. Hij had daags tevoren een hoeveelheid boekweitdoppen ontvangen. Boekweitdoppen zijn de vruchtschillen van de boekweit. Men gebruikte deze doppen veelal om kamers mee te verwarmen. Daartoe werden de doppen meestal in een doofpot gestopt. Had Cornells Versteven dit nu ook maar gedaan... In plaats daarvan had hij de doppen zonder verdere bescherming in zijn voorkamer achtergelaten om vervolgens te gaan slapen!

Vantevoren onvoldoende gedoofd, moeten de doppen op den duur zijn gaan smeulen om kort daarna daadwerkelijk vlam te vatten. Toen inmiddels bijna het gehele huis in brand stond, werden Cornells en zijn vrouw wakker van het geraas van het vuur. Tenauwernood konden ze samen het pand verlaten. Eenmaal buiten realiseerde Cornells zich dat zijn kinderen nog in het brandende huis lagen te slapen. Daarop ging hij het huis weer binnen en men heeft hem daarna nooit weer gezien. In de vlammenzee kwamen ook drie van zijn kinderen om; zijn twee oudste zonen wisten zich via de daken te redden.

Niet alleen het huis van de borstelmaker werd door het vuur verslonden. Al gauw stak dit pand eveneens de belendende percelen aan. Aldus greep het vuur met een afschuwelijke felheid om zich heen en brandden binnen korte tijd maar liefst vier panden vrijwel tot aan de grond toe af. Slechts van één van de huizen kon de gevel worden behouden.

Uiteraard was de brandweer al snel ter plaatse, nadat nachtwakers midden in de nacht het vuur eerst hadden geroken om het vervolgens, met hulp van de torenwachter, ook te kunnen lokaliseren. Zowel de brandspuiten van de stad als enkele brandspuiten van welwillende particulieren werden met grote voortvarendheid ingezet. Aanvankelijk leek het spuitwerk echter, door de zeer ongunstige wind, weinig uit te halen en dreigden ook vele andere panden te worden aangestoken. Uiteindelijk draaide de wind echter in gunstige zin, waarna de brand een halt toegeroepen kon worden. Voor de bewoners van de vier panden was dat echter te laat. Weliswaar wisten de meeste van hen het vege lijf te redden, maar hun bezittingen waren door de vlammenzee grotendeels verslonden.

Geheel beroeid waren de slachtoffers derhalve overgeleverd aan de welwillendheid van hun medeburgers. Die welwillendheid bleek gelukkig echter buitengewoon groot. Reeds enkele dagen na de felle brand stonden de regenten van de stad een algehele collecte toe ten behoeve van de getroffenen. Uit alle stadsdelen werden geldsommen opgehaald. De totale opbrengst was in ieder geval genoeg om de afgebrande panden te vervangen door nieuwe panden, geheel in de stijl van de andere huizen in de Hoogstraet. Het geld dat na de bouw van de huizen overbleef, werd eerlijk over de slachtoffers verdeeld.

In 1767 verscheen bij C. Hoogeveen te Leiden een nauwkeurige beschrijving van de brand in de nacht van 2 op 3 oktober 1766. De auteur laat niet na er voortdurend op te wijzen hoe

[pagina 3]
[p. 3]

ijverig de burgers van de stad hebben geholpen om de gevolgen van de brand zoveel mogelijk te bestrijden. Ook prijst hij op veel plaatsen de gulheid en ook de kordaatheid van de regenten van Leiden. Door een perfecte samenwerking tussen burgers en bestuurders konden de slachtoffers zo goed en zo kwaad als dat ging geholpen worden. Laten de inwoners van andere steden vooral niet denken dat men in Leiden traag en onzorgvuldig te werk is gegaan! Met man en macht (en geld) heeft men gewerkt om nog te redden wat er te redden viel.

In zijn beschrijving maakt de auteur melding van een tekst die men na de opbouw van de vier huizen op de gezamenlijke gevels heeft geplaatst ter herinnering aan de ramp en aan de voortvarendheid waarmee die ramp uiteindelijk is bestreden. Mocht iemand zich voor deze tekst interesseren: zij is nog immer op de gevels van de vier huizen te lezen!

Tenslotte dient erop te worden gewezen dat de beschrijving van de brand van 1766 door de uitgever is voorzien van vier fraaie gravures die de situatie voor, tijdens en na de ramp weergeven. Helaas was het voor ons niet mogelijk een kopie van deze gravures te verkrijgen. De beschrijving van de auteur is echter zo kleurrijk, dat men zich met een beetje fantasie de situatie wel zal kunnen voorstellen...

Afbeeldingen van de Hoogstraet en Vischbrugge te Leyden. Met de veranderingen, veroorzaekt door den brand, op den 3, October des Jaers 1766. Met eene beschrijving van dien Brand en andere daertoe betrekkelijke Zaeken. Gevolgd van eenige toepasselijke. gedichten. Te Leyden: By C. van Hoogeveen, Junior, 1767. [Exemplaar: UBL 1122 G 12]Ga naar voetnoot1

[p. 3]

Beschrijving van den brand binnen Leyden Voorgevallen op den derden October des Jaers 1766. En de gevolgen van dien.

Volgens onze gedaene beloften zijn wij verpligt, ter Gedachtenisse, eene Beschrijving te geven, van den verschrikkelijken Brand, welke op den derden der maend October 1766. in deeze Stad gewoed heeft, en om aen deeze beloften te voldoen, zullen

[pagina 4]
[p. 4]

wij alles zoo naeuwkeurig opgeven als eenigszins in ons vermogen is, dewijl men dubbele reden heeft om deeze droevige Omstandigheid in gedachten te [p. 4] houden, als voorgevallen op eenen dag, welke ons buiten anderen zonderling is, wegens de gelukkige verlossing, die des Hemels goede gunst in den Jaere 1574. aen onze geliefde Stad en Voorvaderen te weege gebragt heeft, wanneer alles met kracht en geweld t' samenspande om onze Vrijheid en Godsdienst in den band van geweld en tierannij te klinken. Het was op den derden van October in het gemelde Jaer 1574. dat het Gode behaegde, door een wondere kracht, onze benaeuwde Stad te redden uit het gevaer waerin zij zich bevond, en sedert dien tijd is dien dag plechtig bij onze Stadgenooten gevierd geworden.

Kort na de Verlossing der Stad was deeze dag nog verzeld van mêer byzondre dagen, want de Regeerderen verkregen voor de Stad de vrijheid tot het houden van een Vrije Jaermarkt, welke van den eersten tot den tienden October duurde, ter Gedachtenisse van het wonderbaer Ontzet derzelve (a)Ga naar voetnoot2. De Regeer- [p. 5] ders maekten bij de afkondiging van dat Voorrecht eenige regels, en schikten den eersten, tweeden en andere volgende dagen, tot de veilinge der Waeren. De derde dag wierd geschikt tot het doen van Predikatien en Dankzeggingen, waerna de generale Wapenschouwing en Monsteringe der Schutterije, en derzelver oeffeninge in 't Schermutzeeren, zoo wel te water als te land; bepaeld wierd. Op den vierden dag wierden de Spelen en Vertoningen, tot verheuging der geenen die ter markt gekomen waren; toegestaen. Doch de groote Vroedschap vondt op den derden November des Jaers 1655. goed, behoudens het verleende Octroij, de gemelde Jaermarkt uit te stellen, tot tijd en wijle dezelve nut en dienstig zou worden geoordeeld; maer bepaelde echter dat de Dank- en Bededag, ter gedachtenisse van het voornoemde Ontzet ingesteld, om de groote Weldaeden Gods in geheugen te houden; Jaerlijks, op den derden October, zoude gevierd worden (b)Ga naar voetnoot3.

[p. 6] Wij hebben de oude Omstandigheden van dezen dag wat breeder willen uithalen om te vertonen met welke tekenen van vreugde hij reeds van ouds door onze Voorvaderen is gevierd geworden, en opdat wij daerdoor zouden worden aengespoord, om aen het oogmerk der Instellinge te voldoen, en dezen dag niet gering te schatten.

Deeze Dankdag verscheen thans (in den Jaere 1766.) weder, maer hoe akelig, hoe naer was deszelfs begin! welke angstige omstandigheden bragt hij mede! Het zijn geen feestklanken die

[pagina 5]
[p. 5]

hem verwellekomen, integendeel: schrik, benaeuwtheid en doodsangsten vervullen, bij zijne komst, de harten der menschen, en de vreugde maekt, in één oogenblik, plaets voor de ijsselijkste naerheid. Een verward geschreeuw van Brand deed in 't midden des nachts, tusschen half drie en drie uuren, de gansche Stad in rep en roer staen, en de vlammen, welke straks ontzachlijk aengroeiden, klommen hemelshoog op, schitterden aen de lucht op een schriklijke wijze, en deden alle harten ten uiterste bekommerd en verslagen zijn. Yderéén begaf zich naer de Vischbrugge, alwaer de Brand zijnen aenvang nam [p. 7] in de Hout- en Borstelwinkel, naest het bekende huis de Visser, en die door zijne woede, in weinig tijds vier naest elkander staende huizen (c)Ga naar voetnoot4 als een fakkel deed branden; doch, laten wij deeze droevige Geschiedenis sedert haer begin verhalen.

Zekere Cornells Versteven, zijnde van zijn hantwerk een Borstelmaker, wonende in het nederhangen der Vischbrugge, op den Nieuwen Rijn, naest de Visser, bovengemeld; had op den tweeden October, dus daegs voor den Brand, ontfangen, twee zakken met Boekweite Doppen, 's daegs te vooren gebraekt, welke [p. 8] men, in plaets van die in een doofpot te bergen, in het voorhuis, zoo men zegt, geplaetst had. De gedachten zijn algemeen, dat deeze Doppen niet wel gedooft waren, en dat, door het weder ontbranden derzelve, het volgende Ongeluk zij veroorzaekt. Hoe het zij: gemelde Cornells Versteven, met zijne Huisvrouw, te bedde liggende, hoorden eenig geraes, 't welk bij aenhoudenheid vermeerderde, waeruit zij in gedachten raekten dat'er dieven aen of in hun huis bezig waren. De Man begeeft zich ten bedde uit en word straks gewaer, dat zijn huis reeds in een feilen brand staet, roepende: ô God, nu ben ik geruïneerd! niet wetende wat hij zoude aenvangen. Het gelukte hem, als ook zijne Vrouw, dat zij, schoon bijna naekt, op de straet geraken, maer naeuwlijks is hij daer, of de ontzachlijke schrik belet hem hulp te roepen, maer gedenkende aen zijne Kinderen, dwingt hem de Vaderlyke tederhartigheid om hen zijnen bijstand te bieden; hij begeeft zich in huis, doch tot zijn droevig ongeluk, want men heeft hem niet weder ge-

[pagina 6]
[p. 6]

zien, zijnde hij, benevens drie zijnder Kinderen op een jammerlijke wijze omgekomen. Twee dezer Kinderen stonden op de Voorkamer tegen [p. 9] de glazen te krabben en te schreeuwen, maer het was niemand mogelijk hen eenigen bijstand te bieden, door de vreeslijke woede van het vuur. Ondertusschen waren drie Zoons van gemelden Versteven naer boven gevlucht, houdende elkander bij de hand, maer, uit het dakvenster klimmende, helpende de een den ander, glipte de jongste los, en viel in de vlammen, waerin hij verteerde. De twee andere Broeders klommen vervolgens' over het hoekhuis heen, en lieten zich, zonder touw of eenig ander middel, enkel aen hunne handen langs den muur en de gooten afzakken, tot welke allergevaerlijkste afdaling zij door een dodelijke angst wierden gedreven; en kwamen behouden neder.

Dit alles geschiede in een zeer korten tijd en eer 'er nog veele lieden bijéén gerukt waren, waeruit men den schielijken voortgang van dezen Brand ligtelijk bespeuren kan.

Het huis van meergemelden Versteven slaet ondertusschen tot boven toe in de vlam, brandende als een Fakkel, wanneer de Brandspuiten aengevoerd wierden, welke in den beginne wel eenigszins sukkelden, maer echter op den duur gewenschte werking deden.

[p. 10] De Brandspuiten waren naeuwlijks aen den gang, of het huis van Mejufvrouw de Weduwe Gijsbert Waller, genaemd de Visser, waerin Tabaks-Negotie gedreven wordt, en dat sedert weinige Jaeren uit den grond nieuw gebouwd is, wierd door het eerstgemelde huis aengesteken. Het gelukte de gemelde Jufvrouw, (die alleen door een verward gerucht en gestommel, in het huis des Borstelmakers, zonder schellen wakker was geworden, en bij het eerste opendoen van een plaetsdeur de smook en vlam ten schielijksten uit dit genoemde huis zag uitbarsten) door Gods goede Hand, en hulpe van getrouwe Gebuuren, nog eenige haerer voornaemste Goederen (d)Ga naar voetnoot5 te bergen; doch de vreeze voor nog grooter ongelukken (want geen half vierendeel uurs daerna is, volgens getuigenis, de bovenzolder van het vertrek, daer zij met bergen bezig geweest had, brandende ingeval- [p. 11] len, van welk gevaer zij in de Confusie onbewust was) deed haer, benevens haere Kinderen, naeuwlijks met een Nachtgewaed bedekt, haere Wooning verlaten. Dit huis brande voorts van binnen geheel uit, behalven het Voorhuis, een klein Kamertje, met de daeronder zijnde Kelderkeukens, en een gedeelte van de Voorgevel en de Zijmuuren, welke laetste echter zoodanig gehavend zijn, dat zij in't vervolg, tegen verwachting, onbekwaem wierden bevonden, om 'er op nieuw op te bouwen.

[pagina 7]
[p. 7]

Terwijl dit huis reeds deerlijk gehavend wierd, stak het eerste huis nog veel heviger het Hoekhuis aen, en stortte met een ijslijk geraes in, terwijl de lucht door rook en vonken zoodanig bedekt wierd, dat de Hemel enkel vuur scheen te zijn,

Kniertje Overduyn, Weduwe Johannes Goudfrooy, die het Hoekhuis bewoonde en in hetzelve Haring en gedroogde Visch verkocht, heeft wel eenige weinige haerer Goederen aengevat, maer de ontsteltenis en schrik, en schielijken voortgang van het vuur, hebben haer belet daermede voort te varen, des zij al het geene in huis was aen het verslindend vuur ten prooi moest laten; wordende met haer huisge- [p. 12] zin, alle in een doodlijke ontsteltenis zijnde, uit het huis, en bij eenige Buuren, gebragt. Zonderling is een geval, dat haer gebeurde: Zij klaegde over een zakje met geld, dat zij in een kastje op een bovenkamer had gelegt, en 't welk zij nu vaststelde kwijt te zullen worden, en inderdaed yder schrikte op het denkbeeld van dat geld met lijfs- en levensgevaer te gaen opzoeken, dreigende het dak alle oogenblikken te zullen instorten; maer zeker Jongeling, die de klagten dezer Weduwe hoorde en begerig was om haer te helpen, begaf zich, toen gevolgd van haeren oudsten Zoon, in het brandend huis, en zij kwamen met het geld terug dat zij haer ter hand stelden, zijnde hunnen klederen door de vlammen beschadigd, en het hair aen de eene zijde van het hoofd des gemelden Jongelings verschroeid, en zij waren maer weinige oogenblikken uit het huis geweest toen men het dak en een gedeelte der muuren zag instorten.

Eindelijk sloegen ook de Vlammen uit de Voorgevel van het vierde Huis, bewoond door Gerrit Hartje, staende op de Hoogstraet, 't welk voor het grootste gedeelte binnen weinige Jaeren uit den grond nieuw opgebouwd is, [p. 13] en waerin Kruideniers Waeren verkocht wierden. Dit huis, zegt men, is allereerst en wel achter aen, aengesteken, en het was van binnen al bijna uitgebrand eer de vlammen zich door de raemen vertoonden. Ondertusschen wierd het Hoekhuis omver gehaeld om het verder aensteken des te beter te kunnen beletten, terwijl het gemelde huis van Gerrit Hartje geheel en al uitbrandde, met veele zijner Goederen, welke men onmogelijk konde bergen, en van dit Huis is niet blijven staen dan de Voorgevel, welke echter onbruijkbaer was. In dit Huis waren een Dienstmaegd met een Kind nog in slaep, zoo dat zij, wakker geworden zijnde, zoude hebben moeten verstikken, indien de deur dier Kamer niet gelukkig was open geweest.

De woede der vlammen is onbeschrijflijk, en het scheen dat 'er geen blussen aen zoude zijn; want niettegenstaende de Huizen meerendeels reeds ingestort waren, gaven de brandstoffen nog vlammen op, die boven de toppen der andere huizen heen sloegen. Men kan 'er eenig denkbeeld van vormen, uit de beschouwing der nevenstaende Printverbeelding.

[p. 14] Het huis van David Burger, staende nevens dat van Gerrit Hartje, waerin Kaersen en Kruideniers Waeren verkocht worden, liep mede niet weinig gevaer, want, niet alleen dat het achter aen nog schade heeft geleden, maer de kap van een zijner Schoorsteenen geraekte tot driemael toe in den brand, tot dat dezelve eindlijk van boven neder geworpen wierd. Dit Huis wierd van veele reeds voor verloren gehouden en het scheen bijna onmogelijk dat het behouden blijven konde, maer

[pagina 8]
[p. 8]

het wierd, behalven de verdere voorzorgen, sterk bewaerd door een kleine Brandspuit van zeker Particulier Heer, welke Spuit een ongemeene sterke werking deedt, voor welke dienstvaerdigheid ten nutte zijner Medeburgeren, voornoemde Heer plechtig en hartelijk zoo van Stadswegen als door eenige byzondere Persoonen is bedankt geworden.

De Vlammen stegen torens-hoogte op, en zijn door de Katwijker Vissers, in Zee, als ook aen den Overtoom bij Amsterdam, gezien geworden, en wie kan derzelver woede en rassen voortgang vreemd dunken, als hij opmerkt hoe zeer deeze Huizen allen in één gedrongen waren, zijnde zelfs door geen de minste ope- [p. 14] ning of tusschen wijdte gescheiden? Gelijk men omtrend zien kan uit de Afbeelding der afgebrande Gebouwen, welke wij hier achter voegen. Behalven dat, waren alle deeze huizen als opgevuld met brandvoedende Stoffen, als pek, borstels, ligt houtwerk, olie, gedroogde visch, tabak, snuif en diergelijken.

ô IJsselijke Vertooning, van welke geen onzer Stadgenooten voorbeeld zagen! Deerlijk ongeval, dat een Weduwe haer Man en Kinderen, dat Broeders hunnen Broeder en Zusters doet beweenen. Dat drie of vier Huisgezinnen in het deerlijkst ongeluk dompeld. De Ongelukkigen zien de Vlammen aen, die hunne Goederen, welke met zoo veel zorg en moeite, Jaeren lang, zijn vergaderd, in één oogenblik te niet maken, zij heffen hunne bevende armen Hemelwaerds, zij roepen God aen, van wien zij het zich als een bezoeking toerekenen. De hartgrievendste aendoeningen doen eenigen van hen in onmagt vallen, zij schijnen na zulk een onheil het leven moede te zijn. Zoodanig waren wezenlijk de omstandigheden, die wij bij sommigen zelve hebben waergenomen.

Gezegend was het dat de Wind, welke eerst [p. 15] Oost-Zuid-Oost woei, naer het Oosten en vervolgens Noord-Oostelijk schoot, voerende de brandende spaenen en vonken over het water, de Waeg, en die streeken heenen, ja zelfs zoo ver, dat men buiten de Morsch-Poort de veezelen en vonken zag nedervallen. Want, was de wind niet veranderd, zoo hadden alle de omstaende Huizen groot gevaer gelopen, en byzonder nog een

[pagina 9]
[p. 9]

Zolder met Hooi, welke 'er achter zeer nabij stond (e)Ga naar voetnoot6. Gelijk ook [p. 17] door deeze gemelde gunstige omkeering van den Wind, zoo wel, als door de ongemeene vlijt der geenen, die een der Spuiten bestierden of bewerkten, de Turfzolder van de Wed. Waller, waerop nog omtrend 60 à 70 Tonnen Turf lagen, en welke tegen de voorzeide Hooizolder strekte, niet tegenstaende dezelve reeds van vooren aengestoken was, behouden is gebleven; Daerenboven, hebben Vol-Molenaers, buiten de Stad, opgemerkt, (en deeze kunnen daer een allerzekerst Oordeel over vellen) dat niet slechts de Wind merkelijk van streek verandert, maer ook gedurende den Brand zeer verslapt is geworden; en zeker, had God, op wiens wenk vuur en wind ten snelsten zijn woord doen, het dus niet beschikt, het had voor de Stad in 't gemeen, en voor het gansche blok van de Hoogstraet en daerom heen [p. 18] in 't byzonder, de allernaerste gevolgen gehad.

Ondertusschen waren de Vischbrugge en de straet omtrend de gemelde huizen door het schijnzel of de hitte der vlammen zoo heet geworden, dat men op veele plaetzen naeuwlijks gaen of staen konde, gelijk ook de ijzere leuningen der Vischbrugge zoodanig waren aengedaen, dat men ze met de handen niet konde aenraken.

[pagina 10]
[p. 10]

Uitmuntend was de hartelijkheid der Regeerderen, van welken bij den aenvang reeds sommigen sich vertoonde, en met de uiterste aendoening vervuld, de Burgeren beveelden hunnen pligt te betragten, 't welk wij niet voorbij kunnen te zeggen, dat de harten der Burgers dubbel yverig maekte, en een byzondere hoogachting en Liefde voor hunne Regeerderen in hun bevestigde. En hun Edl. Groot Achtbaere hebben verder door prijswaerdige ordres alles in goede orde doen aflopen, zonder dat 'er verder eenige ongelukken voorvielen.

Wij achten ons verpligt, onzen Medeburgeren in 't algemeen te roemen, wegens de vaerdigheid in het te hulp komen hunner ongelukkige medemenschen, en de getrouwheid waermede zij hunnen pligt hebben betracht, naerdien [p. 19] wij overtuigd zijn, dat men hen in andere Steden heeft willen nageven, als hadden zij door traegheid oorzaek van den voortgang van den gemelden Brand geweest. De Orders, welke omtrend den Brand, in deeze Stad, plaets hebben, zijn zoo goed als elders, en zijn ook stipt waergenomen geworden, dan, de oorzaeken van zoodanig een' Brand en deszelfs omstandigheden dienen wel overwogen, eer men oordeelt. Ook heeft men willen zeggen dat de Nachtwachts hunnen pligt te buiten gegaen zijn, en daerdoor de Brand niet ontdekt is, voor en aleer hij reeds fel in 't woede was. 't Welk mede te voorbarig geöordeelt is, wij zullen hier kortlijk aentekenen hoe hij het eerste is ontdekt. Eenige Soldaeten van de binnewacht, de ronde doende, en komende over de Vischmarkt, riekten een brand van hout, doch konden niets zien of gewaer worden, waerop zij zich naer het Raedhuis spoedden, waer zij zulks te kennen gaven, met verzoek dat de Torenwachter (welke kort te vooren op den Toren zijn Wacht van 2. Uuren had waergenomen, zonder iets het minste te vernemen, en zonder dat 'er toen ook nog iets was, want anders had hij het vastelijk moeten zien, wijl [p. 20] hij dat huis, kort onder den Toren, voor zich had) eens naer boven zoude gaen en uitzien, want dat 'er denkelijk tusschen de daken iets moest schuilen. De gezegde Torenwachter, boven komende, ziet in het voorhuis van meergemelden C. Versteven eenige kleine vuurvlammen onder de deur spelen, repte zich ras naer beneden, om 'er de Hoofdwacht, op het Raedhuis zijnde, kennis van te geven, spoedende zich voorts weder naer den toren, alwaer hij gekomen zijnde, de luif van het huis en het geheele voorhuis reeds in vollen vlam zag staen. Behalven dit, waren even te voren een of twee mannen van het Raedhuis naer de Maere-poort gegaen, die digt voorbij dit huis moesten passeeren, en niets ter waereld vernomen hebben, en eer zij nog aen de Maere-poort waren hoorden zij den Torenwachter reeds alarm blazen, waerop zij, naer de lucht ziende, de vlammen ook zagen flikkeren. Wij geven dit alleenlijk nog op, om de anders ongelooflijke snelheid van dit vuur aen te tonen, en teffens onze Stadgenooten van alle achterdogt te bevrijden.

Het smeulen van den voorverhaelden Brand heeft omtrend tweemael vierëntwintig uuren geduurd, en de Schutterij heeft van den beginne af aen, tot 's Maendags 's morgens den 6. [p. 21] October, omtrend de voorzeide Huizen, dag en nacht in bezetting gestaen. Waerna nog eenige Soldaeten der Binnewacht aldaer zijn geposteerd, tot dat de gronden der vernielde Huizen behoorlijk geredt waren.

[pagina 11]
[p. 11]

De Weduwe en Kinderen van Cornells Versteven en Gerrit Hartje verkregen al ras vrijheid om op de Hoogstraet, tegen de ijzere leuningen, yder een afzonderlijke houte Loots of Tent te mogen doen opslaen, gelijk geschied is, hebbende zij, met goed gevolg, hunne Neeringen in dezelven gecontinueerd, tot dat hunne Woonhuizen weder opgebouwd waren, terwijl Mejufvrouw de Wed. Waller gelegenheid kreeg, om naest haer vorige Woning een huis, dat juist twee dagen voor den Brand ledig was geworden, te betrekken.

Voorts hebben Elizabeth Verbrugge, Weduwe van Cornells Versteven, en haere [aan]behuwde Kinderen, alsook. Kniertje Overduyn, Weduwe Johannes Goudfrooy, en haere Kinderen, benevens Gerrit Hartje, hunne toevlucht genomen tot hun Edl. Groot Achtbaeren, de Heeren van den Gerechte dezer Stad, met ootmoedig verzoek, om eene algemeene Collecte, ten hunnen behoeve, te mogen laten doen, om langs dien weg [p. 22] eenig soulaes in hunne droevige Omstandigheden te bekomen. Hun Edl. Groot Achtbaeren, ten uiterste over het onheil hunner Burgeren getroffen, hebben zulks, in zoodanig een zonderling geval wel willen accordeeren, doende teffens uit Hunnen Naem aen de Weduwe G. Waller aenbieden, of dezelve deel wilde hebben in de Penningen, die bij zoodanige Collecte zouden verzameld worden, voor welke minnelijke en hartelijke aenbieding gemelde Jufvrouw hun Edl. Groot Achtbaeren aenstonds nederig en edelmoedig bedankt heeft.

Op Donderdag den 9. October wierd dan, ten overstaen van die van den Gerechte dezer Stad het volgende afgelezen. [Volgt een ornament]

[p. 23]

Publicatie

Die van den Geregte der Stad Leyden, gehoort het versoek uit naam van Elisabeth Verbrugge, Weduwe Cornells Versteven, en haare aanbehuwde Kinderen, alsmede van Kniertje Overduyn, Weduwe Johannes Goudfrooy, en haare Kinderen, en van Gerrit Hartje, aan Haar Edele Groot Agtb. gedaan, omme wegens 't verlies van haare Woningen en Goederen, veroorsaakt door den ysselyken brandt, welke in den nagt tusschen den tweeden en derden deser lopende Maandt alhier is ontstaan, een Collecte te mogen doen, hebben, als ten uittersten aangedaan over de beklagelyke en smertelyke toestand, waarin gemelde Huysgezinnen, (en wel insonderheid het eerstgemelde, door [p. 24] gemis van Man en Drie Kinderen) sig bevinden, en in consideratie van de loffelyke genegentheidt, welke Haar Edele Groot Agtb. vernoomen hebben, by de goede Burgers en Ingesetenen deser Stede te resideren, om haare ongelukkige medeburgers soo veel mogelyk bytestaan, en de soulageren, goedgevonden, dat in dit Sonderling geval, ten behoeve van de voornoemde Huysgesinnen zal werden gedaan een publycke Collecte, zoo als men gewoon is de ordinaire publycke Collectens te doen.

Werdende mits desen de goede Burgeren en Ingestenen deser Stad daar van by dese verwittigt, niet twyffelede of dezelven, ziende de toegenegenheidt van die van den Geregte voornoemt, voor haar ongelukkige Burgeren en Ingesetenen, welke als in een ogenblik zoo van [p. 25] haer Goed als van het geen haar

[pagina 12]
[p. 12]

lief en dierbaar is, zyn ontbloot geworden, zullen met een Christelyk en innerlyk mededoogen over dezelven zyn aangedaan, en over zulks door haar liefdegaven, na mate dat zy van God Almagtig gesegent zyn, de voorgemelde Huysgesinnen in dese haare droevige omstandigheden wel willen te gemoet komen en ondersteunen.

En alsoo daar toe dag beraamt is, op Maandag eerstkomende die wesen zal den 13. deser lopende Maandt October, des Morgens de Klokke agt uuren, werden mitsdien de goede Burgeren en Ingesetenen deser Stede versogt haar jegens dien tyd by huys te willen laten vinden, omme waar te nemen de komste der geenen die daar toe sullen werden gebruykt, te weten die van den Geregte, Vroedschappen, Veertigen, Kerkendienaa- [p. 26] ren, Ouderlingen en Diaconen, mitsgaders de Meesteren van de Huys-Armen binnen dese Stad.

Aldus gedaan by die van den Geregte der Stad Leyden, op den 7. October 1766, en ten overstaan van deselve op den 9. daaraanvolgende van de Poye van het Raadhuys afgelesen.

By My

YSBRAND van DAM

 

Nadat deeze door hunne Edl. Groot Achtbaeren dus gepubliceerd was, is zij ook op den 12. October, op last van dezelve, in alle Kerken, openbaer bekend gemaekt geworden, en men heeft reden om in deeze de liefdadigheid onzer Medeburgeren te roemen, welke de billijke verwachting hunner Edl. Groot Achtbaeren niet te leur gesteld heeft.

Lijst der collecte, Zoo als dezelve in yder Bon of Wijk byzonder is gedaen.

't Wanthuys 484: 11
't Wolhuys 865: 6
't V leeschhuys 732: 4
Gasthuysvierendeel 1046: 1
Over 't Hof 1023: 5
Sevenhuysen 908: 14
Zuyd Rapenburg 237: 4
Noord Rapenburg 1187: 10: 8
Oost Nieuwland 527: 16
West Nieuwland 385: 4
Hoogewoerd 640: 9
Burgstreng (NB. Dit is het Bon, in 't welke de Brand ontstaen is.) 1191: 3
  ______________
  ƒ 9229: 7: 8

[pagina 13]
[p. 13]

[p. 28]

van hier voore ƒ 9229: 7: 8
Kerk Vierendeel 406: 12
Gansoord 448: 10
Nicolaasgragt 94
Maarendorp Rhynzyde 454: 12
West-Maarendorp Landzyde 359: 7
Oost-Maarendorp Landzyde 305: 19
Over Maaren Rhynzyde 383: 13: 8
Over Maaren Landzyde 363: 4
Nieuwe Maaren 1011: 9
Zyloord 483: 11
Hoogemorsch 134: 6
't Have-Bon en Waard-Bon 196: 12
Zuyd Rhynevest 433: 6: 8
Noord Rhynevest. (groat) 204: 3: 8
Noord Rhynevest. (klein) 313: 1
  ______________
  ƒ 14821: 14:

Nog wegens het geene van Persoonen, ten tijde de Collecte absent geweest zijnde, is inge-koomen, als het gunt van het verkogte Billioen is gekoomen, en eindelijk dat bij generale overtelling van het geheele

[p. 29]

van hier voore 14821: 14:
Montant meerder is bevonden, te saemen 321: 5
  ______________
Dus de geheele Collecte zuiver bedraegt ƒ 15142: 19

Voor welke zeer liberale en rykelyke Gifte de Burgeren en Ingezetenen dezer Stad, den volgenden Zondag, van de Predikstoelen, in alle de Kerken, zoo Protestantsche als Roomschgezinden, uit naem hunner ongelukkige Medeburgeren zyn bedankt.

Deeze Collecte, welke boven alle gissingen uitviel, ging ook boven de verwachting van hun Edl. Groot Achtbaeren, die ook hunne goedkeuring betoond hebben over de gulhartigheid, waermede het algemeen de voetstappen van hun Edl. Groot Achtbaeren gevolgd heeft. Ook hadden onze Leeraers op de allerinneemendste wijze hunne Gemeente op Zondag den 12. October, zijnde daegs voor deeze buitengewoone Collecte, tot ontferming en mededeelzaamheid opgewekt, gelijk zij reeds op den 3den met dezelve, onder de tederste aendoeningen, sterke zuchtingen, en gebeden tot God, voor de Ongelukkigen hadden [p. 30] uitgestort, terwijl verscheidene ook deeze ellendigen een en andermael vriendlijk bezochten, en, naer den aert van het geval en hunnen toestand, gepaste vertroostinge toedienden.

Ondertusschen wierden de Penningen, voor de meergenoemde Huisgezinnen opgezameld; bij de Stad in bewaring gehouden, en het de gemelde persoonen toegestaen zelve de Bestekken en Tekeningen tot het bouwen hunner Huizen te doen vervaerdigen,

[pagina 14]
[p. 14]

dan, die Lieden, welke dus verre de byzondere goedgunstigheid der Heeren Regeerden hadden ondervonden, wilden nu ook niets doen ten zij met goedkeuring, beraed en order van dezelven, doch hun Edl. Groot Achtbaere willende hierin niet minder edelmoedig handelen, traden daer niet in, maer gaven alleenlijk te kennen dat het hun Edl. Groot Achtbaeren niet onaengenaem zoude zijn, de nieuw te bouwen huizen in eene evenredige orde met die van de Hoogstraet te doen maken, en alle geheel in eenen smaek. Tot dat einde dan, hebben de Eigenaers der gronden hunne Tekeningen en Bestekken doen vervaerdigen, volgens welke, na voorgaende goedkeuring, de bouwing is vastgesteld, gelijk dan ook op den [p. 31] 5. Nov. de besteeding van de leverantien der bouwstoffen en het opbouwen der Huizen aen de minst aennemende Bouwmeesteren geschied is.

De Bouwing der Huizen is al ras begonnen, en, onder 't genot van een allerheerlijksten natijd, met vrij groten yver voortgezet, doch onder 't werk, had een werkman, welke een mand met steenen bovenbragt, aan het huis der Wed. C. Versteven het ongeluk, dat hij van een hogen stijger nederstortte en ongelukkiglijk het leven verloor.

Omtrend in de Maend April waren de Gebouwen van buiten gereed, wanneer de schutplanken wierden weggeruimd, en deeze nieuwe Woningen zich prachtig vertoonden, welke met de andere huizingen van de Hoogstraet een fraei gezicht uitleveren, en daeglijks bezocht en schouwd wierden.

Bij dezen rei ziet men nu ook weder sierlijk opgebouwd het Huis van Mejufvrouw de Wed. Gysbert Waller, 't welk haer Ed. in denzelven smaek heeft doen opbouwen, uitgezondert dat het met een platte lijstgoot, doch als voorhenen een verdieping in de hoogte meer heeft, en dus boven de andere Gebouwen uitsteekt, gelijk [p. 32] men zulks in onze vierde Printverbeelding zien kan.

En dewijl de drie eerstgemelde Huizen, te weten van Gerrit Hartje, de Weduwe J. Goudfrooy en de Wed. en Kinderen van C. Versteven, nu, zoo als wij hier voor zeiden, uit de gifte der Burgeren en Ingezetenen dezer Stad zijn opgebouwd, is goedgevonden, ter gedachtenisse van den Brand en weder opbouwing, en te gelijk ter vereeuwiging van de Mededeelzaemheid der Burgeren en Ingezetenen, eene spreuk of vaers boven in de lijst der voorgevels te plaetzen, waertoe verscheidene spreuken en dichtregelen zijn ontworpen, dan, wij zullen maer alleen die plaetzen, welke men voor de Gebouwen leest.

 
DE TROUW DER BURGERY HEEFT HIER, T' GEEN
 
DOOR GEWELD
 
DER VLAMMEN WIERDT GESLOOPT; IN BET'REN
 
STAAT HERSTELD.
 
ANo. MDCCLXVI.

Nadat de gemelde Huizen ook van binnen afgewerkt waren, zijn, in de Maenden July en Augustus, de houte lootzen, waerin de Erven Ver- [p. 33] steven en Gerrit Hartje, dus ver hunne neringen hadden vervolgd, weggebroken en hunne Winkels in de nieuwe Huizen overgebragt, terwijl het Hoekhuis, toebehorende aen de Wed. J. Goudfrooy, behalven de zolders, in twee byzondere winkels en woningen zijn afgeschoten, zijnde de eene nu

[pagina 15]
[p. 15]

voor haer tot een Kruideniers- en het ander voor haer' jongsten Zoon, tot een Broodbakkers winkel bekwaem gemaekt, en deeze Huizen, gelijk ook alle de daerbij staende, hebben, daeglijks goeden toeloop, als zijnde zeer geschikt tot deeze neringen en gelegen in het volle der markt. En wij twijfelen niet, of de edelmoedigheid, door Leydens Burgerij getoond, zal verder voortvaren, om alle de vier beklaeglijk geruineerden, zo veel mogelijk is, in hunne neringen en trafiquen met deeze hunne gunst te achtervolgen.

Wij hebben van goeder hand, waervoor wij ook bij deeze onzen dank betuigen, ontfangen: de opgaeven der kosten, aen de drie bovengemelde Huizen gedaen, 't welk wij hier mede opgeven, om dus het een en ander in evenredige orde te hebben.

[p. 34]

Aen den Opbouw van het Huis van de Wefuwe C. Versteven, bedraegende ƒ 4900: 9: 12
- - - dito, van de Weduwe J. Goudfrooy 4519: -: -
- - - dito, van Gerrit Hartje 3766: -: 2.
  _______________
  f 13185: 9: 14.

Nadat deeze somme op ordre van de Heeren Regeerderen betaeld was, bleek, dat van de voorgemelde somme der Collecte, zijnde ƒ 15142: 19. nog overig bleef ƒ 1957: 9: 2.

Welke overschietende Penningen, het hun Edl. Groot Achtbaerheden goed en naer het algemeen oogmerk, nuttig vonden, die mede in drie gelijke deelen onder de gemelde Persoonen te verdelen, 't welk dan ook op den 1. Sept. 1767 dus geschied is.

Aen de Weduwe en Minderjaerige Kinderen van C. Versteven voor een derde part ƒ 652: 9: 11 1/3
Aen de Weduwe J. Goudfrooy voor een gelijke derde part 652: 9: 11 1/3

[p. 35]

Aen Gerrit Hartje, mede voor een gelijke derde part 652: 9: 11 1/3
  __________________
  ƒ 1957: 9: 2

Zijnde hunne Edl. Groot Achtbaeren, van deeze persoonen ten zelve dage op het hartelijkste bedankt, voor de Vaderlijke goedheden aen hun bewezen. Voorts hebben hunnen Edl. Groot Achtbaeren hunne steeds waekzaeme zorge op nieuws aen den dag gelegt door het beramen en vaststellen van zoodanige middelen als ter voorkoming van Brand noodzakelyk zyn, als, het vermeerderen der Brandspuiten, en der Klapwakers, het aenstellen daeruit van een byzondere Brandwacht, het zetten van steene Huisjes voor de Klapwakers, op zulke plaetzen, die 't allerbekwaemste zyn om verre heen te zien, langs gragten en Straeten; gelijk ook van Stadswegen zonderlinge opmerking is gemaekt en order gesteld op de veilige berging van zulke stoffen die volstrekt nodig zijn tot het maken van Borstels enz.

Wie toch is niet met ons verheugd over de byzondere goedheid van onze braeve Regenten, welke ongemeene zorge voor onze Medeburgeren gebleken is! Het kan niet anders zijn [p. 36] of het moet ons allen tot Hunnen lof doen spreken, gelijk ook

[pagina 16]
[p. 16]

wegens het beramen van verdere nodige middelen tot verhoeding van diergelijke rampen; waerop nooit eene Regeering te oplettend kan zijn.

Wij hebben door Gods goedheid veel jaeren achter een, bevrijdt geweest van zulke ongevallen, behalven eenige ongelukken, die mede niet lang geleden voorvielen, waer onder men als de voornaemste kan tellen de Brand dien men gezien heeft in zekere Zeemtouwerij, welke bijna gansch en al vernield wierd; doch het vuur is nooit verder gegaen dan het huis waerin het zijn oorsprong nam, (ten minste voor zoo ver ons mag geheugen) dat waerlijk zeer gelukkig was. En onzes bedunkens verdient het wel opmerking, dat men sedert den Brand alhier zoo menigmaelen van zwaeren Brand hoorde gewagen, en dat kort achter den ander, waervan men bijna daeglijks de Nieuwspapieren vervuld zag.

Wij wenschen dat de Hemel onze Land- en Stadgenooten voor zulke en diergelijke deerlijke rampen genadig behoeden wil, en Hij de middelen welke ter verhoeding derzelven beraemd [p. 37] zijn, wil zegenen, teffens hopende, dat ook yder voor zich zeiven zal zorgen, van door eigen onvoorzigtigheid geen oorzaek van zulk een ongeluk te worden, het welk somtijds uit zeer geringe beginzelen rampzalige gevolgen te weeg brengt.

 

Volgens onze gedaene opgaeve, bij het Bericht van de vier voorgaende Gezichten, laten wij hier achter volgen eenige Gedichten, welke zoo op den Brand zelve, als op het gevolg van dien, betrekkelijk zijn; in hoope dat zij, gelijk ook onze Aentekening der Geschiedenisse, onzen Stadgenooten en verdere Liefhebberen niet onaengenaem zullen zijn, terwijl zij over het een en ander bescheidenheid verzoeken. (De graegte van het Algemeen om de uitgaeve dezer Gezichten te bevorderen, en de goede aftrek die dezelven gevonden hebben, hebben ons aengezet om de Plaeten telkens fraeier te doen uitvoeren, en dus hebben wij ook geen kosten gespaert in het drukken der Beschrijvinge enz. om dus een werkje te maken dat nog waerdig is bewaerd te worden, en zekerlijk nog jaerlijks ter gedachtenisse zal kunnen dienen, mogelijk, als andere werken zulks toelaten, dat wij [p. 38] tot vermaek van onze Stadgenooten, deeze Gezichten zullen achtervolgen met de voornaemste Gezichten binnen deeze Stad, op dezelve grootte als dezen, gelijk ook die van de voornaemste plaetzen buiten om deeze Stad.) Ondertusschen wenschen wij yder welvaeren toe. [Volgt een ornament]

[pagina 17]
[p. 17]

Na de beschrijving van de brand en de gevolgen daarvan volgen, zoals de auteur zelf al aangeeft, enige gedichten met betrekking tot de ramp. Uit deze verzameling gedichten hebben wij er drie genomen, ter illustratieGa naar voetnoot7.

[p. 41]

Bespiegeling op de beschouwing van den brand

 
Help God! wat feilen Brand, wat vuurpoel zien myne oogen!
 
De Vlam staet naer den hoogen,
 
En dreigt, van allen kant,
 
Het blinkend Stargewelf te zetten in den brand.
 
 
 
Wat naer geluid, ô schrik! wat wil dat deerlijk kermen!
 
Wil onzer u erbermen,
 
Genaderlijke God!
 
Kom toch den mensch te hulp, in zulk een deerlijk lot.

[p. 42]

 
Helpt, Burgers, laet uw trouw en heten yver blijken,
 
Laet hier uw' moed niet wijken;
 
Dan, 'k zie gij toont uw vlijt,
 
Daer gij reeds, vol van vuur, het woedend vuur bestrijdt.
 
 
 
Maer ach, de ontzinde Vlam doet steen en ijzer kraken,
 
En kap en gevels blaken.
 
Ei mij, zij barst weer uit,
 
En fladdert door de lucht, met een benaeuwt geluit!
 
Daer loopt zij weder voort en doet de daken scheuren,
 
Terwijl de Inwooners treuren,
 
En zien haer wreedheid aen,
 
Die al hun hoop en wensch tot assche doet vergaen.
 
 
 
‘ô God, dus roepen zij: wees onzer toch genadig,
 
Zijn wij u zoo misdadig,
 
Vertoornde we u zoo zeer,
 
Dat Ge in één oogenblik ons ganschlijk stort ter neêr!
 
 
 
Is dit, ô God, de straf, die Gij voor ons bewaerde?’
 
Met storten zij ter aerde,
 
Gansch roereloos, door schrik.
 
Wat jammer ziet mijn oog; ô deerlijk oogenblik!
[pagina 18]
[p. 18]

[p. 43]

 
Daer vult een huis, dat reeds ter neder is gezonken,
 
De lucht met rook en vonken,
 
't Is vuur al wat men ziet,
 
De straet zelfs gloeit ons aen, en duldt den voetstap niet.
 
 
 
Zal dan deez' vreugdedag, ô God, in smart verkeren!
 
Het vuur ons goed verteren!
 
En moet nu Leydens volk
 
Door uwe hand vergaen? Keer af, keer af dien dolk!
 
 
 
't Ontbreekt u niet aen magt, het vuur let op uw wenken,
 
En 't zal ons niet meer krenken
 
Als Ge uw bevelen geeft.
 
Spaer, spaer den mensch, schoon hij uw wraek te vrezen heeft!
 
 
 
Gij hebt welëer dees Stad en haere Burgerschaeren,
 
In de uiterste gevaeren,
 
Uw groote magt getoond,
 
En hun, tot 's Vijands smaed met uwe gunst bekroond.
 
 
 
Dees Dag doet in ons hart die wond'ren weer herleven
 
En Gode grootheid geven.
 
Geef ons nu dubb'le stof,
 
Om op deez' zeiven Dag te juichen tot uw lof!

[p. 44]

 
't Gaet wel. De wind keert af, en rust, op Gods bevelen.
 
Dit wil weer voorspoed telen!
 
Het vuur ziet zich bepaeld.
 
ô Burgers, schept weer moed, Gods goedheid Zegepraelt.
 
 
 
H.

[p. 47]

Opwekking aen de leydsche burgers Tot Mededeelzaamheid.

 
Heeft ooit uw vaste Trouw, ô Leydenaers gebleken,
 
Thans is het daertoe tijd,
 
Mildadigheid tot u, vol glansen neêr gestreken,
 
Wekt uwe harten op, om uwe trouw en vlijt
 
Te paren met uw liefdegaven,
 
En dus uw' medemensch, door ramp tot niet gemaekt,
 
Te troosten, en zijn hart te laven,
 
Dat weêr verfrischen moet als 't uwe liefde smaekt.
 
Hebt gij door 's Hemels gunst het tijdlijk goed verkregen,
 
Toont dat ge ook mild daervan aen and'ren delen wilt.
 
Gij zult, door 't rijk genot van 's Hemels rijken Zegen,
 
Bevinden, dat ge uw goed dus niet onnut verspildt.
[pagina 19]
[p. 19]

[p. 49]

De ongelukkigen aen de leydsche burgerij.

 
Voor eeuwig zij uw' Naem Dankzegging toegebragt,
 
 
 
ô Leydsche Burgerij. Tot in ons nageslacht
 
Zal aengetekend staen de Weldaed, ons bewezen,
 
En Leydens nakroost zal uw liefdeblijken lezen,
 
Terwijl 't met ons, die gij zoo liefd'rijk hebt hersteld,
 
Uw Weldaed zegend, en uw' lof älom verteld.
 
 
 
A.d.H.




voetnoot1
In de hierna volgende transcriptie is de originele tekst zo letterlijk mogelijk weergegeven. Dat wil zeggen dat interpunctie en hoofdlettergebruik letterlijk zijn overgenomen. Aanvullingen ter compensatie van tekstbederf zijn tussen vierkante haken ([ ]) geplaatst.
voetnoot2
De originele tekst is voorzien van enkele voetnoten. Deze voetnoten zullen door ons eveneens als voetnoten worden weergeven, echter op een van de originele tekst afwijkende plaats ten opzichte van de hoofdtekst. Noot (a) luidt: Men kan het Verzoekschrift en de Vergunninge hiervan bij elkander vinden, in de Handvesten van Leyden, Bladz. 328. en vervolgens.
voetnoot3
(b) Keuren der Stad Leyden, Bladz. 316. Beschrijving der Stad Leyden, door Fr. van Mieris, 2de Deel, Bladz. 523.
voetnoot4
(c) Men kan in de nevenstaende Printverbeelding den stand dezer Huizen zien, te weten, de Visser en de drie daeraen volgende, naer de linkerhand. En wij voegen hier tot een Nota bij (opdat niemand de Vigilantie der Burgerij verdenke) dat als men verstandig overweegt de natuur van een Borstelmakers-Winkel, waerin alles van boven tot beneden, zolder en muuren, winkels en hoeken, volhangen van ligt ontvlammende stoffen; daerbij dat de brand hier van beneden af begonnen is; in een zeer oud huis; in zulk een huis, 't welk altoos op het felste van de Middag-Zon staet; en wel in een tijd dat men lang droog weêr gehad hadde, men zich niet verwonderen zal, hoe de brand in korten tijd zo heftig geworden is, dat dezelve in 't eerst door geene Menschelijke Middelen te stuiten ware.
voetnoot5
( d ) 't Is niet zonder opmerking voorbij te gaen, dat deeze Jufvrouw ook binnen den korten tijd van omtrend een Uur, dat zij gehad heeft tot eenige berging, zeer is bijgestaen door twee Nabestaenden, welke bij misslag in den duisteren na-nacht door iemand, die in de verbeelding stond, dat hij, volgens zijn' last, aen een ander huis was, zijn opgescheld en gewaerschouwt geworden.
voetnoot6
(e) Het is bezijde de waerheid dat op een' Zolder, hierbij staende, eenige Vaten Kruit stonden, gelijk de Schrijver van den Nederlandschen Postrijder verhaeld, in zijn stukje van de maend October 1766. die daerin gevolgd wordt door den Schrijver der Nederlandsche Jaerboeken, in zijn Tiende Stukje van 1766. De Eigenaer van dezen Zolder heeft ons verzocht deeze ongegronde misstelling hier tegen te spreken, als achtende zich door de gemelde Schrijvers te kort gedaen. Dezelve Schrijvers begaen onder anderen nog een feil, zeggende, dat Mejufvrouw de Wed. Waller, toen zij hun Edl. Groot Achtbaere edelmoedig bedankte voor het haer aengebodene aendeel aen de te doene Collecte, te gelijk wel ernstig verzocht, dat haer Huis, waerin haer Ed. haere Negotie, zo lange zoude oeffenen, doch in de te doene Collecte niet mogt voorbij gegaen worden. Iets dat geheel onwaer is, en ook, naer onze meening, eer zou te laeken dan te prijzen zijn, hebbende [p. 17] haer E. alleen gelast, dat wanneer zich de gelegenheid aenbieden mogt aen haer nieuw gehuurd huis, om zich der Collecte niet geheel te onttrekken. Ondertusschen dunkt het ons, als een Schrijver van onze Jaerboeken bij de Nakomelingschap geloof wil verdienen, hij wel ernstig heeft te letten dat de Geschiedenissen zuiver en naer waerheid worden geboekt, zonder slordige opstellen uit andere Maendwerkjes, onövergezien, over te nemen.
voetnoot7
Bij de transcripties is de bladspiegel licht gewijzigd ten opzichte van het origineel.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Afbeeldingen van de Hoogstraet en Vischbrugge te Leyden. Met de veranderingen, veroorzaekt door den brand, op den 3, October des Jaers 1766.


plaatsen

  • over Leiden


datums

  • 2 oktober 1766

  • 3 oktober 1766

  • 7 oktober 1766

  • 9 oktober 1766