Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 17 (1913)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 17
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 17Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 17

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.31 MB)

Scans (45.24 MB)

XML (1.88 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 17

(1913)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Nederland

Uit een rectorale rede.

Bij de overdracht van het rectoraat van de Amsterdamsche universiteit heeft prof. dr. Hector Treub in zijn rede het volgende gezegd:

‘Voor zoover de promoties voor den rector begrijpelijk zijn, of laat ik liever zeggen voor mij begrijpelijk waren, heb ik er één totaal-indruk van gekregen, n.l. dat er uit blijkt, dat de opvoeding in de kunst van het spreken over het algemeen in Nederland schandelijk verwaarloosd wordt. Volledigheidshalve moet ik hieraan toevoegen, dat ik, niet slechts gedurende het afgeloopen jaar, maar ook reeds vroeger, den niet minder sterken indruk heb gekregen, dat de Katholieke gymnasia in dit opzicht een gunstige uitzondering maken. Wanneer wij, Nederlanders, hooren over de kunst van het spreken, dan staan wij dadelijk klaar met iets te mompelen over “l'art de parler sans rien dire” of over de “chin music” der Amerikanen. Wij vergeten echter maar al te zeer, dat de kunst van spreken slechts diegene verstaat, die zijn feiten- en argumenten-materiaal in behoorlijken logischen samenhang kan te berde brengen en die dit doen kan in goeden, zoo het mogelijk is in sierlijken vorm.

Om op de promoties terug te komen - van de medische, zal ik zwijgen. Ware hier een niet-medicus aan het woord, dan zou hij zeker zeggen, dat hij ook daarvan meestal niet veel begreep en dat wat hij begreep, hem veeltijds onpasselijk maakte, al ware het slechts wegens de hartverscheurende germanismen, die professoren en studenten daarbij gelieven te gebruiken. Want, het moet erkend worden, al zijn de meeste Nederlanders, professoren en zelfs professoren in de literarische faculteit niet uitgezonderd, bijzonder slordig met het gebruik van germanismen, de Nederlandsche medicus spant daarin verreweg de kroon.’

Wij meenen aan de goede zaak een dienst te bewijzen door dit stuk te lichten uit een van de vijf rectorale toespraken van den geijkten derden Dinsdag in September. Hoe velen missen er den tijd of ook den lust, zooveel lange verslagen achter elkaar te lezen, maar hoeveel verliezen zij menigmaal daarbij!

Staan, bij voorbeeld, in hetgeen wij hier uit de rede van prof. Treub hebben aangehaald, niet voortreffelijke opmerkingen? De kunst van spreken is inderdaad onder ons volk niet groot. Wie in de gelegenheid is geweest in het buitenland of op congressen vreemdelingen te hooren spreken kan, bij de vergelijking, opmerken, hoe - met de noodige uitzonderingen - onze landgenooten te kort schieten in bondigheid, klaarheid en in losheid van toon. Het kost hun moeite tot het onderwerp te komen. (Geen goed Nederlander die zijn toespraak of zijn brief niet met een inleiding, en liefst nog met een inleiding op een inleiding, begint!) Hun ernst is zwaar, hun toon al te zeer gedragen. Het spreken lijkt inspanning te kosten. Alweer: met de noodige uitzonderingen.

Waar ligt het aan? Zeker niet aan de taal, die rijk en buigzaam is, en zich leent tot juiste en scherpe uitdrukking. Is het misschien, omdat de welsprekendheid ten onzent al te lang onder den invloed heeft verkeerd en nog verkeert van den kansel? Wij gelooven, dat hierin inderdaad eenige verklaring ligt, maar als men b.v. van Engelschen en Franschen op den kansel een vlotter en natuurlijker toon heeft gehoord, ziet men de moeilijkheid slechts verplaatst. Want waarom is dan de vaderlandsche kanselwelsprekendheid zooveel zwaarder?

[pagina 249]
[p. 249]

Een andere verklaring is, dat eenzelfde groote afstand die er zoo lang tusschen schrijf- en spreektaal heeft gelegen en in weerwil van veel verbetering nog ligt, veelal geacht wordt ook noodig te zijn tusschen de taal van rede of toespraak en die van het gesprek. Verschil moet er zeker zijn, komt van zelf voort uit de stof die men stelselmatiger behandelt dan in het gesprek, uit de talrijkheid van de toehoorders en den aard van de gelegenheid, uit de ruimte die men met de stem vullen moet en die geen radheid of slordigheid van spraak toelaat. Dat heeft ook invloed op woordkeus en zinsbouw. Maar de afstand wordt doorgaans te groot genomen. De levende taal van het dagelijksche verkeer wordt meestal ongepast, en een min of meer onnatuurlijke, of althans den spreker ongewone, taal wordt noodig geacht. Vandaar dat de spreker, een werktuig hanteerende, waarmede hij niet volkomen vertrouwd is, in het kleine of het groote faalt.

Oefening is hier natuurlijk van groot belang, en dat is het waar prof. Treub het over heeft. De kunst der welsprekendheid of, eenvoudiger, de vaardigheid om zich juist en zuiver uit te drukken, wanneer men iets moet uitleggen - of, zonder bepaald een rede te houden, een min of meer groote verzameling menschen moet toespreken, - ze moet geleerd of aangekweekt en beoefend worden. En inderdaad op hoeveel scholen - lagere, middelbare en hooge - wordt daaraan het noodige gedaan? Hoe is, te dien opzichte, de vorming van leeraren, advokaten, predikanten zelfs?

De leerlingen van Katholieke gymnasia maken, volgens prof. Treub, een gunstige uitzondering. Wij hooren de opmerking voor het eerst, maar verwonderen er ons niet over, daar wij op een aangrenzend gebied een twintig jaar geleden iets dergelijks hebben gehoord. Het gold toen de dagbladpers. Een uitnemend journalist - een liberaal - man van groote kennis en een stylist van de bovenste plank, wien daarom de lezing van kranten, waarin zooveel onbeholpens en slordigs en leelijks staat, dagelijks ergernis gaf, zei dat er over het geheel in de Katholieke bladen zooveel zuiverder en schooner Hollandsch werd geschreven. De verklaring lag, zoo vermoedde hij, hierin, dat de Katholieke geestelijken, die veelal in de Katholieke bladen schrijven of ze leiden, op de seminariën terdege en naar behooren in hun moedertaal geschoold worden.

Bij zoo'n opvatting nu van wat aan de moedertaal toekomt, van de verplichting, die aan iederen ontwikkelden landgenoot moest worden opgelegd, om zuiver Hollandsch te kunnen schrijven, past de zorg aan het spreken besteed. De rederijkerij is door een vroeger geslacht bij ons in ongunst gebracht, maar de rhetorica diende op onze scholen algemeen in eere hersteld te worden.

Wij hadden eens gelegenheid over dit onderwerp te spreken met een Engelschman, die den toestand bij ons kende. Wij gaven er onze verwondering over te kennen, dat, naar het ons uit de lezing van Engelsche bladen en tijdschriften was toegeschenen, de Engelschen gemiddeld zooveel beter schreven dan wij Nederlanders. Natuurlijk doen wij dat, zei de Engelschman, maar wij leeren het ook op school, gij niet. Stijloefening, leeren schrijven, dat is op onze scholen een van de voornaamste dingen.

En zoo men geleerd heeft zich vlot, zonder omhaal en juist op papier uit te drukken, is een van de grootste bezwaren voor het behoorlijk spreken in het publiek al opgeheven.

Een deugdelijke beoefening van de rhetorica zal tevens helpen in den strijd tegen dat andere euvel waarover prof. Treub klaagt: de onzuiverheid van het Hollandsch, tegenwoordig vooral de verduitsching van onze taal. Dat in de geleerde wereld vooral de medici zondigen is bekend. De reden, dat er zooveel tegen de zuiverheid van onze taal wordt gezondigd, ligt ten slotte in gebrekkige kennis van of liever in het gebrekkige meesterschap over onze eigen taal bij de meesten onzer, en dat het vooral germanismen zijn die onze taal ontsieren ligt in de toenemende handelsbetrekkingen tusschen de twee landen en in de verwantschap tusschen de twee talen. Die verwantschap maakt het ook voor de meesten lichter een Duitsch boek te lezen, dan een Fransch of Engelsch. Hetgeen zelfs bij sommige geleerden en in het algemeen bij menschen van studie ten deele de voorkeur voor Duitsche wetenschap verklaart. Waarbij komt, dat de plechtstatigheid, waarmede veelal de Duitsche wetenschap zich aanbiedt, over het geheel beter past bij de vaderlandsche opvatting van den vorm, waarin al wat degelijk is zich moet voordoen.

Ja, die germanismen bij geleerd en ongeleerd, tegenwoordig! Huldigen wij prof. Treub om zijn afkeurend woord, dat onder zijn collega's medici niet zonder invloed moge blijven!

En huldigen wij dan ook den geestigen Charivarius, die wekelijks in de Amsterdammer de verbasting van ons schoone Hollandsch in de pers en dan vooral de germanismen hekelt. Wie zou hem, om zijn speurzin, zijn fijn gevoel voor onze taal en het goede werk dat hij doet niet van harte vergeven, dat hij een enkele maal wel als germanisme aanduidt wat het niet is?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken