Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 9 (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 9
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 9Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.27 MB)

Scans (31.12 MB)

XML (1.38 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 9

(1905)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 99]
[p. 99]

Wat meer vertrouwen!

Er is onmiskenbaar hier te lande een verflauwing gekomen in de belangstelling voor het lot der Boeren. Er is bij velen zelfs van ontstemming te spreken. Men is teleurgesteld, zooals 't in Zuid-Afrika gaat. Vooral is dat gevoel aan 't licht getreden na het vergelijk, dat de commissie uit de Nederduitsch-Gereformeerde Kerk in den Vrijstaat met de regeering van dat gewest gesloten heeft en waarvan het gevolg zal zijn, dat de Christelijk nationale scholen, door die kerk opgericht, aan den staat zullen overgaan; en dat onder voorwaarden, die voor het nationale leven en met name voor de taal der Boeren zeer ongunstig zijn. Die uitkomst, nadat de schoolstrijd eerst zoo kort geleden aangebonden, en er nog onlangs geld in ons land voor gevraagd en gegeven was, vond men al heel bedroevend. Men hoorde ds. van Heerden, een van de twee Vrijstaatsche afgezanten die hier hulp voor het nationale onderwijs kwamen zoeken, nog met verheffing van stem zijn verontwaardiging uitspreken over een staatsonderwijs, dat aan de taal van de groote meerderheid der bevolking slechts drie uren in de week gaf, en zie, ds. van Heerden was nog niet in Zuid-Afrika terug of de gecommitteerden zijner kerk waren met de regeering een overeenkomst aangegaan, waarbij de Hollandsche taalles tot drie uur in de week beperkt blijft en heel het onderwijs in het Engelsch gegeven wordt. Een der onderhandelaars, een ambtsbroeder van ds. van Heerden, hief over de overeenkomst zelfs een Soli Deo Gloria aan! Dat was de menschen hier toch wat te kras, en ze staken hun gevoelen niet onder stoelen of banken. Wel merkten enkele bladen op dat men zich neerleggen moest bij een besluit, dat ook de onderteekening droeg van namen als de Wet en Hertzog, en dat de armoede der bevolking reden was waarom men de nationale school niet in stand kon houden, de teleurstelling hield de overhand.

Spoedig waren er echter Boerenvrienden bij de hand, die weer die ontstemming misprezen. Hoort den heer O. Kamerlingh Onnes, kort geleden van een reis over Zuid-Afrika teruggekeerd. In zijn Exportblad zegt hij:

Ten opzichte van de taalbemoeiing blijf ik, op grond van de allerbeste adviezen, aandringen op steun. Overigens geldt - waar immer sprake is van zuiver intellectueele bemoeiingen - deze eene vertrouwelijke raadgeving: ‘geven, geven en nog eens geven’, of zooals mij van de meestbevoegde zijde wel duidelijk op het hart is gedrukt: steunen maar niet regeeren’. D.w.z. Nederland zal zich in vele opzichten tevreden moeten stellen met geven, zonder op grond van de gift te willen voorschrijven, waar en hoe het geld moet worden besteed. Het klinkt zonderling, maar het meest onverdachte advies luidde alzoo. Trouwens men kan er zich indenken. Daar is ten opzichte van Zuid-Afrika in den intellectueelen strijd van het oogenblik, - want de wapens zijn neergelegd en het gaat nu om het intellectueel d.i. het moreel overwicht, - veel vertrouwen noodig. Daarin tegenover Zuid-Afrika, in dit stadium, te kort te schieten, is erger dan zich te onthouden.

Wat in deze woorden vooral van belang is, dat is de opmerking ‘van de meest bevoegde zijde’, dat Nederland goed doet den intellectueelen strijd der Boeren, d.i. voorloopig bijna uitsluitend den schoolstrijd, te steunen, maar niet moet regeeren; het schrijve niet voor, hoe 't geld besteed moet worden. Dat lijkt het juiste beginsel, vooral waar de Boeren een volk zijn met zoo groot gevoel van eigenwaarde en er vooral niet op gesteld om van Nederland uit de les gelezen te worden.

Maar is 't verwijt billijk? Heeft men van hier niet het vele geld, kort na den oorlog voor steun aan arme Boeren en voor het onderwijs der jeugd opgebracht, geheel in handen gesteld van het Generale Boerenhulpfonds, dat door de voormannen der Boeren bestuurd werd? Heeft men verder niet de aanmerkelijke bedragen, bij voortduring voor het nationale onderwijs gegeven, in Zuid-Afrika laten verdeelen, zonder dat er hier veel gevraagd werd - ja werkelijk te weinig gevraagd werd - of het geld goed terecht kwam? Men heeft hier zeker niet het recht, voor te schrijven hoe de Boeren het geld moeten besteden, maar toch wel eenig recht te zeggen, waartoe het geld niet besteed mag worden. Men vraagt en krijgt geld voor nationaal onderwijs. Kan den gever in billijkheid dan het recht ontzegd worden te zeggen, dat hij

[pagina 100]
[p. 100]

zijn geld niet besteed wil hebben aan antinationaal onderwijs, en 't hem kwalijk worden genomen, indien hij vreest dat het gedeeltelijk zoo gegaan is? Wij meenen van niet.

Met dat al, blijft de vermaning juist en is zij tegenwoordig niet te onpas, dat men hier wat meer vertrouwen moet hebben in de leiding van de voormannen ginds. Wij kunnen niet alles hier weten, noch oordeelen met volkomen kennis van zaken. Misschien tasten wij dus in sommige opzichten mis. Ten slotte moeten de Boeren hun eigen zaligheid werken. En hun leiders kunnen 't beste weten hoe dat aan te leggen.

In dit verband willen wij aanhalen wat mr. H. Verloren van Themaat, die een goed stuk van den Boerenoorlog heeft meegemaakt en daarover een zeer lezenswaardig boek heeft geschreven, dezer dagen in Voor de Boeren, het orgaan van het Christelijk-Nationaal Boerencomité, heeft geschreven.

Het verloop van den schoolstrijd in den Vrijstaat heeft eveneens veel teleurstelling gewekt; oordeelt men ook hier niet soms wat onbillijk? Het is een zeer zware strijd. Alleen aan een buitengewoon organiseerend talent, als generaal Botha bezit, mag het gelukken zoo vlak na een alles verwoestenden oorlog een stelsel van nationaal onderwijs op te bouwen, zooals dat in Transvaal bestaat.
Ik herinner me nog goed, hoe ik in April 1901 op het Transvaalsche Hoogeveld kwam en mij de wankelmoedigheid hier zoo opviel tegen de vastberadenheid der Vrijstaters Ik sprak met een Hollandsch dokter, die onder de Transvalers gedurende den geheelen oorlog werkte, en deze zeide mij: generaal Botha is een zoo oprecht Afrikaner als iemand maar zijn kan; na den oorlog zal het blijken; hij ziet verder waarschijnlijk dan de Wet, maakt nu al zijn plannen voor de toekomst na den oorlog en zal hier meer weten te bereiken dan in den Vrijstaat bereikt zal worden.
Geen wonder, dat hij mij niet overtuigde en mijn groote bewondering geheel aan de zijde der Vrijstaatsche voormannen bleef.
Doch de uitkomst heeft mijn zegsman gelijk gegeven, Botha is gebleken in de staatsmanskunst een grooter kracht te zijn geweest dan de Wet, die hem als veldheer misschien overtrof.
Mogen we de Wet en Hertzog van den loop, dien de zaken hebben genomen, dan een verwijt maken? Zeker allerminst.
De taak was boven hun kracht misschien ook, omdat de Vrijstaat voor een groote volksactie nog te weinig voorbereid was.
Men vergeet hier te lande vaak zich voldoende rekenschap te geven, wat er van den volksgeest der Afrikaners wordt geëischt of liever welk een reuzentaak op de schouders hunner voormannen wordt gelegd, om met een volk, ten deele uit zwakke en halfslachtige personen bestaande, resultaten te bereiken als in Transvaal bereikt zijn.

En dan gaat de schrijver een voorbeeld stellen om 't den Nederlandschen lezer duidelijk te maken. Als de Duitschers eens in Groningen - mr. V. v. Th. is burgemeester van Baflo - de baas waren, zouden de boeren daar dan veel geld over hebben om eigen scholen te bekostigen? Hij twijfelt er aan, en als hij het karakter der Afrikaanders met dat der Nederlanders vergelijkt ziet hij de schaal allicht naar de Afrikaanders overslaan.

Er is waars in deze beschouwing, alleen de vergelijkingen lijken ons gewaagd. Vooreerst die tusschen ons volk en de Afrikaanders. De schrijver heeft de Afrikaanders leeren kennen in tijd van oorlog, en de oorlog doet zoowel de kwade als de goede eigenschappen van den mensch sterk uitkomen, maakt scheiding tusschen kwaden en goeden. Hij is steeds op kommando gebleven en heeft dus veelal met de beste elementen van de Boeren verkeerd. Het kaf was weggewaaid. De Nederlanders kent hij alleen in dezen tijd van rust en vrede.

Dan de vergelijking tusschen de Wet en Botha. Wij willen op de staatsmansgaven en de oprechte vaderlandsliefde van Botha zeker niets afdingen, maar is de schrijver niet onbillijk tegenover de Wet? Dat Botha - stel, het is grootendeels zijn werk - in Transvaal het nationale onderwijs heeft kunnen opbouwen ligt niet alleen aan hem. Al voor den oorlog was het onderwijs in de Z.A. Republiek nationaler dan het van den Engelschen zuurdesem doortrokken Vrijstaatsche onderwijs. In de Z.A. Republiek waren een groot aantal Hollanders de leermeesters der jeugd. Dat was een krachtig element van verzet tegen de verengelsching van het volk. Na den oorlog waren er nog heel wat overgebleven, en die konden gemakkelijk het werk voortzetten. Er was tusschen Nederland, dat het nationale Afrikaansche onderwijs geholpen heeft, en Transvaal ongelijk meer voeling dan tusschen Nederland en Vrijstaat. Waaraan 't gelegen heeft laten wij daar, maar een feit is 't dat er ongelijk meer geld van hier voor het nationale onderwijs in Transvaal gegeven is dan voor dat in den Vrijstaat. De zaak was in Transvaal gemakkelijker dan in den Vrijstaat. Mr. Verloren van Themaat zegt 't zelf: ‘omdat de Vrijstaat voor een groote volksactie nog te weinig voorbereid was’. Dat is voor een goed deel de verklaring. De Z.A. Republiek was al vele jaren in een staatkundigen strijd tegen Engeland gewikkeld geweest, de Vrijstaat bleef lang ongemoeid. Maar vooral, wij herhalen 't, het Vrijstaatsche onderwijs was reeds voor den oorlog in aanmerkelijke mate Engelsch geweest; vandaar dat het Engelsche onderwijs van na den oorlog er niet zoo sterk afstak, de Vrijstaters niet zoo tegen de borst moest stuiten als de Transvalers.

Maar dit verklaart niet alles. Er is, meenen wij, bij de Vrijstaters - bij een deel der bevolking en bij een aantal voormannen - niet de ware geestdrift en offervaardigheid voor het nationale onderwijs. En bij velen is die geestdrift en die offervaardigheid er vooral waar 't het godsdienstonderricht en het beginsel van het opzicht der ouders betreft, maar nauwelijks waar het de rechten van de taal geldt. En ons dunkt, dat bij het nationale onderwijs voor de Boeren de taal de hoofdzaak moet wezen.

Een man als de Wet, en zoo zijn er zeker meer voormannen, voelt alles voor een deugdelijk Hollandsch-Afrikaansch onderwijs, maar vele anderen zijn maar slap daarin. De gegoede Boeren hebben in vele gevallen geen geld voor de zaak over. Men neemt de Engelsche staatsschool voor lief. Neen, de ware geest voor een nationalen schoolstrijd zit er over 't algemeen niet in. Dit kan, dunkt ons, niet ontkend worden, al mag men in de armoede van een groot deel der bevolking en in andere omstandigheden eenige verklaring en vergoelijking vinden.

[pagina 101]
[p. 101]

En nu zegge men niet, dat dit aanmerkingen van bedillende buitenstaanders zijn, het oordeel onder een groot gedeelte van de Afrikaanders is niet anders. Niet alleen een blad als de Stem, van Burgersdorp, het orgaan van de onverzoenlijke Afrikaanders, maar de Vereeniging, het blad van de Vereenigde Kerk in Transvaal, de Volkstem, zelfs de Vriend van Bloemfontein, hebben hun afkeuring over het vergelijk duidelijk en dikwijls in scherpe bewoordingen uitgesproken. In Ons Land vinden wij een ingezonden stuk van J.N.P. de Villiers uit Worcester, in de Kaapkolonie. Hij schrijft:

Het bericht van den uitslag der onderwijs-beweging in Orangia is waarlijk verbazend. Zelfs voor ons, die toch de geheele zaak zonder vooroordeel mogen beschouwen, schijnt het onverklaarbaar. In de Hollandsche taal door middel van een andere taal te laten onderwijzen, wat anders kan de uitkomst daarvan zijn dan eene thans levende taal te doen uitsterven? Hebben wij het niet in onze eigene ervaring moeten ondervinden, hoe het Hollandsch onderwijs hier bij ons veelal mank ging ten gevolge van die onnatuurlijke schikking getroffen op verscheidene onzer publieke scholen, en dat dat onderwijs in het algemeen, op verre na niet zoo degelijk is geweest als dat van de taal zelf, door middel waarvan het onderwezen wordt...... Als in de bedoelde onderwijsovereenkomst wordt berust, is er reden te vreezen dat ook ons nationaal verlangen daardoor lijden zal; derhalve wordt een vastberaden houding door onze zuster-koloniën in dit kritieke tijdsgewricht meer dan ooit noodig.

En in de Vriend hebben een aantal Vrijstaters hun ontstemming, ja hun verontwaardiging over het opgeven van den strijd te kennen gegeven. Wat meer zegt, er zijn besturen van kerkelijke scholen die reeds besloten hebben, niet met het vergelijk mede te gaan. Zij geven hun school niet aan den staat over, maar gaan voort. Dat zijn bemoedigende teekenen.

Verdedigd is het vergelijk, behalve door den genoemden predikant, door gen. de Wet, die - als het bericht juist is - gezegd heeft, dat de commissie uit de Ned. Ger. Kerk niet wel anders kon dan toegeven, omdat de regeering ten slotte bewilligde wat er indertijd van Boerenzijde ter hervorming van de staatsschool gevraagd was. Is dit zoo, dan blijkt hoe weinig de leiders van die vroegere schoolbeweging de eischen van nationaal onderwijs op het gebied van de taal hebben begrepen.

Eindelijk hebben wij een verdediging gevonden in de Afrikaner, het Natalsche Boerenblad onder redactie van Rabie, vroeger verbonden aan de Bloemfonteinsche Express. Zijn betoog kwam hierop neer: het vergelijk is niet voor de eeuwigheid gesloten, zoo gauw gaat de taal niet ten onder; het zal wel anders worden. Dat is inderdaad een standpunt, waarop men de zaak wat luchtiger kan opvatten. Er is echter een bedenking: het Engelsch vreet zoo in in het taalgevoel der Boeren, dat men dat niet straffeloos vele jaren zijn gang kan laten gaan.

Maar het slot is toch, dat o.i - gelijk zoo dikwijls in den oorlog - de moed hier te lande er gauwer uitgaat dan bij de Boeren zelf. In den oorlog is ten slotte de vrees wel bewaarheid, maar evenmin als voor het vrije volksbestaan van de Afrikaanders als voor hun taal lijkt ons de toekomst zonder hoop. En wij eindigen met onze instemming te betuigen met die kenners van de Boeren die zeggen: stel wat meer vertrouwen in hen, en blijf hen steunen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken