Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 73 (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 73
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 73Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 73

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 73

(1969)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 237]
[p. 237]

Noord-Zuidintegratie
Enkele fundamentele problemen

De belangrijkste doelstelling van dit blad en ook van de organisatie, die dit blad uitgeeft, is de integratie van Noord-Nederland en Vlaanderen. De verwezenlijking van deze integratie zal vermoedelijk in veel opzichten een vrij langzaam proces zijn. Bijna 140 jaar politieke scheiding worden niet zo maar opzij gezet. We hebben nu eenmaal in veel opzichten het verleden tegen ons. Het beleid van degenen die streven naar een integratie, in de eerste plaats een culturele integratie, van Nederland en Vlaanderen, zal afgestemd moeten zijn op de politieke en maatschappelijke situatie in Nederland en België. De actie zal aangepast moeten worden aan de reële mogelijkheden die in die politieke en maatschappelijke situatie opgesloten liggen. Dit is zo vanzelfsprekend dat er eigenlijk niet eens over gesproken zou behoeven te worden.

 

Wat is de situatie waar we vanuit moeten gaan. In de eerste plaats dient vastgesteld te worden, dat het besef, dat Noord en Zuid - Noordnederlanders en Zuidnederlanders - één cultuurgemeenschap vormen, niet leeft in brede lagen van de bevolking, in Nederland niet, maar ook in Vlaanderen niet. Al staat men in de kringen van de Vlaamse Beweging vrij open voor de gedachte van de algemeen-Nederlandse integratie, het is er nog verre van, dat deze integratie een centraal programmapunt voor de Vlaamsgezinden zou zijn. Toch kan een actie voor een algemeen-Nederlandse integratie in het zuiden een basis vinden in een beweging die een grote aanhang heeft, vrij dynamisch is en van grote betekenis voor de politieke en maatschappelijke ontwikkeling in Vlaanderen en België. De mogelijkheid is aanwezig om van de algemeen-Nederlandse integratie een belangrijk programmapunt te maken van de Vlaamse Beweging. Een soortgelijke basis voor een actie voor algemeen-Nederlandse integratie is er in Nederland ten enen male niet. Zo iets als een grootnederlandse beweging, in staat om als zelfstandige volks-

[pagina 238]
[p. 238]

beweging van buitenaf door actie en agitatie het programma van de algemeen-Nederlandse integratie tot een belangrijk punt in de Nederlandse politiek te maken, is in de Nederlandse politieke en sociale verhoudingen volslagen ondenkbaar. Het is al evenmin waarschijnlijk dat een belangrijke Nederlandse politieke partij de algemeen-Nederlandse integratie als een hoofdpunt in haar programma zal schrijven en wat meer is er zich ook werkelijk voor zal inzetten. Zelfs als bijkomstige zaak wordt er - men zie het artikel in Neerlandia van juni jl. - in de programma's van de Nederlandse politieke partijen maar weinig aandacht aan geschonken, zo er al aandacht aan geschonken wordt. Het is evenwel niet geheel ondenkbeeldig dat een politieke partij of beweging aan de periferie van het Nederlandse politieke leven het grootnederlandse beginsel in haar vaandel zou schrijven en er een meer of minder luidruchtige agitatie voor zou voeren. Dit zou de zaak van de algemeen-Nederlandse integratie alleen maar kunnen schaden, of die partij of beweging nu aan de periferie ter linker dan wel aan die ter rechter zijde van de Nederlandse politiek zou ageren. Dat ultra-links de Dietse gedachte zou omhelzen is, voorzover dit althans nu overzien kan worden, niet bijzonder waarschijnlijk. Bij ultra-rechts is die kans veel groter. En dit zou, nogmaals, schadelijk zijn voor de zaak van de algemeen-Nederlandse integratie, vooral als zo'n ultrarechtse beweging tevens anti-democratische tendenties zou hebben. De kans zou dan namelijk vrij groot zijn - als die beweging enig succes zou hebben - dat de publieke opinie de zaak van de algemeen-Nederlandse integratie zou vereenzelvigen met die ultra-rechtse beweging. Dit is al eens eerder gebeurd, nl. in de jaren dertig, toen de N.S.B., Zwart Front en andere autoritaire organisaties de Dietse gedachte voor zich poogden te monopoliseren. Het gevolg was dat de publieke opinie in Nederland het grootnederlandse streven en deze nationaal-socialistische of fascistische stromingen over één kam schoor, terwijl in feite in een organisatie als de Dietse Bond maar een minderheid van de leden nationaal-socialistische of fascistische sympathieën had. Ik noem met opzet de Dietse Bond, omdat deze organisatie wat de grootnederlandse gedachte betreft het meest steil in de leer was. In levensbeschouwelijk en partijpolitiek opzicht was de Dietse Bond neutraal (in het hoofdbestuur zetelde o.m. een communist). Deze vereenzelviging van grootnederlands streven en autoritaire bewegingen door de publieke opninie in Nederland was de oorzaak van het feit, dat in de jaren dertig er een veel minder vruchtbare samenwerking was tussen Noordnederlanders en Vlamingen - afgezien dan van de samenwerking van de autoritairgezinde broeders - dan in de jaren daarvóór.

