Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 9 (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 9
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 9Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.27 MB)

Scans (31.12 MB)

XML (1.38 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 9

(1905)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Ingezonden

Nog eens: Het gebruik van vreemde woorden.

Ik geloof, dat de heer C.W. van der Pot gelijk heeft als hij waarschuwt tegen overdijving en eenzijdigheid bij de bestrijding van het gebruik van vreemde woorden.

Het komt mij voor, dat het gevaar meer schuilt in het in onbruik raken van goede Nederlandsche woorden dan in het binnenhalen van vreemde.

Het eerste gaat dikwerf met het tweede samen. Maar toch niet altijd. Behouden wij naast het vreemde woord het Nederlandsche, dan mogen wij niet over taalverarming klagen. Ook zonder dat wij vreemdelingen binnenhalen zetten wij soms landgenooten over de grens.

Mijnenthalve is een goed Nederlandsch woord, wel te onderscheiden van mijnentwege.

Waarom wordt het dan bijna niet meer gebruikt?

Indertijd is een woord waarop niets te zeggen valt; waarom wordt het haast altijd vervangen door destijds; terwijl ieder toch weet, dat destijds op een bepaalden, indertijd op een onbepaalden tijd betrekking heeft?

Zoo verarmt men onze moedertaal.

Meer woorden zijn er die men in onbruik ziet raken: schrander, schranderheid worden veel minder gebezigd dan vroeger.

Ik weet niet, of onze taal er wel zoo heel veel onder lijdt, als een kleermaker zich tailleur of tailor, een kapper zich coiffeur, een kok zich cuisinier gelieft te noemen. Die heeren vinden, dat het gekleed staat; het bewijst, huns inziens, dat zij eene deftige ‘clienteele’ (ook al een heel verkeerd gebezigd woord) hebben; maar het publiek stoort er zich niet aan. En niemand (of 't moest een onuitstaanbaren fat wezen) zal zeggen: ik ga naar mijn tailleur om een jas te bestellen; of mijn tailor woont in Londen; of ik kom daar juist van mijn coiffeur; of ik heb bij mijn cuisinier een diner besteld voor zes personen.

Dringt een vreemd woord op die wijze in de taal binnen; dan bestaat er dikwijls juist behoefte aan.

Dat is b.v. het geval met het woord café. Letterlijk beteekent het koffiehuis. Maar men bedoelt er iets anders

[pagina 7]
[p. 7]

mede; eigenlijk een bierhuis, maar toch ook een tapperij, een wijnhuis, zooals men vroeger zeide. Welnu, dat wijnhuis is verouderd, tapperij klinkt te deftig en kroeg al te gemeen. Een tapperij of kroeg met damesbediening dat gaat, dunkt mij, heelemaal niet. En een koffiehuis met damesbediening, neen, daar is het begrip koffiehuis te fatsoenlijk voor. Bierhuis ware het beste, maar als er meer jenever wordt gedronken dan bier, toch ook al niet het rechte! In vredesnaam dan maar café, zegt men.

Ik eindig met den raad waarmede ik begon: men zij niet al te kieskeurig bij het toelaten van vreemdelingen en zette ze niet over de grenzen met al te groote strengheid; maar men drage zorg, dat zij onze landgenooten niet verdringen en wake zorgvuldig tegen verarming van onze rijke moedertaal.

Mr. C. Bake.

's-Gravenhage 26 Nov. 1904.

 

Geachte Redactie!

 

Ten zeerste het streven van de heer Van der Pot waardeerende, zou ik toch gaarne een opmerking maken naar aanleiding van zijn betoog in het Novembernummer. Hij zegt: Wie bijv.: ‘de acteur vond een dankbaar publiek’ botweg vervangen wil door: ‘de tooneelspeler vond een dankbare menigte’ doet door zijn purisme aan veel hoogere taaleischen te kort’. Tooneelspeler voor acteur is een lang woord; ik heb bemerkt, dat, wanneer men het onmogelijke wil aantoonen van het vervangen van zeker vreemd woord, men bij voorkeur de Nederlandsche ellenlang neemt, hetgeen deze natuurlijk niet ten goede komt. Zegt men eenvoudig ‘de speler vond een dankbaar publiek’ (het woord publiek is in andere gevallen door het meer karakteristiek ‘gehoor’ te vervangen), dan weet ik niet, wat we in dien zin zouden missen; immers hij staat zeker niet alleen, zoodat de bijvoeging ‘tooneel’ aan het woord speler overbodig is.

Men denke ook niet met woorden van vreemden oorsprong steeds scherpe onderscheidingen te zullen bezitten. Wat beteekent, om een enkel voorbeeld te noemen, het ingeburgerde ‘artikel’ al niet: het kan beteekenen een handelsartikel, het artikel van een wet, een voorschrift, een verdrag, dan een stuk in dagblad of tijdschrift, ja zelfs gebruikt men het voor ‘lidwoord’. Dit laatste zouden we wenschen, dat niet meer voorkwam, het woord heeft reeds genoeg beteekenissen.

U dankzeggend voor de verleende plaatsruimte,

 

Van Elring.

s-Hage, 24 Slachtmaand '04.

 

Aan den heer C.W. van der Pot.

 

Uw artikel in het vorige nummer van Neerlandia, ‘Nogmaals het gebruik van vreemde woorden’, heeft op mij een vreemden indruk gemaakt. Als ik het wel begrepen heb, was uw doel te bepleiten, dat het gebruik van vreemde woorden, die goed door Nederlandsche vervangen kunnen worden, afkeuring verdient; daarentegen het gebruik dier woorden, waarvan de vertaling geen juist begrip weergeeft van 't geen bedoeld wordt, minder wenschelijk moet geacht worden (bijv. openbaarheid voor publiciteit, het verschil tusschen acteur en tooneelspeler echter zie ik niet in!) Dit ben ik geheel met u eens; evenals het feit, dat dergelijke bedillerij en fitterij een slechten invloed heeft. Maar in uw stuk komen ettelijke woorden voor, die wel degelijk kunnen vervangen worden door goede Nederlandsche; wat ziet u voor verschil tusschen:

 

1oMenu en spijskaart,
2oinvitatiekaart en uitnoodiging;
3odistinctie en onderscheiding;
4oair en schijn;
5okwaliteit en hoedanigheid;
6ononchalance en onachtzaamheid?

 

Verder is ‘kleineering’ m.i. een gallicisme: de uitgang ‘eeren’ is geen Nederlandsch. ‘Verkleining’ is hier het goed Nederlandsche woord.

Het speet mij, dat in een hoofdartikel van Neerlandia, met dergelijke strekking, zulke uitdrukkingen voorkwamen. Het orgaan van het Algemeen Nederlandsch Verbond mag toch zeker zorgen, dat in haar bladzijden de hand worde gehouden aan een zuiver gebruik van onze taal!

 

Hoogachtend,

 

M. Van Doorninck,

Cand. Ind. Ambt.

 

Van de bovenstaande stukjes, mij door de redactie welwillend ter inzage toegezonden, geeft dat van mr. Bake natuurlijk het minst aanleiding tot eenig verweer. Slechts zou ik tegenover zijn betoog nog even op het gevaar willen wijzen om vreemde woorden opzettelijk in te halen, ook al zet men het overeenkomstige Nederlandsche woord niet over de grens in aanmerking genomen de neiging die zich in zoo'n geval voor den vreemdeling bij een groot deel van ons volk pleegt te openbaren.

Terecht wijst m.i. de heer Elring op de zucht om taalzuiverheid door onmogelijk lange en ongebruikelijke vertalingen belachelijk voor te stellen, men denke aan ijzerenbaan-stilstandplaats e.d. Echter moet ik er tegen opkomen dat vervanging van ‘acteur’ door ‘tooneelspeler’ dit zelfde verwijt zou treffen. Het Nederlandsche woord is noch ongewoon noch m.i. bovenmatig lang en ‘speler’ zonder meer zal men alleen dan kunnen gebruiken, wanneer uit het zinsverband blijkt welk spelen bedoeld wordt. Geheel op zichzelf staande zal het woord wel het eerst aan hasardspeler doen denken.

Wat ten slotte de heer v. Doorninck betreft, die het eens was met de strekking van mijn artikeltje, doch zich aan verschillende daarin voorkomende uitdrukkingen heeft geergerd, tegenover hem kan ik slechts aanvoeren dat hij zich ondanks zijne instemming toch juist op het door mij bestreden standpunt stelt. Dat de heer v. D. geen onderscheid voelt tusschen ‘air’ en ‘schijn’, tusschen ‘distinctie’ en ‘onderscheiding’ kan ik niet helpen; dit omstandiger aan te toonen, dan met de zinnen, waarin ik die woorden reeds heb gebruikt, schijnt mij overbodig en ik meen dat vele anderen met mij de eerstgenoemde woorden wel niet zullen willen missen. ‘Menu’ en ‘spijskaart’ zijn natuurlijk geheel gelijk van beteekenis, maar op een ‘menu’ zal men eerder dan op een ‘spijskaart’ de gewraakte Fransche namen aantreffen, kortheidshalve kon dit dus evenals invitatiekaart gebruikt worden.

En ook ‘kleineering’ zou niet geoorloofd zijn? Ik laat de juistheid van de bewering in het midden dat alle woorden met uitgang eeren als gallicismen moeten bestreden worden. Maar ik meende in elk geval dat ‘kleineeren’ bij leden van het Alg. Ned Verbond wel burgerrecht zou verkregen hebben na het schoone lied van Frans de Cort, dat tot titel heeft.... ‘Mijne Moedertaal.’

C.W. v.d. Pot.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Constantinus Bake

  • C.W. van der Pot

  • M. van Doorninck


datums

  • 26 november 1904

  • 24 november 1904