Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Naamkunde. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre
sec - taalkunde

Subgenre
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Naamkunde. Jaargang 11

(1979)– [tijdschrift] Naamkunde

Vorige Volgende
[p. 320]

Kroniek

Vlaanderen

Het Corpus-Gysseling - Corrigenda en Addenda

In de recensie van M. Gysselings Corpus van Middelnederlandse ambtelijke teksten door K. Roelandts en J. Kruisheer, verschenen in de onderhavige jaargang van Naamkunde, blz. 20-43 staat op blz. 38 een storende drukfout. De vierde regel aldaar moet luiden: de teksten redigeerden, op zich niets. Het lijkt wel of de auteur zich

Ondertussen verscheen een recensie ‘De ambtelijke teksten van het Corpus Gysseling’ van de hand van J. Goossens in: Tijdschrift voor Ndl. taal- en letterk. (Leiden) XCV (1979), 247-261, met een kaart: lieden vs luden, op grond van het materiaal vervat in het Corpus.

* * *

 

In de brochure ‘Vijfjaarlijkse prijzen 1956-1975’, Brussel, N.F.W.O., [1978], blz. 38-60 vindt men een geslaagde foto, een beknopte biografie en een volledige bibliografie (tot 1977) van M. Gysseling, laureaat van de ‘Wetenschappelijke Prijs Baron Holvoet’ voor de periode 1966-1970.

Personalia

Onderscheidingen.

 

In haar vergadering van 5 april 1979 heeft de Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis te Amsterdam onze oudmedewerker op het Leuvens Instituut voor Naamkunde, Dr. Jos Molemans, tot haar mede-lid benoemd. ‘Hoewel de Commissie’, zo wordt in de benoemingsbrief vermeld, ‘in principe geen buitenlandse leden heeft, maakt zij in Uw geval gaarne een uitzondering, aangezien U als wetenschappelijk toponymist werkzaam bent op Nederlands grondgebied en - naar wij hopen - werkzaam zult blijven’. Dr. Molemans is de eerste buitenlander aan wie een dergelijke onderscheiding te beurt valt. Niemand is profeet in eigen land...

Op 3 juli 1979 promoveerde Jozef Van Loon, medewerker aan dit tijdschrift, tot Doctor in de Letteren en Wijsbegeerte op een proefschrift getiteld ‘Bijdrage tot de morfeemgeschiedenis en -geografie van de Nederlandse toenamen’. Een auto-referaat over deze dissertatie wordt in deze aflevering van Naamkunde, blz. 233-238 gepubliceerd.

De Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde bekroonde deze dissertatie als een antwoord op haar prijsvraag waarin naar het onderzoek van ‘de geografie van enkele buigingsverschijnselen

[p. 321]

in de familienamen uit de provincies Antwerpen, Brabant en Limburg’ werd gevraagd. Men zie de verslagen van de drie beoordelaars J. Goossens, A. Van Loey en M. Gysseling in de Verslagen en Mededelingen van de Kon. Ac. voor Nederl. taal- en letterkunde 1979, resp. blz. 322-327; 327-329 en 329-333. De uitreiking van de prijs had plaats tijdens de plechtige openbare vergadering van de Academie op 24 oktober 1979.

Tijdens dezelfde vergadering ontving een andere medewerker aan Naamkunde, Dr. Frans Debrabandere, de Noordstarfonds-Dr. Jan Graulsprijs voor het tijdvak 1974-1978 voor zijn voortzetting en voltooiing van Stallaerts Glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere uitdrukkingen uit Vlaamse, Brabantse en Limburgse bronnen’ (derde deel P-W), Handzame, 1977. Zie Naamkunde 9(1977), 303.

Op 1 juni 1979 werd Dr. Richard Billiet met gepaste feestelijkheid vereerd met het ere-burgerschap van zijn geboortedorp Herne. Na zijn dissertatie ‘De Toponymie van Herne’ (Leuven 1933), bekroond door de Kon. Vlaamse Academie voor taal- en letterkunde in 1938 en uitgegeven in 1955, mede opgenomen in de reeks Nom. Geo. Fla., Monographieën VI, schreef R. Billiet nog een aantal naamkundige en geschiedkundige bijdragen over Zuidwestbrabant en o.m. ‘Uit het verleden en het heden van Edingen’ in de Feestbundel H.J. van de Wijer (Leuven, 1944, I, blz. 25-37), Toponymie van Edingen (Eigen Schoon en de Brabander 54 (1971)-56 (1973), waarvan een bijgewerkte versie wacht op de nodige fondsen om door het Instituut voor Naamkunde te worden gepubliceerd. Achtereenvolgens huldigden de gevierde: J. Ost namens de regionale kring ‘Het Oude land van Edingen en omliggende’, ondergetekende namens het Leuvens Instituut, Dr. J. Verbesselt namens het Kon. Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Vlaams-Brabant en U. Deblander namens het Gemeentebestuur van Herne. Ondanks zware beproevingen in zijn familie en in zijn eigen gezondheid heeft R. Billiet moedig en volhardend zijn opzoekingen over de westbrabantse streekgeschiedenis voortgezet. ‘Zijn werk blijft een belangrijk hulpmiddel bij de zoektocht naar de historische achtergronden van de streek’, zo betoogde Dr. J. Verbesselt. Dr. Billiet dankte met een lange toespraak over het karakter van de streek van Herne en haar bewoners.

 

Sterfgevallen.

In Memoriam Antoon Viaene

Op 10 augustus 1979 overleed in Brugge de geleerde priester Antoon Viaene. Hij was geboren in Kortrijk op 8 juli 1900, als zoon van de niet onverdienstelijke kunstschilder Albert Viaene en van Pharaïlde Doornaert. Na schitterende studies, beëindigd als primus perpetuus,

[p. 322]

aan het Kortrijkse Sint-Amandskollege, ging hij naar het seminarie, maar de pogingen van prof. A. De Meyer om de veelbelovende Viaene in Leuven te houden mislukten. Hij werd leraar aan het Sint-Lodewijkskollege (1926-47) en aalmoezenier aan de Rijkskliniek in de Werkhuisstraat in Brugge (1947-68). Maar vooral is hij de man die vijftig jaar lang het Gezelliaanse tijdschrift Biekorf uitgegeven heeft.

Er is van dit ‘leer- en leesblad voor alle verstandige Vlamingen’, dat tot voor enkele jaren met de stiptheid van een klok verscheen, geen nummer van de pers gekomen of Viaene had er zelf enkele kortere of langere - maar steeds even gefundeerde - bijdragen in gepubliceerd. Geen enkel aspekt van wat we de ‘heemkunde’ kunnen noemen, liet de veelzijdige en encyclopedische Viaene onbehandeld: volkskunde, geschiedenis, kunst, taal en letteren(1). In 1970 werd hem door het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde ter gelegenheid van zijn 70ste verjaardag een huldealbum aangeboden. De bibliografie van de jarige telde er 42 bladzijden kleine druk. Zijn bijzondere belangstelling ging uit naar de Boergondische tijd, naar de middeleeuwse strafbedevaarten, de leprozerijen. Ook zijn geboortestad Kortrijk is een konstante in zijn overtalrijke historische artikels. Bovendien had hij belangstelling voor naamkunde. We verwijzen nog even naar zijn studie ‘Veelnamig Vlaanderen’ (zie hierover Naamkunde VIII (1976), 271-3). Ook op lexicografisch gebied heeft Viaene zich verdienstelijk gemaakt, door de publikatie van zijn ‘Kleine verscheidenheden uit Vlaamse bronnen’ (zie Taal en Tongval XXIX (1977), 88-90). Jammer genoeg heeft Viaene zijn omvangrijk lexicografisch materiaal niet als een voortzetting van Verwijs-Verdam uitgegeven. Tot zijn enorme nalatenschap zouden zowat 40.000 steekkaarten met Middelvlaams en Laatmiddelvlaams taalmateriaal behoren. De grote schaduwzijde van Viaene zijn overvloedige produktie is trouwens, dat geen enkel groot werk uit zijn pen gevloeid is. Een weerwraak op de grote akademische wereld, waar hij geen toegang toe gekregen heeft? Of het bewustzijn van de vergankelijkheid van de dingen? Met Antoon Viaene verdwijnt een van de laatste grote Westvlaamse priesters-vorsers, in de traditie van Guido Gezelle, Deken De Bo, pastoor Slosse, Juliaan Claerhout, A. Dassonville, Michiel English.

 

Brugge.

F. Debrabandere

[p. 323]

Op 11 januari 1979 overleed in de ouderdom van 86 jaar ereonderwijzer Frans Borgers, die zich ook door zijn naam- en heemkundige opzoekingen over zijn geboortedorp Geetbets verdienstelijk heeft gemaakt. In 1949 verscheen van zijn hand, in samenwerking met J. Lindemans, in de reeks Toponymica IX Oostbrabantse plaatsnamen als nr 3 Geetbets, een beknopte monografie met 422 toponiemen. Aan dit glossarium gaan vooraf een geografische en een historische schets, de verklaring van de naam der gemeente, de bronnenlijst en de wijze van bewerking. Een degelijk overzicht van het materiaal, waarin voor het eerst de verklaring van de toponiemen is ingelast, volgt op de lijst der plaatsnamen. Een toponymische kaart, waarop uitzonderlijk veel plaatsnamen worden gelokaliseerd, is bij de studie gevoegd.

Deze bijdrage over de toponymie van Geetbets is opgenomen in de Geschiedenis van Geetbets van F. Borgers die eveneens in 1949 verschenen is in de reeks ‘Monografieën van Brabantse gemeenten’ uitgegeven door het Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Vlaams-Brabant (Brussel, Drukkerij A. Hessens, 1949, 274 blz.). Het ‘Historisch overzicht’ uit de toponymische publikatie is in de Geschiedenis van Geetbets uitgegroeid tot een populaire behandeling van de feodale, bestuurlijke, parochiale en maatschappelijke instellingen, van gebeurtenissen uit de nationale geschiedenis, zoals die in Geetbets ervaren werden, en uit het leven van onze voorouders, waaraan de auteur de herinnering voor het nageslacht heeft willen bewaren.

 

H.D.

Instituut voor naamkunde
Het Corpus Molemans-Thiry.

In Naamkunde 10 (1978), blz 396-397 werd er op gewezen dat eind 1977 het grootste deel van de onuitgegeven toponymische dokumentatie die in de jaren 1925 tot en met 1975 in de verschillende Belgische Instituten voor Naamkunde en Dialectologie werd verzameld, bewerkt was in het Corpus Molemans-Thiry. In dat Corpus maken drie registers de genoemde dokumentatie overzichtelijk en bruikbaar. Medegedeeld werd eveneens dat op 31 december 1977 nog niet waren gekodeerd: 1. de toponiemen voorkomend in de verhandelingen die na 1975 werden afgewerkt en 2. de toponiemen vervat in enkele oudere monografieën, die wegens tijdsgebrek niet konden worden bewerkt.

Daar eind 1977 het krediet toegestaan door het Fonds voor Kollektief Fundamenteel Onderzoek van het N.F.W.O. voor het interuniversitair projekt nr. 10.119 nog niet volledig was aangewend, konden gedurende de jaren 1978 en 1979 een aantal van de nog in het Corpus ontbrekende verhandelingen door Lic. A. Thiry worden gekodeerd met het oog op de computer-bewerking.

[p. 324]

In 1978 werden de volgende verhandelingen behandeld:

R. Broes, Bijdrage tot de toponymie van Waarloos (K 289), Leuven, 1976.
M. Buelens, Bijdrage tot de toponymie van Strombeek-Bever (P 59), Lic. Leuven, 1978.
T. Jaenen, Bijdrage tot de toponymie van Meeuwen (L 364), Leuven, 1978.
D. Joye, Bijdrage tot de toponymie van Poperinge (N 67), Leuven, 1977.
R. Mertens, Bijdrage tot de Brabantse toponymie volgens de excerpten van A. Van Dijck: Everberg (P 77), Korbeek-Dijle (P 82), Kraainem (P 69a), Leefdaal (P 81), Meerbeek (p. 78), Sint-Lambrechts-Woluwe (P 68), Sint-Pieters-Woluwe (P 67), Sint-Stevens-Woluwe (P 66), Wezembeek (P 69), Leuven, 1977.
In 1979 kwamen de volgende studiën aan de beurt:
R. Keller, Bijdrage tot de toponymie van Zemst (P 5), Leuven, 1979.
M. Lenaerts, Plaatsnamen te Kuringen-Stokrooi (P 57), Leuven, 1978.
A. Meskens, Bijdrage tot de toponymie van Hoboken (K 249), Leuven, 1979.
D. Nagels, Toponymische studie over de gemeenten Boom (K 287), Rumst (K 235) en Terhagen (K 326 a), Doctoraat Leuven, 1926.
Ph. Segers, Bijdrage tot de toponymie van Lauwe (N 143), Leuven, 1977.
J. Spillemaeckers, Bijdrage tot de toponymie van het Kanton Puurs en vooral van het Land van Bornem [= Bornem (I 220), Breendonk (I 271), Hingene (I 221), Mariekerke (I 265), Weert (I 219), Liezele (I 269), Lippelo (I 270), Oppuurs (I 267), Puurs (I 268), Sint-Amands (I 266), Leuven, 1944.
L. Van Gool, Bijdrage tot de toponymie van Ranst (K 261) en Millegem (K 276 b), Leuven, 1979.
M. Vanloffeld, Bijdrage tot de toponymie van Etterbeek (P 66a) gebaseerd op het materiaal van A.H. Van Dyck, Leuven, 1978.
H. Van Malcot, Toponymie van Tielt (Brabant) (P 38), Leuven, 1977.
P. Van Nieuwenhuysen, Bijdrage tot de toponymie van Sint-Jans-Molenbeek (O 178a), Leuven, 1979.
L. Walckiers, Bijdrage tot de toponymie van Vossem (P 80), Leuven, 1979.

Gehoopt wordt dat de dokumentatie van deze 16 verhandelingen, vanzelfsprekend precies naar het model van het Corpus Mólemans-Thiry, tot een zelfstandig bijvoegsel daarbij zal kunnen tot stand komen. Na acht jaar moeizaam werk van J. Molemans en A. Thiry zal het Corpus dat hun naam draagt, althans wat de toponymie betreft, tot een voorlopig einde zijn gebracht. Wij betreuren dat de antroponymische dokumentatie niet op dezelfde wijze kan worden bewerkt, maar daarvoor ontbreken de financiële middelen en hindert vooral de steeds meer beperkte behuizing van het Instituut voor Naamkunde.

 

Herent.

H. Draye

[p. 325]

Naamkundige verhandelingen in 1979.

Aan de vroeger in dit tijdschrift (zie laatst Naamkunde 10 (1978), 397-398) verschenen lijsten van naamkundige licentieverhandelingen, dienen, wat het Leuvens Instituut voor Naamkunde betreft, de hiernavolgende van het academiejaar 1978/79 te worden toegevoegd:

 

Toponymie

R. Keller, Bijdrage tot de toponymie van Zemst.
A. Meskens, Bijdrage tot de toponymie van Hoboken.
L. Van Gool, Bijdrage tot de toponymie van Ranst en Millegem.
L. Walckiers, Bijdrage tot de toponymie van Vossem.

Hierbij dient nog vermeld een verhandeling voorgedragen aan de ‘Université Catholique de Louvain’, maar geleid door Prof. R. Van Passen en Dr. C. Marynissen:
P. Van Nieuwenhuysen, Bijdrage tot de toponymie van Sint-Jans-Molenbeek.

 

Antroponymie

M. Van Hulle, Een sociolinguïstisch onderzoek naar de voornamen te Wemmel (periode 1968-1977).
J. van Loon, Bijdrage tot de morfeemgeschiedenis en -geografie van de Nederlandse toenamen, Doctoraat 3 juli 1979.

 

Aan de Rijksuniversiteit te Gent werd onder de leiding van Prof. V.F. Vanacker een licentieverhandeling afgewerkt door:

Benita De Man, Temse: Antroponiemen (1321-1508).

 

Aan de Rijksuniversiteit te Luik behaalden in dat academiejaar de graad van Licentiaat in de Germaanse Filologie met een antroponymische verhandeling geleid door Prof. J. Moors:

René Löscher, Die Haus- und Familiennamen der Ortschaften Krinkelt und Rocherath.
Marguerite Schmets, Die Familiennamen der ehemaligen Gemeinde Sint-Martens-Voeren.
Georges Schmetz, Die Familiennamen der ehemaligen Gemeinde Welkenraedt.

 

Leuven.

C. Marynissen

Lopende opdrachten.

Vanaf 1971 heeft Professor Dr. R. van Passen in opdracht van de Commissie voor Toponymie en Dialectologie duizenden adviezen uitgebracht over de benoeming van nieuwe straten en over de wijziging van bestaande straatnamen. Door de oprichting, in het begin van 1977, van een Koninklijke Commissie van Advies voor Plaatsnamengeving, bestaande uit een centrale en vijf provinciale commissies, heeft

[p. 326]

de Commissie voor Toponymie en Dialectologie haar adviesbevoegdheid verloren. Men zie hierover de bijdrage van M. Gysseling, Principes van de straatnaamwijziging te Gent, verschenen in deze jaargang van Naamkunde, blz. 88-117. Tot op het ogenblik dat de provinciale commissies werden geïnstalleerd - hun samenstelling en werking werden geregeld bij Koninklijk Besluit van 10 februari 1978, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 11 maart 1978 - heeft Professor Van Passen zijn opdracht voor zich persoonlijk, naar best vermogen en onbezoldigd voortgezet, en dit om te vermijden dat de aanvragen om advies uitgaande van de gemeentebesturen lange tijd onbeantwoord zouden blijven. Voor zijn jarenlang belangloos werk moge Collega Van Passen ten minste hier één keer worden dank gezegd.

 

Dr. C. Marynissen heeft de naamkundige bibliografieën die gepubliceerd werden in de Handelingen van de Commissie voor Toponymie en Dialectologie en die een achterstand hadden opgelopen gedeeltelijk bijgewerkt. In het 52e deel (1978) van de Handelingen verschenen van zijn hand: ‘De plaatsnamenstudie in 1965-1974’, en ‘De persoonsnamenstudie in 1963-1974’ [1980]. Gelet op de financiële beperkingen die de normale omvang van de publicaties van de genoemde Commissie onmogelijk maken, heeft Dr. Marynissen zich moeten beperken tot het opmaken van alfabetische lijsten van naamkundige boeken en tijdschriftartikelen die uitsluitend het Nederlands taalgebied betreffen, dus met weglating van buitenlandse werken en van de traditionele verklarende nota's over de inhoud van de opgenomen publicaties. Dr. Marynissen is begonnen met de redactie van de overzichten voor de jaren 1975 tot 1980, zodat de achterstand zal worden ingehaald.

 

Verder heeft Dr. Marynissen, ook in 1979, zijn medewerking verleend aan de heruitgave van E. Förstemanns Altdeutsches Namenbuch die sinds vele jaren wordt voorbereid en waarin ook het oudste Nederlandse naamkundig materiaal wordt opgenomen. Ook heeft hij talrijke vragen van correspondenten uit binnen- en buitenland, mede op grond van de aanzienlijke dokumentatie waarover het Instituut voor Naamkunde beschikt, beantwoord.

Dr. W. van Langendonck heeft, zoals de vorige jaren, tal van symposia en congressen van linguïstische kringen en verenigingen bijgewoond en er lezingen gehouden over theoretische vraagstukken uit de onomastiek. In Onoma 23 (1979), nrs 2-3, blz. 331-767 heeft Dr. van Langendonck de Bibliographia Onomastica 1975-1976, waaraan een vijftigtal naamkundigen uit de gehele wereld hun medewerking verlenen, gepubliceerd. Samen met Dr. Marynissen heeft hij, in opdracht van de Commissie voor Toponymie en Dialectologie, kaartbladen van de topografische basiskaart van België, die door het Nationaal Geografisch Instituut heruitgegeven wordt, op het stuk van de schrijfwijze van de plaatsen veldnamen gereviseerd.

 

H.D.

[p. 327]

Etymologie van Brussel

Over de etymologie van de naam Brussel hield A. van Loey op 2 april 1979 in de Académie royale de Belgique een lezing die thans in bijgewerkte vorm verschenen is: A. van Loey, L'étymologie de Bruxelles, in: Ac. roy. Belg., Bull. Cl. des Lettres... 5e sér. LXV (1979), 3-4, p. 76-77; 121-130.

In het eerste gedeelte van zijn lezing vat S. de geschiedenis samen van de naam Brussel (966, kop. 15e eeuw Bruocsella) < *brōk ‘moeras’ + *sali schuilplaats, herdershut, schuur’ enz. Wat het grondwoord betreft, heeft K. Roelandts in zijn belangrijke bijdrage ‘Sele und Heim’, in: Namenforschung. Festschrift für Adolf Bach (Heidelberg, 1965) = Nom. Geo. Fla., Studien XI (Brussel, 1965), gewezen op de semantische tegenstelling tussen -heim ‘vaste woonplaats’ en -zele ,tijdelijke verblijfplaats voor mens en dier’; Gysseling, Top. Wb. p. 199: ‘uit één ruimte bestaand huis’. Roelandts heeft ook de verspreiding van *sali in het Germaans taalgebied onderzocht en Van Loey sluit bij diens stellingen aan.

Een niet opgelost probleem is, volgens Van Loey, vooral de vorm -sella die hij, uitgaande van de geattesteerde oude vormen, samenvattend als volgt tracht te verklaren:

a)-sella -vormen kunnen, indien zij Germaans zijn, alleen verklaard worden uit *salja dat alleen voortleeft in het Noors sel, Zweeds säl;
b)-sella- en ook -selavormen komen voor in de oude attestaties van Vlaamse -zelenamen, maar minder vaak dan voor Brussel; het kunnen latiniseringen zijn, die geen rekening houden noch met de uitspraak noch met de levende taal en die de naam aanpassen aan de Latijnse zgn. 1ste verbuiging (bewijsplaatsen bij Gysseling, Top. Wb. loc. cit);
c)romaniseringen van *sali komen voor in Romaans taalgebied (Ellezelles, 1248 Elesiele; Floringuezelle, 1107 Floringesele) en voor Brussel in 13e-eeuwse brabantse Romaanse charters: Brocele, broecelois, Brossiele, Brousselles, waarin ofwel de oudvlaamse uitspraak of misschien een interne Romaanse ontwikkeling van *brók kan schuilen. Van 1342 af overheerst echter de mondelinge Vlaamse uitspraak in de geschreven vorm Bruesselle. Bruxelles, met x < ks is spellingpronunciation.

Een overtuigende verklaring van -selle is, volgens Van Loey, tot op heden niet gevonden. Mogelijk is het een analogie-vorm naar Lat. cella?

Van de hand van A. van Loey verscheen onlangs in het 2é boekdeel van de reeks ‘Taal en sociale integratie’ uitgegeven door het Centrum voor interdisciplinair onderzoek naar de Brusselse taaltoestanden, van de Vrije Universiteit Brussel, 1979, een bijdrage: Het Brussels Nederlands dialect.

H.D.

[p. 328]

Prosopographia cartusiana

Bij de Prosopographia cartusiana belgica (1976) van de hand van Drs. Jan De Grauwe, die wij in Naamkunde 10 (1978), 372-373 besproken hebben, is reeds zeer vlug een Supplementum prosopographiae cartusianae belgicae (1314-1796) verschenen in de reeks Analecta cartusiana als nr. 28b. Universität Salzburg, Institut für englische Sprache u. Lit. - Gent, Christian De Backer, [1978], iv-65 blz.

Dit bijvoegsel bevat vele correcties en aanvullingen bij het vroegere ‘basiswerk’, die in de nieuwe lijst van de Kartuizers als dusdanig zijn gekenmerkt. S. heeft kunnen beschikken over inlichtingen van vakgenoten en over enkele nieuwe bio-bibliografische hulpmiddelen o.m. over een kopie van 1783/84, thans berustend in het archief van de St. Gummaruskerk te Lier onder nr 126/3, van een gedeelte van het verdwenen necrologium van de Kartuis van die stad(1). In die kopie komen echter ‘onzekere gegevens’ voor, zie Supplementum 47-55. Op de nieuwe lijst van kartuizers volgt een register op de familienamen blz. 56-64.

De beide publikaties van De Grauwe werden besproken door W.P. Dezutter in Biekorf 78 (1978), 354-355; het Supplementum door M. Soenen, in: Archives et Bibl. d. Belg. 48(1977), 382-383.

Ten slotte willen wij nog het jongste bibliografisch werkinstrument voor de geschiedenis van de kartuizerorde vermelden van Dr. A. Gruijs (Nijmegen), Cartusiana. Un instrument heuristique (Institut de recherche et d'histoire des textes. Bibliographies - Colloques - Travaux préparatoires). Paris, Editions du C.N.R.S., 1976-1978, 3 vols. Zie over dit bibliografisch werk N. Geirnaert in Biekorf 79 (1979), 252-253 en V. Gaublomme in Land van Aalst 31(1979), 41.

Op 20-21 oktober 1979 werd te Keulen in de vroegere Kartuis St. Barbara een internationaal congres over ‘Geschichte und Kultur der Kartäuser’ ingericht waarop o.m. A. Gruijs, Nijmegen (over de Nederlandse specialist van de Kartuizers, H.J. Scholtens), Frans Hendrickx, Antwerpen (over het Rooklooster en zijn boekenbezit), J.P. Gumbert, Leiden (over een Kartuizer-Handschrift uit Delft), Chr. De Backer, Gent (‘Les apothicaires de la chartreuse flamande St. Martens-Bosch’) en J. De Grauwe, Destelbergen (‘Les moniales flamandes de la chartreuse de Saint-Anne-au-Désert)...

 

H.D.

Klapper op De Toerist en Toerisme

Laattijdig willen wij de lezers van Naamkunde wijzen op het bestaan van Inhoudstafels en Registers 1922-1971 op De Toerist en Toerisme... tijdschrift van de Vlaamse Toeristenbond v.z.w. uit-

[p. 329]

gegeven ter gelegenheid van zijn vijftigjarig bestaan. Antwerpen, V.T.B. Sint-Jacobsmarkt 45-47, 1974, geb. 800 BF, offset. Naar aanwijzingen van J. Van Overstraeten werd dit nuttig bibliografisch hulpmiddel, waarmee ook de naamkundige zijn voordeel kan doen, samengesteld onder toezicht van wijlen Prof. K.C. Peeters, door Steven Van Den Eynde, met medewerking van Hugo Eggenstein en van de voorzitter van de V.T.B. Zonder overdrijving schrijft laatstgenoemde dat deze klapper op zijn tijdschrift een ‘énige dokumentatie vormt die betrekking heeft op alle tijden en volken’.

Van de verschillende lijsten willen wij in het bijzonder vermelden de alfabetische auteurslijst (121 blz.) van de verrassend talrijke medewerkers aan het bondsblad van de V.T.B. gedurende de eerste halve eeuw van zijn bestaan en aanstippen dat, in de mate van het mogelijke, de pseudoniemen en de afkortingen in die lijst werden opgelost. In het zaakregister (128 blz.) komen trefwoorden voor zoals naamkunde, plaatsnaamkunde, plaatsnamen, gemeente- en straatnamen, spelling van aardrijkskundige namen, spotnamen, enz. die de naamkundige rechtstreeks interesseren. Het plaatsnamenregister (92 blz.) laat toe de bijdragen over Belgische en buitenlandse gemeenten zonder moeite in de statige reeks jaargangen van het tijdschrift van de V.T.B. terug te vinden. Ten slotte is er een lijst van de boekbeoordelingen (109 blz.), alfabetisch geordend op de auteursnamen, met een summiere titelopgave van de besproken werken, maar zonder vermelding van de recensent.

Wie deze met grote zorg samengestelde bibliografie doorkijkt, waardeert nog meer dan vroeger de betekenis van de V.T.B. voor de culturele opgang van Vlaanderen en de verdienste van zijn voorzitter J. Van Overstraeten, sinds tientallen jaren een ijverige beoefenaar van de persoonsnamenstudie.

 

H.D.

Historische Geografie

Door de ‘Vereniging van Archivarissen en Bibliothecarissen van België’ en het ‘Algemeen Rijksarchief’ werd te Brussel van 25 tot 27 april 1979 een colloquium ingericht over ‘Bronnen voor de historische geografie van België’. Ter gelegenheid van dit colloquium werd in de Koninklijke Bibliotheek van 26 april tot 31 mei 1979 een tentoonstelling opengesteld van ‘documenten die een aanloop vormen tot een typologie van het thans beschikbare en gebruikte materiaal’ voor de studie van de historische geografie.

In de catalogus ‘Bronnen voor de historische geografie van België’ (Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1979, xv-115 blz., met 24 illustraties) wordt een samenvatting geboden van de 27 lezingen die op het colloquium werden gehouden en worden 24 illustraties uit tentoongestelde documenten gereproduceerd.

[p. 330]

In afwachting dat de Acta van dit colloquium worden gepubliceerd, kan thans reeds gewezen worden op een aantal lezingen die direct in verband staan met de naamkunde, die inlichtingen kan verstrekken over de evolutie van het landschap in de loop der tijden.

In het bijzonder willen wij hier vermelden de referaten van D.P. Blok, Toponymie als bron voor de historische geografie, blz. 105-106; H. Van Der Haegen, Historische atlassen, blz. 107-108; P. Gouhier, Een bron voor de historische geografie: het algemeen gewoonterechtsboek van Bourdot de Richebourg. Het voorbeeld van Artois, blz. 109-115.

 

H.D.

Congres rond het thema ‘De begrenzing van de Kempen’

Op 15 september 1979 werd in het Provinciaal Centrum voor Sociaal-Cultureel Vormingswerk ‘Dommelhof’ te Neerpelt het jaarlijks congres georganiseerd van het Centrum voor de Studie van Land en Volk van de Kempen v.z.w. en dit in geslaagde samenwerking vooreerst met de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde, die daarmee haar vijfde congres hield, met de federatieve organisatie Brabants Heem, die de heemkundige kringen uit Noord-Brabant groepeert, en ten slotte met het Stadsarchief van Turnhout, waarvan de wetenschappelijke Stadsbibliotheek zich tot een degelijk studiecentrum voor de Antwerpse Kempen ontwikkeld heeft, zoals o.m. blijkt uit de onlangs verschenen aflevering van de Bibliografie 1979 van de Antwerpse Kempen, in: Stad Turnhout. Wet. Stadsbibliotheek ‘Taxandria’. Stadsarchief, jaarverslag 1979, 43 blz.

De lijst der deelnemers aan het Congres, een zeventigtal, nagenoeg evenredig verdeeld over Noord en Zuid, bewijst hoe zeer het thema van het congres de belangstelling van vertegenwoordigers van uiteenlopende studierichtingen heeft gewekt: aan historici, filologen, volkskundigen, archeologen en geografen werd de kans geboden met elkaar in kontakt te komen, en te horen uiteenzetten hoe de begrenzing van de Noordbrabantse, Antwerpse en Limburgse Kempen door de afzonderlijke disciplines wordt geformuleerd. Met dergelijke interdisciplinaire studiedagen kan de naamkunde zonder twijfel haar voordeel doen.

De ijverige secretaris van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde, Dr. Jos Molemans, hield een zeer gewaardeerde uiteenzetting over het onderwerp ‘Kempische toponymie, eenheid in verscheidenheid’, waarin de Kempische toponymie en die van het Maasdal beschreven werden in tegenstelling tot de Haspengouwse, die Molemans zou hebben bestudeerd indien hij niet het slachtoffer was geworden van de steeds pijnlijker ervaren onwil van zgn. wetenschappelijke instellingen. Het Kempisch onomasticon wordt gekenmerkt door een aantal constanten en het is dynamisch gegroeid, in tegen-

[p. 331]

stelling tot de sinds de 4e eeuw eerder statische toestanden in de Haspengouwse toponymie. In de Kempen bestaat een duidelijke scheiding tussen nederzettingsnamen en ontginningstoponiemen voor bouwen grasland, die op de heide, de vennen en de onbebouwde gemene gronden veroverd werden. Onder de Kempische nederzettingsnamen komen waternamen voor en onder de gehuchtnamen, -hove-namen datief van hof (later hoeve-namen: Kelchterhoef, de Hoef, Hengelhoeve, enz.). In de Kempen treft men geen grote belangstelling aan voor grondbezit van de zijde van heren, abdijen en andere vreemde grondeigenaren; eigengeërfden bezaten de grond en dit verklaart toponiemen van het type de Janssens (hoeve). In de loop van zijn lezing behandelde Molemans een aantal afzonderlijke bestanddelen uit de Kempische toponymie.

Wij moeten hier volstaan met een opsomming van de andere lezingen die op deze studiedag werden gehouden en die als het ware de achtergrond vormden waartegen de vaststellingen van de afzonderlijke disciplines werden geprojecteerd.

De Leuvense geograaf E. Paulissen hield een lezing over ‘Fysische landschapsdifferentiatie van de Belgische Kempen; hij bezorgde aan de deelnemers een zeer duidelijke samenvatting van zijn betoog.

Prof. Dr. J. Goossens handelde over ‘Kempens als dialectologisch begrip’ op grond vooral van zijn enquête en publicaties over de landbouwtaal in Belgisch-Limburg die, samen met fonetische eigenheden in eilandvormige relictgebieden, een areaal met bepaalde gemeenschappelijke kenmerken laten herkennen.

Dr. J. Theuwissen trachtte te vergeefs ‘De grens van de Kempen op basis van volkskundige argumenten’ te bepalen, nadat hij een rijk gestoffeerd overzicht had gegeven van de verschillende pogingen die in de literatuur daartoe werden ondernomen.

Ten gevolge van het wegvallen, wegens ziekte van de sprekers, van twee lezingen was er na de vier genoemde lezingen, de nodige tijd voor een rustige discussie.

 

H.D.

Nederland

Het P.J. Meertens-Instituut.

Op 6 september 1979 werd Dr. P.J. Meertens, de oprichter en tot 1964 directeur van het Amsterdamse Instituut, 80 jaar. Om hem te eren en om tot uitdrukking te brengen, dat zonder zijn werken en streven het Instituut nooit tot zulk een bloei zou zijn gekomen, werd met ingang van die datum de naam van het instituut gewijzigd

[p. 332]

in: P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde. afgekort: P.J. Meertens-Instituut.

P.J. Meertens heeft zich ook op andere wijze buitengewoon verdienstelijk gemaakt voor de naamkunde in Nederland; hij publiceerde een reeks artikelen op naamkundig gebied, hij was de initiator en redacteur van de serie Nederlands Repertorium van Familienamen en maakte van 1956 tot 1975 deel uit van de redactie van de Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam, later Naamkunde. Dat dit tijdschrift vanaf 1950 het gemeenschappelijk orgaan van Noord en Zuid is geworden, is mede te danken aan Dr. P.J. Meertens die, na de stichting van de Amsterdamse commissie voor Naamkunde, op 4 mei 1948, samen met wijlen Dr. M. Schönfeld, contact heeft opgenomen met de leiding van het Leuvens instituut om dit doel te bereiken.

Een noord- en zuidnederlandse redactie van de Mededelingen wordt slechts vermeld van de 32e jaargang (1956) af, maar P.J. Meertens heeft reeds van 1950 af aan het tijdschrift meegewerkt.

De huidige redactie juicht het toe, dat haar vroeger medelid op deze passende wijze gehuldigd wordt en wenst hem nog vele goede jaren toe(1).

 

Amsterdam.

D.P. Blok

Personalia

Onderscheiding.

 

Dr. D.P. Blok, directeur van het P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, werd gemachtigd vanaf 1 januari 1980 de titel van professor te voeren. Deze eervolle onderscheiding zal het aanzien van het door hem, als opvolger van Dr. P.J. Meertens, geleide Instituut en in het bijzonder van de naamkunde in binnen- en buitenland ten goede komen. De mede-redacteuren van Prof. Dr. D.P. Blok verheugen zich ten zeerste bij dit heuglijke nieuws en feliciteren hem zeer welgemeend.

 

Herent.

H. Draye

 

In Memoriam Lector Tummers.

Op 6 juni 1979 overleed in het Medisch Centrum te Dekkerswald na een langdurige slepende ziekte, die jarenlang zijn geestelijke arbeid

[p. 333]

verwarde en verlamde, dr. Piet Laurentius Marie Tummers, sinds 1 september 1963 als wetenschappelijk medewerker en sinds 1 januari 1971 als gewoon lector in de naamkunde werkzaam aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen.

Piet Tummers werd geboren te Heerlen op 13 april 1921. Na het doorlopen van zijn gymnasiale opleiding studeerde hij Romaanse taal- en letterkunde aan de G.U. te Amsterdam, waar hij in 1951 zijn doctoraal examen aflegde. Onder invloed van zijn leermeester Marius Valkhoff was hij geboeid geraakt door de opvattingen van Rousseau en Petri over een langdurige tweetaligheid na de volksverhuizingsperiode en zoals aan het westelijk deel van de taalgrens een consolidatieproces zowel ten noorden als ten zuiden geconstateerd was, vatte hij het plan op in Nederlands Limburg de sporen van lang stand gehouden hebbende Romeinse naamgeving te ontdekken. Men hoeft de Nomina Geographica Neerlandica maar door te bladeren om te zien hoe Limburg in de naamkunde terra incognita was, zodat Tummers om zo te zeggen van meet af aan beginnen moest.

In zijn voordracht Tweetaligheid in Zuid-Limburg, verschenen in Akademiedagen X (1957), blz. 49-71, inz. 51-56, trad hij met zijn bevindingen voor het eerst voor een ruimer publiek.

Doordat Valkhoff inmiddels naar Zuid-Afrika vertrokken was, moest Tummers een andere promotor zoeken. Hij vond die vanaf 1958 in Nijmegen, waar hij na gestadige systematische arbeid in 1962 promoveerde. Tummers ging volkomen nuchter te werk. Hij bracht alle bouwstenen bijeen en toen hij tot een synthese moest komen, concludeerde hij dat zijn onderzoek hem weliswaar niet gevoerd had tot een ononderbroken Romeinse traditie (behalve misschien enigszins in Oost en Maastricht) maar tot een langdurig doorwerkende Romaanse tegenstoot in de zevende eeuw. Namen als Oost, Coriovallum, Vaals, Vijlen, Cadier, Ambie, Wolder, Scharwier hadden hem tot deze conclusie gebracht.

Sterk was zijn voorliefde voor de Limburgse namen. Zijn klein maar voorbeeldig proefschrift, getiteld Romaans in Limburgse aardrijkskundige namen legde daar reeds getuigenis van af. Reeds voor de voltooiing daarvan waren trouwens van hem korte notities over Limburgse plaatsnamen als Chèvremont, Heerlen, De Paal verschenen in Veldeke, De Maasgouw, De Bronk, Bulletin van het Land van Heerle, Heem.

En toen hij eenmaal gepromoveerd was ging het verder in de Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde enz., de Mededelingen van de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde, het Niederrheinisches Jahrbuch, de Beiträge zur Namenforschung, de Bijdragen en Mededelingen der naamkundecommissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Leuvense Bijdragen, Taal en Tongval, Naamkunde, enz.

Zijn studie over De rode-namen in Nederlands Limburg, in: Medede-

[p. 334]

lingen van de Ver. voor Naamkunde enz. 43 (1967) 46-74 bracht opnieuw waardevolle etymologische bijdragen.

De grotere artikelen die hij aan verwante onderwerpen wijdde: Migratie van plaatsnamen in het Land zonder grenzen, in: Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde enz. 40 (1964) 155-165. - Toponymische gegevens over Merovingisch-Karolingisch Brabant en Limburg in de bundel: Frankisch, Merovingisch, Karolingisch 1965, blz. 34-50 en A la recherche d'une route carolingienne Attigny-Aix-la-Chapelle, in: Proceedings of the 8th International Congress of Onomastic Sciences 1966, 549-556, blijven in betekenis achter bij zijn ‘kleiner goed’ dat voor Limburg gedegen pioniersarbeid betekende.

Toen zijn dodelijke kwaal hem reeds had aangetast hield hij nog zijn openbare les als gewoon lector in de naamkunde aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen, op 9 februari 1973. Weer was het Limburg en wel de naam Limburg zelf. Volgens een duidelijk en overtuigend schema ging hij op zijn doel af. Het element lim gaat blijkens de oudere vormen Lintburc, Lintburg, Lintburch enz. terug op lint. En in de keuze tussen de linde en de lint, de draak, kiest hij op aannemelijke gronden de draak: Limburg-Drakenburcht.

Het stemt droef te moeten observeren hoe zijn vermogens daarna duidelijk afnamen. Van zijn grote plan, een boek over de namen van de Nederlandse zijrivieren van de Maas, is weinig tot stand gekomen. Wij hebben alleen een voordracht Limburgse waternamen, verschenen in de Bijdragen en Mededelingen der naamkundecommissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen XXIV (1968), 22-33.

Misschien mede onder invloed van zijn studenten - hij was een voorstander van projectonderwijs en teamwork ook in de opleiding - was hij zich trouwens met de sociologische aspecten van de voornaamgeving gaan bezighouden. Een eerste proeve had hij gegeven in het Feestnummer P.J. Meertens II van het ts. Naamkunde 2 (1970), 110-120. Een kleine tweede bijdrage op dit terrein verscheen nog in de Mededelingen van de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde 1976, maar dit was dan zijn zwanenzang. Verschillende malen heeft hij nog geprobeerd maar na een goed begin eindigde het in verwarring, waar hij dan wanhopig een streep door haalde, waarna hij het papier op zij lei. Zwaar heeft deze fijnbesnaarde geest geleden onder dat opflitsend onmachtsgevoel, hij die alles zelf verwerkte en zelfs nooit met zijn vrouw, mevr. G.J.M.R. Tummers, geb. Timmermans, de moeder van zijn vier kinderen, over de ernst van zijn kwaal gesproken heeft.

 

Nijmegen.

A. Weijnen

[p. 335]

Symposion van de Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis

De Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam organiseerde naar jaarlijkse gewoonte, op 8 december 1979, een symposion waarop Mw. Lektor Vibeke Dalberg (Kopenhagen) en Docent Dr. W. van Langendonck (Leuven) de sprekers waren.

Mw. Dalberg besprak in de eerste plaats de theoretische voorwaarden die vooraf dienen te gaan als men plaatsnamen wil gebruiken om het niet-propriale deel van de taal te beschrijven. Vervolgens gaf zij, vooral op basis van Skandinavisch materiaal, voorbeelden van dit gebruik op enkele linguistische deelgebieden. Daarbij gaat het enerzijds om de informatiewaarde die plaatsnamen op het moment van hun ontstaan voor de bestudering van de woordvoorraad hebben. Anderzijds belichtte zij vraagstukken betreffende klankontwikkeling en analogievorming door aan de functionele aspecten van de plaatsnamen aandacht te besteden.

W. van Langendonck behandelde drie belangrijke paradoxen die bij de bestudering van de eigennaam aan te wijzen zijn nl. 1) die van de semantische leegheid tegenover de connotatieve verscheidenheid van de eigennaam, 2) die van het verschil in evolutiesnelheid bij proprium en appellatief en 3) die van de formele reductie tegenover de formele uitbreiding van de naamsvorm.

De tekst van beide lezingen wordt in de onderhavige aflevering van Naamkunde gepubliceerd.

Na de lezingen kregen velen van de nagenoeg 70 deelnemers aan dit symposion de gelegenheid om aan de sprekers vragen te stellen of met hen van gedachten te wisselen.

 

H.D.

Prof. H. Entjes 60

Antroponymische bijdragen voor Prof. H. Entjes bij zijn 60ste verjaardag, in de Driemaandelijkse Bladen 31e jaargang (1979), afl. 2-3:

R.A. Ebeling, redactiesecretaris van het genoemd tijdschrift, publiceert in dit bijzondere nummer een studie over de ‘Toe- en achternamen op het eiland Borkum tussen 1606 en 1818’ (blz. 69-78) op grond van de studie van K. Herquet, Die Insel Borkum in kulturgeschichtlicher Hinsicht, Emden u. Borkum, 1886 - Nachdruck: Leer, 1974. Daarin wordt een lijst van de bewoners van het eiland, gelegen tussen Oostfriesland en Groningen uit 1606 afgedrukt, verder een reglement voor de zgn. ‘raad der vier mannen’, uit 1709, ondertekend door 44 mannen, dan een protestbrief van 1775 van 51 Groenland- of walvisvaarders, en ten slotte een lijst van 126 gezinshoofden berustend op een telling van 1818. Ebeling vergelijkt onderling de structuur van de namen

[p. 336]

uit de verschillende genoemde jaren en met de thans op Borkum voorkomende namen volgens het Nederlands Repertorium van Familienamen. Een aanzienlijk aantal namen worden aan de hand van een historische dokumentatie etymologisch verklaard.

 

In hetzelfde feestnummer wordt een bijdrage opgenomen van een ander redactielid van Naamkunde, Prof. H.T.J. Miedema over ‘Enkele Noord-Zuid tegenstellingen bij voornamen in het noordoosten van Nederland’ (blz. 97-106, met twee kaartjes). Aansluitend bij de gemeenschappelijke publikatie van K. Heeroma en H.T.J. Miedema, Perspectief der doopboeken. Proeve van een historische voornamengeografie van Groningen en aangrenzende gebieden (Assen, Van Gorcum, 1972), in dit tijdschrift besproken door P.J. Meertens in jg. 5(1973), 192-194, wijst Miedema ‘op enkele noord-zuid tegenstellingen, die om verder onderzoek vragen’:

‘De (oudfriese) kustprovincies Oostfriesland, Groningen en Friesland hebben de grondvormen Tjaard en Tjark (oudfries thiad- en -rîk, -ward of -hard) bewaard, al zien we in Friesland en het Westerkwartier de jongere naamvormen met ee en e. Ten zuiden daarvan is Dirk, Derk als middelned. equivalent van Tjark zeldzaam en het equivalent van Tjaard is moeilijk aan te wijzen.
In de kustprovincies vinden we de oudgermaanse grondvorm Anna, Anno (vooral vertegenwoordigd door verkleinvormen voor vrouwen) veel meer dan de kerkelijke naam Johanna met verkleinvormen, maar deze laatste grondvorm staat in het zuiden, vooral in Drente, sterker, mogelijk sinds het einde der Middeleeuwen.
In de kustprovincies zijn de naamvormen An(ne)ke en Jan(ne)ke bewaard, in Drente niet. Mogelijk zijn ze hier verdreven door Jantje(n) en door de latinisering in de doopboeken. Janna is de (zuidoostelijke) verkorting van Johanna, welke naamvorm hier vermoedelijk vooral in gebruik is gekomen als (contrareformatorische?) latinisering der verkleinvormen in de doopboeken van het rooms-katholiek Eemsland en ook van naburige en andere plaatsen. Maar Anna als inheemse mannen- en vrouwennaam was ouder en kreeg vrij laat steun van de H. Anna als patroonheilige bij de doop.
In Groningen is een eigen naamvorm Anje ontstaan tegenover Annechien in Drente (en ook wel in Groningen). Bij Johanna vinden we echter geen equivalenten Janje of Jannechien, maar alleen Jantje(n), Jantie(n) (vermoedelijk elkaars schrijfvarianten). Als (protestantse?) vorm van een kerkelijke naam wijst Jantje(n) op zuid(west)elijke (hollandse?) invloeden, vooral in Drente en verder naar het noorden, ook bij Emden en de Dollard in Oostfriesland, maar niet in het rooms-katholieke Eemsland. In en sinds de Tachtigjarige oorlog zal Jantje(n) ook en vooral bij protestanse Drenten in trek gekomen zijn.’

H.D.

Over de familienaam Ten Cate

In Driemaandelijkse Bladen 31 (1979), nr. 1, staat een artikel van C.L. ten Cate (uit Utrecht) over ‘De familienaam Ten Cate in verband met Kate, Kote, Kotte e.d. als oeroude benamingen voor een huis’.

[p. 337]

De schrijver van dit artikel heeft kennelijk twee doeleinden voor ogen gehad. Ten eerste: aan te tonen dat de familienaam Ten Cate in zijn afleiding een betere klank verdient dan de betekenis welke gewoonlijk aan het woord kate, kote gehecht wordt; ten tweede: op zo uitgebreid mogelijke wijze de herkomst en betekenis van dit woord vast te leggen.

Wat het tweede doel betreft heeft de schrijver kosten noch moeite gespaard om zichzelf en ons zo diep en breed mogelijk te informeren over de herkomst van kate, kote. De indrukwekkende literatuurlijst, die hij daarbij gebruikt heeft, toont deze brede opzet duidelijk aan. Hij heeft zich zelfs aan dieptepsychologische beschouwingen gewaagd.

Het eerstgenoemde doel is daarbij wat in de schaduw gebleven. Vermoedelijk omdat de bronnen hem daarbij wat in de steek laten, maar ook omdat de schrijver geen verband heeft kunnen leggen tussen de familienaam en de oorspronkelijke betekenis van het woord. Of moet hier misschien gezegd worden: heeft willen leggen?

Het is namelijk opmerkelijk dat hij op p. 11 boven het betreffende hoofdstukje schrijft over devaluatie. Daarmee wil hij aangeven dat wat in de woordenboeken enz. staat over de betekenis van het woord kate, kote een devaluatie is van de werkelijkheid. De schrijver meent uit Middeleeuwse bronnen aan te tonen dat er toen wel degelijk sprake was van - soms voorname - behuizingen, waaraan zelfs adelstitels ontleend kunnen zijn. Het merkwaardige is nu dat de schrijver besluit tot devaluatie van de betekenis van het woord op grond van Middeleeuwse bronnen, terwijl zijn gehele artikel gevuld is met stellingen, die aantonen dat de woordenboeken wel degelijk gelijk hebben met de verklaring van kate, kote uit kleine boerenwoning, hut of huisje, daglonershut enz.

De wens van de schrijver om zijn familienaam een betere ‘afkomst’ te bezorgen heeft hem bij de beoordeling van zijn gegevens duidelijk parten gespeeld. Niemand zal willen ontkennen dat de familienaam van een grotere behuizing afkomstig kan zijn dan de eenvoudige (dagloners)hut, maar dat neemt niet weg dat de oorspronkelijke betekenis wel degelijk in die richting wijst. De schrijver heeft zelf de nodige bouwstoffen daartoe bijgedragen.

 

Amsterdam.

H. Buitenhuis

(1)
Men zie o.m. de necrologische bijdragen over A. Viaene door H. Stalpaert in Volkskunde 80 (1979), 150-151; door N. Huyghebaert, Epitaphium Antonii, in Biekorf 79 (1979), 193-199; door J. De Cuyper, in De Leiegouw 21 (1979), 413-415 en door J. Geldhof, Antoon Viaene in zijn levensherfst, 1970-1979 in Biekorf 79 (1979), 257-278.

(1)
Zie hierover Fr. Verbiest, De Lierse Kartuize, in: Noordgouw 10 (1970), 143-162; 11 (1971), 21-62, 93-129.

(1)
Zie ook: Willem Pée, Dr. P.J. Meertens en Zeeland, in: Taal en Tongval 31 (1979), 3-4, blz. 129-142 en H.J. Beekveldt, Kroniek van het jaar, in: Kon. Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Mededelingen van het P.J. Meertens-Instituut... December 1979, blz. 1-5.


Vorige Volgende

Over dit hoofdstuk/artikel

Frans Debrabandere

H. Draye

Clem Marynissen

D.P. Blok

A.A. Weijnen

H. Buitenhuis

over Jozef Van Loon

over J. Molemans

over Frans Debrabandere

over Richard Billiet

over Antoon Viaene

over R. Van Passen

over Clem Marynissen

over D.P. Blok

over P.L.M. Tummers

over H. Entjes


over Brussel