Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Nederduytschen Helicon (1610)

Informatie terzijde

Titelpagina van Den Nederduytschen Helicon
Afbeelding van Den Nederduytschen HeliconToon afbeelding van titelpagina van Den Nederduytschen Helicon

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.47 MB)

XML (0.79 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Nederduytschen Helicon

(1610)–Anoniem Nederduytschen Helicon, Den–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 281]
[p. 281]

[Een onmoghelijck dingh soude ick bestaen]

Een onmoghelijck dingh soude ick bestaen, waert dat ick de schoone ende hertgrondelijcke vreughde-feesten, die daer over al gheschiedden, volkomelijcken soude willen vertellen: nochtans en kan ick niet na laten, van de selve (ten deele) wat te verhalen. Ende eerst, hoe dat men vreughdigh inluyde, ende voor ghebiedersse van de Landen verklaerde, de voorloopster van de Hemel-dochter Vrede, ghenaemt Bestandt, wesende een zedighe wel gheschickte Maeght, van onghelooflijcker schoonheyt: want als ick haer suyver ghestalte, by het wesen ende ghedaente des voorvluchtighen Mars, ende zijn suster Bellona overdencke, soo en darf ick my nauwe roeren, om haer lieflijck wesen uyt te beelden, overmidts sy my byna volmaeckt dochte. Ja al ware Iuno selve hier tegenwoordigh, 't waer te besoecken, ofse my beter behagen soude. Doch stondt haren hals een weynigh gedraeyt, als of haer eenige vreese noch bevanghen hadde gehadt, wie dat haer stondt te volghen, dan haer wesentlijck aensicht was redelijck vrymoedigh, 't welck toonde, dat een goede hope haer verselschapt hadde. Haer opperkleedt was van reyne witte zijde, als van Pallas selve gheweven, van ghelijcken oock hare schildt-vaen, in de welcke eenen Olijftack sproot met 12. olijven, uyt eenen staegh loopenden Zant-looper, 't welck (mijns dunckens) haren tijdt beduyde. Haren onderrock was van onbekende stof ende verwe, sommighe oordeeldent, een roodt hayren, ende sommighe een wit zijden kleedt: maer aengaende my, ick en kander geen recht bescheedt van geven. In haer rechter handt dochtse my te draghen een schoon ghewrocht wit open snoer, daer de Wapens van dese Nederlanden los aen hinghen, als ontbonden zijnde van 't ghebiedt der vreemde Heeren. De groote eere ende lof, die de herders, Nimphen, Dryades, Nayades ende Muses, die haer omcingelden, haer bewesen, ware te langh al te verhalen: maer dit moet ick vertellen, dat doe de voorverhaelde verklaringhe ghedaen was, soo saghmen elck om te neerstighst hem pooghen, om den nijdighen sone van de nijtdragende Iuno t' eenemael voort te helpen, d' een hem legghende onder de voeten van den Oraignen Heer, onsen (seer van Godt beghenadighden) Vorst, ende zijnen Bondt-genoot, die nu Albereght is tot handthavinghe der sake, de welcke met in een ghesloten rechter handen, in teghenwoordigheyt der drie Koninghen, eenen openen wel beseghelden brief, inhoudende des Bestandts hooftpuncten, elck ten toone droegen. Een ander (met schoone vertooninghe) sloot desen Landtscheynder in zijnen eyghen kercker, daer hy soo menigh duysent Menschen in ommegebrocht hadde. Noch andere, hebben met eenen blijden gheest desen dulkop met alle zijn boos

[pagina 282]
[p. 282]

bloedtgierigh gheselschap in Ianus Kercke ghesloten, waer in dat Borgher, Landtman, ende Zeeman, een groot behaghen ghehadt hebben, siende dat overal, daer onrustighe steeck-doornen plochten te wassen, nu vreedtsame Olijf-spruytgens begonden groeyen. Men hoorde ooc terstont over al sulck een gedommel des schietens met Vyerballen, Vyerpijlen, Bussen, Musketten ende Grofgheschut, dattet eyghentlijck scheen of men hem niet alleen en wilde ghevangen houden, maer t' eenemael ontsielen, de groote Klocken luyden oock over al, ghelijck of men hem begraven ende zijn uytvaert ghehouden hadde: ende met dien wasser sulck een vreughden-spel van Trompetten, Schalmeyen, ende alderley gesangh, tot willekomste van de voorsz. aenkomende Bodinne van Vrede, dat het lust om hooren was. Daer waren ooc boven op de Thorens sulcken menichte van brandt-lichten, dat het van verre aen te sien was, als of die sterren des Hemels haer versamelt hadden, om met de Menschen haer te verblijden, van 't verkreghen goedt. Men sagh oock over al in de straten, ende op veel wateren, beglinsterende vlammen der brandende Pectonnen, met den rooc van de welcke (alsoo hy mits het dan teghenwoordigh stil weder recht op gingh) den soeten reuck der lof-spraken van de rondtomstaende, mochte optrecken in de hooghte, tot voor den Alderhooghsten. Ende de overgroote vermakelijcke blijschap diemender sagh, ware onuytsprekelijck, de welcke als ickse ten vollen met vollen lust, op Marckten, Straten ende Weghen, aenschauwt hadde, quam ick gaende aen een Huys, soo groot, schoone ende wel ghemaeckt, als oft een Lust-hof gheweest hadde, daer niet minder vreught in en scheen te wesen, als ick daer buyten gespeurt hadde. Om welck te siene, ick (daer na toe gaende) hebbe bevonden, so haest als ick daer aen de deure quam, dat in de Sale daer men eerst in komt, in elcken hoeck een bysonder paer nieuw in Echt versaemde, elck met zijn byghenoodde geselschap zijn blijde Bruytlof feest vierde, daer worde op de Thessalische Lier soo lievelijck den Hymeneus lof toeghesongen dattet een half doot Mensche, ('t selve hoorende) zijnen krancken gheest wederomme soude hebben doen verquicken ende levende worden. Ende met dien dat ick daer quam ingaende, hoorde ick eenen onder het eerste Bruytloft geselschap, die met een Liedeken, dat hy song, prees de liefde tusschen Man ende Wijf, ooc de nootwendigheyt der Vrauwen, ende wenschte dese nieu t' saem verbondene gheluck, in hunnen goeden aengenomen staet.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken