Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 64 (1960)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 64
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 64Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 64

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 64

(1960)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 104]
[p. 104]

Ruimtelijke Ordening

In het kort verslag over de in Hilvarenbeek gehouden Groot-Kempische Cultuurdagen, opgenomen in het vorige nummer van Neerlandia (bladz. 80/91), is toegezegd, dat in het september-nummer een uitvoerig verslag van de hand van ons medelid, ir. H.G.C. Cohen Stuart, over de gehouden voordrachten zou worden geplaatst.

Lezing van prof. dr. Van Mechelen.

Prof. dr. Van Mechelen begon te zeggen, dat men de Kempen zou kunnen aanduiden als ‘vergeten gebied’. Echter zal het dienen te worden geïntegreerd in de vraagstukken van Midden-Nederland. Naar zijn mening is er sterke overeenkomst tussen de positie van het Nederlandse en die van het Belgische deel van Midden-Nederland:

1ebeide kennen een sterke demografische ontwikkeling, hebben grote verkeersmogelijkheden en rijkdommen in de grond;
2ebeide verkeren in een minderheidssituatie:
a.in het Zuiden de Vlamingen in België - en dit dan, ondanks hun getalsterkte, in economische zin;
b.in het Noorden de Rooms-Katholieke bevolking tegenover de Protestantse dominant; (wat spr. hiermee bedoelt is ons niet duidelijk. Red.)
3ebeide zijn grensgebieden - waarbij de spreker opmerkte, dat grenzen een binding, maar ook een scheiding kunnen betekenen (in dit geval waarschijnlijk veeleer een binding vanwege de overeenkomstige positie).

De Vlaamse Kempen.

Spreker ging nu over tot bespreking van de grondruimte van de Vlaamse gewesten; - onder grondruimte te verstaan een ruimte die naar planologische aspecten homogeen is.

Zoekt men in België naar zulke grondruimten, dan valt als eerste scheiding in het oog die van de taalgrens, welke ook een sociaal-economische grens is geworden.

Het Nederlandstalig gebied kent een overschot aan arbeidskrachten: 250.000 pendelaars naar buiten dit gebied en nog 100.000 werklozen; overigens heeft het een stagnerende industrialisatie.

Het Franstalig gebied heeft een tekort aan arbeidskrachten, dat wordt aangevuld door 150.000 vreemdelingen en 150.000 Vlamingen; het heeft een stagnerende bevolking en toch een groeiende industrie.

In het Nederlands sprekende gebied zijn voorts 3 grondruimten:

1. bewesten de Schelde, met uitzondering van het Land van Waas en de streek van Aalst; - een vroeg geïndustrialiseerd gebied: textiel sinds eeuwen; - er zijn 60-70.000 pendelaars naar Noord-Frankrijk; er is 60-70 km zeekust (kans op vergroting van het toerisme); de landbouw is een belangrijk element; - er moet een keuze worden gedaan, maar dan in de richting van de landbouw of die van de textiel;

2. Antwerpen-Mechelen-Brussel, uitwaaierend naar Leuven en Aalst: gebied van goede water-, land- en spoorwegverbindingen, hetgeen betekent: sterke aantrekking van industrie.

Brussel trekt dagelijks 110.000 pendelende mensen uit de Vlaamse gebieden; vraagstukken, die zich hierbij voordoen. zijn: mag Brussel zich blijven uitbreiden? Moeten er satellietsteden komen? Moet met de smalle industrie-as Antwerpen-Brussel verder gewerkt worden?

3. de Grootkempische ruimte, te rekenen van Antwerpen tot en met de steenkolenbekkens in Limburg; - seizoenarbeiders trekken naar Frankrijk en Wallonië; steenkolen gaan o.a. naar Wallonië ten gebruike in de nijverheid; de Kempen kent een verspreide industrie van non-ferrometalen.

Ten aanzien van deze Grootkempische ruimte binnen België merkte spreker nog op: het is een betrekkelijk homogeen gebied: cultureel, economisch en sociaal. Men zou het moeten kunnen zien als één geheel, doch men pleegt het te verdelen in vijven: Noorder-Kempen, Midden-Kempen, Mijnstreek, Zuid-Limburg, Haspengouw.

De verdeling in onderdelen kan geen kwaad bij het verrichten van onderzoekingen. Wanneer men echter overgaat tot het nemen van maatregelen, wordt het bedenkelijk een verdeling toe te passen, te meer omdat altijd verstarring van grenzen dreigt.

Doelstellingen.

Bij het bestuderen van een gebied wordt kennis daaromtrent verzameld uit alle wetenschappelijke gezichtspunten aangaande bevolking, bodem, natuurlijke rijkdommen, verbindingen enz.

Eerste vraag is: hoe ziet de ruimte er uit? Tweede vraag: waar wil men met de ruimte naar toe? Derde vraag: welk plan moet men opstellen om dit doel te bereiken?

De vragen 1 en 3 zijn punten voor specialisten. Vraag 2 echter raakt de belanghebbenden, wier toekomst op het spel staat. Deze vraag stelt altijd voor een keuze. Dit ‘gewetensonderzoek’ moet niet alleen gebeuren in de Belgische Kempen, maar in geheel Midden-Nederland en leiden tot de vraag: hoe zien wij daarvan de toekomst? Kiezen wij voor de oude of voor de nieuwe Kempen - voor traditie of voor vooruitgang - voor landbouw en traditionele ambachten of voor industrie?

In Noord-Brabant en Limburg is het antwoord op deze vragen reeds gegeven. In de Belgische Kempen echter is nog aarzeling. Men vreest de ingrijpende sociale veranderingen, die de industrialisatie zou kunnen meebrengen; men ziet in gedachten een bedreiging van de aard der bevolking, ja van de godsdienst. Men ziet daardoor industrievestigingen soms met een vijandig oog, daarbij gedachtig aan de oude Kempen van Conscience en Snieders.

Spreker vraagt, of men dus kiezen zal voor de open of voor de gesloten Kempen, of men wil blijven leven in een sfeer van onderlinge bewieroking of dat de deuren en vensters open moeten. Sterk bepleit hij het open gooien der vensters, al was het maar met het oog op het hoger onderwijs, ten aanzien waarvan de Kempen achter zijn.

De taak der Nederlanden is in Europa alleen te vervullen in een geest, die ook de Kempen open legt. De Kempen moeten zich kunnen inleven in de eigentijdse cultuursfeer.

Vraagt men, of de Kempen woonoord moeten zijn of werkoord of ontspanningsoord - dan zegt spreker: alle drie!

De bindingen.

De Kempen kunnen 'n bindteken worden of 'n eindpunt blijven.

Spreker wijdt dan nog een beschouwing aan de tekortkomingen der verbindingen te land en te water over de staatsgrenzen heen. Slechts op 2 plaatsen kruisen spoorwegen de grens. De verbinding met verkeerswegen is middelmatig. De grote verbinding Antwerpen-Eindhoven-Roergebied vordert niet. Een kanaal Turnhout-Tilburg (het Postelkanaal) bestaat alleen in de verbeelding.

Wij hebben materiële bindtekenen nodig - maar ook cultureel moeten wij voor elkaar open staan. De eenheid moeten we ter weerszijden van de grens steeds meer beklemtonen; we moeten uitwisseling bevorderen en elkaar hoe langer hoe beter leren kennen.

Onder meer is dus nodig het berekenen van de gelijkwaardigheid van diploma's. Spreker wees op de vrij sterke Franse cultuurpolitiek gelijk die in België bedreven wordt en vroeg spijtig waar de Nederlandse cultuurpolitiek blijft. Zo vaak heeft Vlaanderen het zwaar door de sterke uitstraling vanuit Frankrijk. ‘Wij zouden’, zei spreker, ‘iets meer door Nederland willen worden geholpen’.

Het menselijk aspect.

Spreker eindigde met een nadere beschouwing van de menselijke problematiek in de Kempen. Indien men een streekplan opzet - over de grens heen - dan zien sommigen dit alleen als een economisch bindteken. Hoewel de economie natuurlijk van belang is, onze keuze van een plan moet in elk geval ook recht doen aan het sociale aspect, aan het menselijke.

[pagina 105]
[p. 105]

Nodig is het voor de Kempen niet alleen een technisch- economische, maar ook een sociale infrastructuur op te bouwen.

Bevordering van het onderwijs in alle richtingen is hierin een belangrijk element. Er bestaat geen behoefte aan een alleen maar abstract sluitend plan, maar aan een plan, dat aansluit op de mens, die gediend moet worden.

De Kempische mens zal in zijn ruimte beter moeten kunnen gaan leven, in alle betekenissen van dit woord. Een goed plan voor de ontwikkeling van de Kempen zal de voorwaarden hiertoe moeten vervullen. Spreker meent dat daarbij gezegd kan worden, dat de Kempen geroepen zijn een van de sterkst geïndustraliseerde gebieden van Europa te worden.

Lezing van prof. ir. Jac. Thijsse.

Prof. ir. Jac. Thijsse verklaarde met grote blijdschap naar het met gloed voorgedragen en inhoudrijke betoog van prof. Van Mechelen te hebben geluisterd en te willen trachten daarop een goede aansluiting te geven.

Het gebied, waar het vandaag in het bijzonder over gaat, liggende tussen de Randstad Holland en de Kernstad Vlaanderen (of de Vlaamse driehoek Brussel-Antwerpen-Gent), beslaat in Nederland de provincie Zeeland en een deel van Zuid-Holland, het rivierengebied en de zandstreken van Noord-Brabant.

Zeeland met Zuid-Holland en dat rivierengebied hebben, in het algemeen gezegd, de voordelen van goede verbindingen èn te land èn te water en van de goede grondsoorten; de rivieren zijn hierbij echter overwegend een scheidend element.

De zandstreken van Noord-Brabant, ook te omschrijven als het Kempische gebied, zijn beperkt in haar vervoermogelijkheden, zowel te land als te water. Bovendien vindt men er veel moerassen, eveneens een scheidend element. Typerend is de uitdrukking: een mijl op zeven, terugslaande op de slechte onderlinge bereikbaarheid van Meijel en Sevenum.

Behalve deze natuurlijke moeilijkheden is tot dusver ook de staatsgrens een bron van scheiding geweest tussen van nature aan elkaar gebonden streken. Slechts kan men zeggen, dat de gebrekkige economische ontwikkeling bewarend heeft gewerkt ten aanzien van vele prachtige monumenten in de natuur.

Ontwikkeling van Noord-Brabant.

Spreker beschouwde voorts de ontwikkeling van het Noordbrabantse deel der Kempen uit verschillende oogpunten.

Sedert de vorige eeuw, rond het jaar 1870, is er veel veranderd. Kanaalverbindingen werden tot stand gebracht. Steden begonnen te groeien en te ontstaan. Het kernpunt der Brabantse bedrijvigheid schoof van de Langstraat zuidwaarts, naar de lijn Bergen op Zoom-Breda-Eindhoven. Naderhand trad verdere verbetering in door de Maaskanalisatie.

In de aanvankelijke behoeften is voorzien, maar voor groter ontwikkeling zal meer moeten gebeuren.

In de landbouw kwam verbetering door mechanisatie. De mijnbouw in Limburg ontwikkelde zich buitengewoon krachtig, met tal van nevenbedrijven.

De waterhuishouding verbeterde. Nochtans liggen er nog veel plannen tot verbetering der afwatering. Anderzijds zal door de deltawerken de mogelijkheid tot bevloeiïng met zoet water zeer worden gediend.

Had men vroeger op het punt van energie slechts de beschikking over windkracht - naast de menselijke arbeidskracht -, thans is er energie tot elke hoeveelheid verkrijgbaar.

Was een eeuw geleden de mens in dit gebied nog weinig ontwikkeld, thans is hij geschikt gemaakt voor alle soorten activiteiten.

Wil men een plan maken tot verbetering van de planologische toestanden, dan dient men dit te doen op grote schaal. Wanneer wij spreken over de Kempen - als men wil over Midden-Nederland - moeten wij alle omliggende streken daarbij betrekken. Men moet de streek dus met een internationaal oog bezien. Aldus dient men niet alleen de economie, maar ook de beste leefbaarheid.

Bij het bekijken in groot verband zal men bereid moeten zijn bepaalde economische ontwikkelingsfactoren, op grond van een groter algemeen belang, niet voor de eigen streek op te eisen. Spreker noemt als voorbeeld, dat een hoogovenbedrijf, met zijn behoefte aan diep vaarwater, in het Kempische niet thuis hoort.

Belangrijk voor het internationaal bezien van deze zaken is de Beneluxcommissie voor de ruimtelijke ordening. Deze zal ook, wil het goed zijn, plannen makend en stimulerend moeten kunnen optreden.

Spreker stelt dat de Kempen een uitermate gunstige centrale ligging hebben tussen Holland en Vlaanderen, maar met op de achtergrond tevens de Borinage en het Roergebied. Beschrijft men vanuit de middelpunten van de Randstad Holland, van de Vlaamse driehoek en van het Roergebied cirkels met stralen van 100 km, dan vindt men het snijpunt der cirkels bij Eindhoven.

Is de ligging reeds gunstig, een andere factor van gewicht is het grote Brabantse geboorte-overschot. Nochtans ontbreekt nog veel aan de infrastructuur.

De verkeerswegen

Slecht zijn de landverbindingen voor Eindhoven, dat noch met Antwerpen, noch met het Roergebied, noch met Luik een verbinding heeft van formaat.

De enige internationale spoorwegverbindingen van enige betekenis zijn die van Antwerpen naar Roosendaal en van Maastricht naar Luik. Een waterverbinding vindt men slechts van Weert naar Neerpelt.

Ook Turnhout is slecht verbonden.

Aantrekkelijk zou zijn een weg, die in het feitelijke grensgebied Oost-West liep en tal van nodeloze en hinderlijke omwegen zou uitschakelen.

Vele plaatsen in het tussengebied hebben de wens om havenplaats te worden, waarvan er slechts enkele van groter betekenis zijn en waarvan buiten Brabant vooral het Sloe en Terneuzen moeten worden genoemd.

Als kanaalverbinding is inderdaad aantrekkelijk het Postelkanaal, dat ook een rol zou kunnen spelen in de verbinding Antwerpen-Roer. Willen echter kanaalverbindingen betekenis hebben, dan moeten zij berekend zijn op schepen van 1350 ton, die geschikt zijn voor de duwvaart.

Bij alle plannen is het nodig rang- en volgorde van de werken in het oog te houden.

Naar voren springen de vragen rond de verbinding door Krekerak en Eendracht - of een Moerdijkkanaal - en de verbinding Antwerpen-Roer. Bij dit laatste dienen wij aandacht te hebben voor de plannen om deze verbinding zuidelijk om Limburg heen tot stand te brengen. In het algemeen dienen wij te letten op al hetgeen buiten de Nederlanden gebeurt en hetgeen onze mogelijkheden ingrijpend kan beïnvloeden, gelijk b.v. de verbetering van de Moezel volgens Frans-Duitse plannen.

Een belangrijk punt is het verschil in functie tussen de spoorwegen in Nederland en België. In het Noorden is er voornamelijk vervoer van passagiers, in het Zuiden in veel belangrijker mate ook van goederen.

De toekomst.

Voor de toekomstige ontwikkeling valt nog te rekenen met een lonende exploitatie van steenkolenmijnen in de Peel.

Voor de toekomstige ontwikkeling der Brabantse steden valt voor Eindhoven en Helmond samen te rekenen op een gezamenlijk aantal van 500.000 inwoners, terwijl ook voor de steden Bergen op Zoom. Breda en Tilburg de verwachtingen liggen in de orde van 200.000 inwoners.

Het Kempische gebied vervult een belangrijke rol in de recreatie. Het is zaak deze mogelijkheid te behouden en door de industrialisatie de ruimte niet te laten versnipperen. De woongebieden behoren bij de industrialisatie; deze laatste heeft verstedelijking ten gevolge. Spreker is van oordeel, dat men in de steden levensomstandigheden kan scheppen even goed als die op het platteland. Er zijn echter veel dorpen, die hun eigen industrie begeren. Spreker vindt dit ongezond. Als voorbeeld noemt hij de zinkfabriek te Budel. Ook het stichten van een

[pagina 106]
[p. 106]

reactorcentrum te of bij Mol acht spreker niet gelukkig. Dit overigens niet alleen vanwege de dorpse omgeving, maar ook omdat het belangrijk is gevaarlijke afvalstoffen te kunnen lozen: reden waarom men in het Noorden zodanig centrum bouwde te Petten in Noord-Holland, vlak bij zee.

Tenslotte wil spreker waarschuwen, dat spoed geboden is, wanneer men het planologisch landschap der Kempen nog wil redden. Gevaar dreigt met name ook ten aanzien der lintbebouwing, waarschijnlijk in België meer dan in Nederland. Laat ons, aldus spreker, er oog voor hebben, dat wij de rijkdommen aan schoonheid van het land moeten bewaren voor onze nazaten.

Gedachtenwisseling.

De toespraken der beide hoogleraren hadden zaterdagmiddag inderdaad een menigte vraagstukken aan de orde gesteld. Het was de niet eenvoudige taak van prof. dr. H.D. de Vries Reilingh de volgende morgen te komen tot een gedachtenwisseling, die niet zou ontaarden in veel gepraat over bijzaken. Ik meen, dat hij zich zeer verdienstelijk van zijn taak heeft gekweten en wonderen heeft gedaan met de krappe tijd, hem ter beschikking gesteld.

Prof. De Vries Reilingh heeft de bespreking geleid aan de hand van een aantal vraagpunten, ontleend aan de toespraken van zaterdag, nadat hij eerst getracht had de voordrachten der heren Van Mechelen en Thijsse te typeren. Ik volg nu spreker op de voet en zal daarbij de belangrijkste punten aanstippen, die uit de vergadering naar voren kwamen.

Vraag 1. Moeten wij de ruimtelijke planning van het Groot-Kempische gebied aanpakken alsof de staatsgrens niet bestond?

De vraag werd door de vergadering duidelijk in bevestigende zin beantwoord. De volgende punten kwamen nog naar voren:

in verband met de ontwikkeling van bepaalde Franse economische belangen, waarop de Waalse provinciën geneigd zijn zich te richten, is er alle aanleiding de ontwikkeling van het Groot-Kempische gebied te bevorderen als een factor van gemeenschappelijk belang van de Vlaamse gewesten en Nederland;

te overbruggen tegenstellingen in de landbouw en ter zake van de verbinding Rotterdam-Antwerpen;

aangezien de ruimtelijke ordening in België nog weinig vorm heeft aangenomen en vooral vanuit Brussel wordt gehanteerd, zal het mogelijk het meest vruchtbaar zijn deze zaak aan te pakken als een optelsom van een reeks samenhangende streekplannen, elk geldende voor bepaalde gebieden ter weerszijden van de staatsgrens.

Op den duur zal coördinatie der regeringsactiviteiten van Nederland en België gewenst zijn.

Vraag 2. Moeten wij aan de Kempen een centrumfunctie in de Nederlanden geven en op grond daarvan prioriteit bij de toekenning van planologische voorzieningen? Of blijven de Nederlanden een tweeledigheid vormen (ellips met 2 brandpunten, onderscheidelijk Rijn- en Scheldebekken).

Het bleek onmogelijk in de korte beschikbare tijd dit punt enigermate uit te praten. De volgende zaken kwamen aan de orde:

Men moet het begrip ‘Midden-Nederland’ of ‘Kempen’ of ‘tussengebied’ niet te krap nemen; het reikt wellicht tot Arnhem, omvat zeker Nederlands-Limburg en strekt zich westwaarts uit tot aan de kust.

Het is de vraag, of men de zaak economisch beziet dan wel sociaal-cultureel.

Hoe is de verhouding ten opzichte van Randstad en Vlaamse driehoek?

Brabants industriële ontwikkeling is thans veel sneller dan die van de Randstad en dringt dus sterk naar voren; door de zeer centrale ligging vestigen sommige industrieën zich juist in Brabant; de ontwikkeling gaat zo snel, dat de provincie niet in staat is de infra-structuur even vlug vooruit te brengen; in Groningen-Friesland-Drente is steun nodig om de industriële ontwikkeling te bevorderen, in Brabant behoeft men steun opdat die ontwikkeling niet worde geremd.

Men kan Brabant zien als een reservoir van krachten of als een tweede ‘randstad’ in wording.

De Benelux moet en kan inhoud krijgen door de functie onder meer van Brabant, dat zich in bepaalde zin zeer tot het zuiden aangetrokken voelt en door Gerretson de ‘navel der Nederlanden’ werd genoemd.

Het middengebied (prof. Thijsse) is minder gunstig voor primaire functies. maar zoveel te meer voor secundaire bedrijven, hetgeen in zijn grote ontwikkeling tot uiting is gekomen en waartoe gelukkig de arbeidskrachten aanwezig zijn.

Vraag 3. Is spreiding van bedrijvigheid buiten de Randstad Holland en de Belgische Noord-Zuid-as gewenst?

De vergadering uitte zich bevestigend.

Vraag 4. Is uitsluitend het geboortepeil bepalend voor de plaats van industrievestiging?

Hierbij kwamen de volgende gezichtspunten aan de orde:

dat hierbij de investeringskosten een rol spelen;

dat het zonder meer brengen van de arbeiders naar de industrie betekent het moedwillig laten pendelen, reden waarom op verschillende plaatsen in Europa werken worden voorbereid of uitgevoerd om in dichtbevolkte gebieden de ontwikkelingskansen te verbeteren;

dat het echter - de inleiders van zaterdag onderschreven dit - noodzakelijk is dat er goede economische mogelijkheden van andere aard in een gebied zijn om aldaar tot zodanige werken te besluiten.

Vraag 5. Moet de werkgelegenheid gevestigd zijn in de grote centra of moet men deze bij de mensen aan de deur brengen?

Het volgende kwam aan de orde:

dat het niet gewenst is, dat alle dorpen zouden gaan industrialiseren (hetgeen de inleiders van zaterdag onderschrijven);

dat de mate van spreiding van de industrialisatie afhankelijk is van de mogelijkheden der verkeersmiddelen; kon men 10 jaar geleden zijn werk zonder te grote inspanning bereiken tot een vervoersafstand van 6 km, thans kan hiervoor gerekend worden 20-25 km; hieruit volgt, dat de industriekernen thans op groter afstanden kunnen liggen en ieder voor zichzelf van groter omvang kunnen zijn;

dat men ook in België in deze richting gaat;

dat hier zeker een gebied ligt, waar het gewenst is tussen Nederland en België naar eenzelfde opvatting te zoeken.

Vraag 6. Moet de Groot-Kempische ruimte lichte of zware industrie hebben?

Hierover werd het volgende opgemerkt:

dat het hebben van lichte of zware industrie vergaande gevolgen heeft voor de aan land- en waterwegen te stellen eisen;

dat het niet aantrekken van zware industrie de strekking heeft het betrokken gebied te beschouwen als secundair en dat daarom voor Limburg cokesovens en een scheikundige nijverheid gewenst zijn, wil men het niet zien als een soort aanhangsel van het land van Luik;

dat men dus wellicht niet voor Brabant, maar wel voor Belgisch Limburg zware industrie belangrijk acht;

dat althans hoogovens thans het best liggen aan diep vaarwater (15 m.-schepen van 100.000 ton), maar dat scheikundige nijverheid, gebaseerd op steenkool, geschikt in het vindgebied dier grondstof kan worden gevestigd.

Vraag 7. Is voor punt 6 dus groot scheepvaartwater nodig?

Dit punt kon niet meer worden uitgepraat. Men kwam niet verder dan tot de vaststelling, dat ook voor lichtere industrie een capaciteit der kanalen van 1350 ton gewenst is.

Enkele vragen tenslotte werden door spreker alleen genoemd, doch niet besproken. Volledigheidshalve en vanwege het belang der zaak mogen ze nog worden vermeld.

Vraag 8. Is het verlangen naar een zelfstandige zeehaven aan het Kreekrak in verband met de punten 6 en 7 voldoende gemotiveerd?

Vraag 9. Welke zijn in dit gebied de betekenis van de landbouw en, op grond daarvan, deszelfs ruimtelijke aanspraken?

Voortgaand beraad is nodig voor de toekomst der Nederlanden; economisch, maar niet minder sociaal en cultureel.

Het gaat om de gezamenlijke bouw aan de concrete toekomst tot heil van de solidaire ontwikkeling van Noord en Zuid.

C.S.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken