Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Nederduytschen Helicon (1610)

Informatie terzijde

Titelpagina van Den Nederduytschen Helicon
Afbeelding van Den Nederduytschen HeliconToon afbeelding van titelpagina van Den Nederduytschen Helicon

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.47 MB)

XML (0.79 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Nederduytschen Helicon

(1610)–Anoniem Nederduytschen Helicon, Den–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een weynigh voorder, onder de schaduwe van eenen groot-gebladerden Vijghboom, sat oock eenen, lenende tegen den stam des Booms, den welcken met een droev' uytsiende ghelaet, niet min als den voorgaenden scheen seer erbarmelijck te sitten karmen, over zijn onspoedigh doch trauhertigh ende volheerdigh minnen, met een dusdanighe

Min-klacht.

 
WAnhopig 't roerloos schip d' inwoonders bang bedroeft
 
Wanneer Neptun verstoort heel ongestuymigh schroeft,
 
En woeste golven brack den vollen toom laet volghen,
 
Met schuymigh fel ghebruys op stijghende verbolghen,
 
En doen 't beweeghlijck schip op vlieghen na de lucht,
 
Met bortelich ghetier, sy weer met groot gherucht
 
De droeve Zielen al na diepen afgrondt senden,
 
Verwachtende de doot, tot loon van hun ellenden,
 
Ja smaken duysentmael zijn galligh bitter sap,
 
Eer sy noch, teghen wil, uyt drincken zijnen nap:
[pagina 298]
[p. 298]
 
Wanhopigh (leyder) soo zijn oock beroert mijn zinnen,
 
Mijn innerlijck ghemoedt wort oock gesolt van binnen,
 
Door baren strijdigh fel, van mijn ghedachten broos,
 
'T roer mijns verstants is wech, dus blijf ick troosteloos,
 
Vol vrees en angst bevaen, met kommerlijck versuchten,
 
De bleecke Doot onsacht en kan ick niet ontvluchten,
 
Dees sal in mijnen noot alleen mijn trooster zijn,
 
Als snee voor Phoebi strael heet-straligh ick verdwijn,
 
Door 't stralende ghesicht mijns uytghelesen schoone:
 
Volmaeckter wesen heus, hier onder zijnen Throone,
 
Heeft Iuppiter doch niet, o edel soet ghelaet,
 
Van edel hoogh gheslacht, Natuer aen u een daet
 
Volkomen heeft ghewracht, ja sonder vleck oft rimpel,
 
Ghy zijt alleen voorwaer de schoone schoonheyts wimpel
 
Sonder u schoonheyt schoon, geen schoonheyt waer verweent:
 
Want schoonheyt selfs van u haer schoonheyt maer ontleent.
 
Maer hoe mijn dolig hert, door 't prijsen u vriendinne,
 
't Kompas naer 't Noorden treckt, ghy raeckt weer t' Zeewaert inne,
 
Niet sonder p'rijckel groot, aen eenigh rotsigh klip
 
Te zijn geworpen wreet, mits hoop van troosts ontslip,
 
Af drijvend' met den stroom, ghy schielijck raeckt te gronde,
 
Ghevleughelt bode snel, u vloeysaem stem ten monde
 
My in wilt storten soet, op dat ick voor de Maeght
 
Breng redens cierlijc voort, waer door ic werd' behaegt.
 
Maer wat! of ick naer wil, schoon hadde duysent tongen,
 
Geschickt en wel bespraeckt, sy waren haest gedwongen,
 
Haer teghenwoordigheyt maeckt my gheheel verstomt,
 
De tongh belemmert, flau, versuft, haer dobbel kromt,
 
Een sitterigh ghebeef voel ick in al mijn leden,
 
Ja niet een druppel bloedt hem houden kan te vreden,
 
In 't lichaem sonder hert. Ey wat beroeringh // vreemt,
 
Die 't edel vry ghemoedt dus in vervoeringh // neemt!
 
'T is immer maer een Mensch, gelijc als ander Menschen,
 
Daer mijn beroerden gheest, dus met onmatig wenschen,
 
Verhitt na jaeght, en tracht. Ay neen, ick dool te seer,
[pagina 299]
[p. 299]
 
Waer sy niet meer volmaect, ic mind' haer ooc niet meer.
 
Naerdien sy dan alleen is 't leven van mijn sinnen,
 
Waerom en soud' ick haer niet boven ander minnen?
 
Maer ach, wat baet mijn min, soo lang ick minn' alleen,
 
Als my niet weder meent, de ghene die ick meen?
 
Nochtans soo sal ick haer ghestadigh minnen draghen,
 
Een wildt wort niet gevaen, dan met gestadigh jaghen.

     Lust boven konst.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken