| |
| |
| |
Nieuwjaarswensen
De klucht het Nieuwe Jaar van de Cambon, draait om een liefdesgeschiedenis. Constantia woont bij haar vader en tante in huis en is smoorverliefd op Dirvan, een jongen van eenvoudige komaf en met eenvoudige middelen, maar met een goed karakter. Haar vader en tante hebben echter allebei een andere partij op het oog voor Constantia. De vader Briazan, die nogal gierig van aard is, ziet zijn dochter het liefst trouwen met de klaploper Leonard. Deze jongeman zit voor het moment weliswaar tot aan zijn nek in de schulden, maar heeft een flinke erfenis in het vooruitzicht. De tante, Klarissa, wil het liefst dat haar nicht eindigt met d'Olban een fatterige graaf. Eind goed is uiteraard al goed, en Constantia trouwt met Dirvan.
Naast het vertellen van het bovenstaand verhaal heeft men de kans kennis te maken met allerlei manieren om elkaar Nieuwjaar te wensen in de 16e eeuw. Deze worden uitgebreid beschreven en belachelijk gemaakt. Uit het stuk blijkt namelijk, dat de auteur niets ophad met de ‘nulliteiten’ van zijn eeuw, die de Hollanders volgens hem voornamelijk uit Frankrijk hadden geïmporteerd. Twee fragmenten hierover zijn opgenomen. In het eerste fragment komt de zuinige Briazan in conflict met zijn modegevoel ige zuster over Nieuwjaarswensen:
| |
[p.3-9]
Welk een slag voor my! een bankroet van twee duizend guldens, en dat noch in een tyd, dat ik myne Dochter uit gaa trouwen! tien percent zal my niet weer verleyen, dat zweer ik. En met al dien tegenspoed is het heden weer nieuw jaar. Die zend my eene Rekening, een ander eischt het Impost Geld, terwyl myn huis als belegert wordt door een deel Hebzuchtigen, die my het hooft door hunne wenschen doen draajen, niet uit achting voor my, maar voor myn kas.
| |
| |
| |
II. Toneel: Briazan, Klarissa
(komende uit het huis van Briazan)
Wat zal het nu weer wezen?
En om wat reden? Daar is gewis weer iemant om me een wensch te doen. Zeg, dat ik hem van harten bedank; maar ik hou op met geeven; ik zoek myne Goederen, met zoo veel zorg by een vergaart, aan die ydele verkwistingen niet te verspillen.
Hoor 't is eene drommelse wys, het mag door het weldoen ingevoert zyn, 't is een bederf voor ons Land. Ik kan het zoo in Huis niet houden.
(ter zyden) Was reets de dag voorby!
Ik wilde u vraagen, Heer Broeder! op wat uur het u behaagt dat de Koets gereed zy?
De Koets, om wat te doen?
Om uwe bezoeken af te leggen.
Ik heb u gisteren beduid hoe misselyk dat het staat voor een man van myne jaaren de Saletten te stoffeeren, en dit dunkt my moest u genoeg zyn.
Geene jaaren ontheffen ons van dien pligt, die onder Luiden van uwen rang is ingericht om....
Om elkander te verveelen, te vleyen, en te zeggen, 't geen men niet denkt.
't Is waarlyk van u een kwaad begrip Myn Heer! Men is genoodzaakt om op dees dag zyn hof te maaken.
En wat is het, dat ons daar toe noodzaakt? alleen de drift om Hoffelyk te schynen. Ik ben met die drift niet behebt, en bygevolg van die noodzakelykheid bevryd. Maar waar hebt gy doch die Hoffelykheid geleerd? Ongetwyffelt hebt gy die van D'Olban overgeërft, die verwaande Zotskap zal u...
Ik bidde u. Broeder! Gy hebt op dien Heer in 't minste niets te zeggen.
Dat behoor ik zelf te weeten, geloove ik, gy denkt....
Ik denk dat hy het hart van myne Nicht verdient.
| |
| |
Maar wat is Hy aan wie gy haar verbinden wilt.
Een Man, die veel geld te wachten heeft.
Te wachten is goed: het oeffent het geduld, 't Is nu maar jammer, dat zy in den schoot dier Goudmyn, die u zoo gunstig van verre toe lacht, geen Adeldom zal vinden, en gy moogt u echter volgens uwe geboorte daar op beroemen.
't Kan zyn, dat ik het mag doen, maar ik doe het niet, en by gevolg is my dat voorrecht van geen nut.
Welke extravagante principes!
'k bid u spreek duits. Wat doed gy doch de taalen zoo door elkander te gooyen? Men hoort dit nergens als in Holland.
(ter zyden.) Zyne eenvoudigheid is immers onverdraaglyk!
Maar Broeder! Gy hebt noch geen eenen Brief geschreeven. Wat zal men zeggen?
Al wat men wil. Ten minsten niet, dat ik onnut myn' tyd verkwist.
Zoo 't u aan tyd ontbreekt, gy kunt gedrukte Brieven stuuren.
Is 't mooglyk! dat is eene aardige uitvinding.
Hoe! Gy wist dit niet? Voorwaar gy zyt wel weinig geverseert in de nulliteiten van dees eeuw.
Nulliteiten van deese eeuw! heet men zoo die Brieven? Nulliteit, geloove ik, beduid zoo veel als nietigheid, ten minsten een nul op zich zelven is by ons Bankiers in zeer weinig achting.
'k word herssenloos! Gy verstaat my niet, doch 't is het zelfde! Gy wilt dan dat ik Bruno om zulke gedrukte Brieven zende?
't Is net of die Brieven zoo de Drukkers al reets om de ooren hingen; gy moet ten minsten eerst tyd geeven...
Zyt daar niet voor bezorgt! zy hebben 'er genoeg in voorraad.
Zoo zeker! dan kunnen de wenschen, die ‘er in vervat zyn, mogelyk wel ouder zyn dan ik zelfs. Doch het is eene onverschillige zaak om u niet te believen, laat’ er dan maar
| |
| |
zoo veel haaien als gy wilt.
Een hondert zal wel gaan denk ik. Nu kunt gy noch net de opschriften schryven voor het middagmaal.
Neen Zuster, indien 'er noch zoo veel moeite aan vast is, zal ik my daar op tot een ander jaar bedenken.
Kom aan! om u in alles toe te geeve, ik zal dit zelve doen, dan hebt gy ze maar te ondertekenen.
Ik bedank ù hartelyk voor de klucht. Ik zou de wenschen onderteekenen, die een ander buiten myn kennis heeft opgestelt? Gy denkt dat uw Broeder gek is.
Wat gekheid is hier in? En zeg my doch eens wat zouden uwe Vrienden met die Brieven doen, wen die niet ondertekent waaren.
(ter zyden.)
Wie heeft gedulds.
Ik bid, Myn Heer! accordeer het my, gy kunt ligt uw naam zetten onder een Zeegenwensch aan goede Vrienden.
Dat zou Constantia reets hebben kunnen doen toen zy zes jaaren oud was.
Gy geeft 'er dan verlof toe?
(in 't heen gaan.)
Ik moet die goede luim waarneemen.
Klarissa! hoor noch een woordje! die Drukker, hoop ik, neemt voor zyne wenschen geen geld, en betaalt ongetwyffelt de porten van de antwoorden?
Kan een Man van uw oordeel dus raisonneeren! Hy zou de moeite doen, geen loon trekken, en noch onkosten hebben?
Weetje wat! ik stap 'er van af, Zuster! Ik zie wel dat die zaak, in plaats van een Nul1iteit weezendlyk zou worden. Maar daar komt my iets in gedachten, ik heb een pakje met geld op myne tafel laaten leggen, dat moet ik gaan weg sluiten.
[In tegenstelling tot Briazan, die zich er met wel zeer bescheiden Nieuwjaarswensen vanaf maakt, doet Leonard er alles aan om zijn wensen zo duidelijk mogelijk aan zijn vrienden en
| |
| |
vooral schuldeisers kenbaar te maken. Hij heeft het dan ook wel nodig om vooral bij de laatste een goede indruk te maken; zijn oom van wie hij verwachtte een flinke erfenis te krijgen heeft hem zojuist onterft. Als eerste zendt hij zijn knecht Rudolf naar Druzo, een van de schuldeisers.]
[p. 23]
Wacht! ik heb hier Kaartjes, breng die terstond door de Stad, by myne bekenden rond: vergeet vooral Druzo niet, die Luiden zyn testond als van een dollen hond gebeten als men hen niet met een ander gelyk stelt, 't Is een eenvoudig man, wat schaad dit? hy is ryk, hy heeft my geld geleent, en dus moet ik hem ten Vriend houen. Die nederigheid zal ik, zoo 'k hoop, wel haast den zak geeven, want als ik getrouwt ben, zal ik dat soort van Volk slechts geen groet bieden.
| |
IX. Toneel
Rudolf
(alleen)
Als dat gebeurt dan zal men 't zien.
(Men ziet in 't verschiet 'er eenige elkander begroeten, en omhelzen. De belachgelyke buigingen veroorzaaken, dat verscheide Hoeden op den grond door een raaken. Rudolf beschouwt die met verwondering, en vervolgt, in een afgebrooken reden.)
'k Wist op myne eer niet wat ik hoorde. Wat zyn de menschen met dat Nieuwe jaar in hun schik...men mag van de Fransche complimenten schreeuwen; ik zeg dat de Hollanders hen het geen kamp meer geeven..... Hoe nu!..... daar heb je 't gebrui in de glaazen....de Hoeden zyn verdwaalt.... 't wordt meening!...dat ziet 'er lelyk uit; strak noch zoo beleeft; en nu aan 't vechten! Wat kan een verkeerde Hoed al twist in de Wereld brengen! en als men 't echter wel In ziet, zy hebben geen ongelyk; wie zou om een nieuwjaars wensch een goeden Hoed ten een siegten willen ruilen?... Weg gaanze; zy zyn 't eens; het spyt my; ik mag voor een enkelde reis noch wel een zoo van verre
| |
| |
een schermutseling zien...Maar dat beleeft gevegt zou my myne Kaartjes wel doen vergeeten. Ha! daar komt Druzo zelf, dat's net van pas.
| |
X. Toneel.
Rudolf, Druzo
Ter goeder uur, Meester Druzo! ik ging juist maar uw Huis; om u dat stukje Kaart te brengen. Gy weet Myn Heer bemint u.
Wat moet ik daar mee doen?
Zyn Naam staat daar geschreeven.
'k heb dat niet nodig. De schuldbekentenis, die ik van hem heb, voldoed, en ze is reets in handen van een Practizyn, die hem wel ras leeren zal, wat het is ymant van dag tot dag uit te stellen.
Maar ik brengje dat Kaartje niet als een schuldbekentenis.
Wat dan? is hy onbeschaamt genog om te verwachten, dat ik hem op die tekening op nieuw meen geld te schieten?
O neen! myn goede Druzo! dit wordt u gezonden ten blyk dat het nieuw jaar is.
Zoo! en wat wil 't zeggen, bidde ik u?
Dat weet ik zoo net niet uit te leggen, maar men bied elkaar op die wys een heilwens aan.
Laat zien. Daat staat niets op!
Dat moet ook niet weezen.
Dewyl gy u, om my te foppen, zoo wel uitkoost zoo breng dit antwoord aan uw Heer verstaaje dat!
(Hy geeft Rudolf een klap.)
| |
Bron:
M.G. de Cambon, Het Nieuwe Jaar, (Den Haag, z.j.) [exmpl. UBL. 1094 H 30].
|
|