 

Wil men voor de zaak van de algemeen-Nederlandse integratie gehoor vinden, niet alleen aan de periferie van het politieke en maatschappelijke leven, dan zullen de voorstanders van die integratie mensen in alle politieke en maatschappelijke organisaties voor hun zaak moeten pogen te winnen. Er is in Nederland nu eenmaal geen andere weg. De weg die ultra-organisaties zouden bewandelen leidt alleen maar in het moeras van de politieke ontreddering.

 

Het voorgaande werd niet alleen uit een oogpunt van tactiek naar voren gebracht. Het is meer dan een kwestie van tactiek. Het betreft in feite de kern van de algemeen-Nederlandse integratie. Het gaat om de vraag, welke inhoud we geven aan het begrip algemeen-Nederlandse integratie. Er is hier-

[pagina 239]
[p. 239]

over in dit blad al bijzonder vaak geschreven. Het is evenwel dienstig om er in dit betoog nogmaals kort op in te gaan.

De grootnederlandse gedachte - of Dietse gedachte - in zijn meest extreme vorm hield in het streven naar een grootnederlandse staat, bestaande uit Nederland en het van Wallonië losgescheurde Vlaanderen. We laten in het midden, of dit streven, dat in de jaren twintig en dertig enige aanhang had, ooit werkelijk een kans op verwezenlijking gehad zou kunnen hebben. De grootnederlandse gedachte in deze vorm was in ieder geval een niet geheel onlogisch voortvloeisel uit de theorie, dat iedere taalgemeenschap tevens een staat, en dan een volstrekt souvereine staat. moest worden. Nu is dit staatsnationalisme een overwonnen standpunt in West-Europa, ook al maakt de Europese integratie de laatste jaren, vooral dank zij de politiek van het gaullistische Frankrijk, een periode van stagnatie en zelfs teruggang door. Maar we mogen toch aannemen - ik ga daar althans van uit -, dat in West-Europa de toekomst - misschien een wat verdere toekomst dan we enkele jaren geleden gehoopt hadden - aan de Europese integratie zal zijn en niet aan het staatsnationalisme. Bij deze integratie worden, het is bekend, bepaalde bevoegdheden van de tot dusver souvereine staten overgeheveld naar hogere publiekrechtelijke organen. Het Europese federalisme betekent, dat de staten op bepaalde welomschreven terreinen afstand van hun souvereiniteit doen. Het kan tevens inhouden - al is dit grotendeels theorie van de voorstanders gebleven - dat aan gemeenschappen, die soms kleiner zijn dan de oorspronkelijke staten bepaalde autonome bevoegdheden gegeven kunnen worden. Hierbij wordt in de kringen van de Europese federalisten o.m. gedacht aan economische regio's, die niet samenvallen of behoeven te vallen met staatsgrenzen.

 

In deze federalistische conceptie kan heel goed gedacht worden - wat in de staatsnationalistische conceptie niet mogelijk was - aan een integratie op bepaalde welomschreven gebieden van twee onderdelen van een taalgemeenschap, behorende tot twee staten. Men kan zich voorstellen, dat voor een dergelijke integratie bepaalde gezagsorganen geschapen worden, naar het voorbeeld op grotere schaal van de Europese integratie. Voor de staatkundig gescheiden delen van de Nederlandse cultuurgemeenschap - Nederland en Vlaanderen dus - zal vooral een integratie op het terrein van de cultuur, inclusief het onderwijs, van belang zijn en met name zijn eigen problematiek scheppen, omdat bij een Europees federalisme deze terreinen voorbehouden zullen blijven aan de staten. Op andere terreinen zal de integratie van Nederland en Vlaanderen vanzelf volgen uit de Europese integratie en uit de samenwerking in Beneluxverband, als die tenminste niet volledig achterhaald wordt door de Europese integratie, maar dat is een andere kwestie, waarop ik hier niet zal ingaan. Het streven naar een algemeen-Nederlandse integratie ligt dus in het verlengde van het streven naar Europese integratie. De staten verdwijnen niet, maar verliezen op bepaalde terreinen een en ander van hun souvereiniteit die naar andere organen overgeheveld kan worden. In dit perspectief kan men denken aan een orgaan voor de culturele integratie van Nederland en Vlaanderen.

 

Deze integratie zal ook zijn beslag moeten krijgen in de particuliere sector, door een samengaan en samendoen van Nederlandse en Vlaamse organisaties die zich op dezelfde terreinen van het culturele en sociale leven bewegen.

[pagina 240]
[p. 240]

Wil men dit bevorderen, dan is het nodig dat men voor de brede scala van organisaties, waaruit de maatschappij bestaat de gedachte van de culturele integratie van Noord en Zuid aanvaardbaar maakt. Dit nu is geen utopie. Hier liggen zeer reële mogelijkheden, maar dan dient men het grootnederlandse streven - om deze oude term nog eens te gebruiken - vrij te houden van allerlei politieke protestbewegingen aan de periferie van het politieke leven. Zeker is dit in Nederland het geval.

 

Een andere factor van zeer groot belang voor algemeen-Nederlandse integratie, misschien zelfs van groter belang dan de Europese integratie, is de autonomie op bepaalde terreinen voor de twee grote taalgemeenschappen, die samen de Belgische staat vormen. Het is niet overdreven te stellen, dat de Belgische samenleving in feite op dit ogenblik al in vrij grote mate een gefedereerde samenleving is - alles wordt bekeken vanuit de Vlaams-Waalse verhouding -, maar dat de staatsinstellingen daaraan nog niet aangepast zijn. Dit zal vermoedelijk vroeger of later wel in meerdere of mindere mate gebeuren. In ieder geval valt onder de autonomie voor de twee taalgroepen het gehele cultuurbeleid, inclusief het onderwijs. Dit is nu reeds een aanvaard principe. Autonomie voor Vlaanderen, met name op cultureel terrein, is een voorwaarde voor culturele integratie met Nederland. Een werkelijke integratie kan alleen maar plaatsvinden - en standhouden - als ze verankerd is in de politieke en maatschappelijke instellingen. Ze kan niet enkel gebaseerd zijn op tot in wezen niets verplichtende verbroederings-manifestaties. We hebben al meer dan een eeuw lang ‘verbroederd’ en daar hebben we - om met wijlen Julien Kuypers te spreken - zo langzamerhand genoeg van gekregen. Wil een werkelijke institutionalisering van de integratie in Nederlandse politieke kringen aanvaard worden, dan is het wel nodig dat de interne verhoudingen in België zich uitgekristalliseerd hebben. En dat kan misschien nog wel enkele jaren duren.

 

De actie voor een algemeen-Nederlandse integratie zal dus moeten aansluiten, enerzijds bij het Europese federalisme, anderzijds bij de autonomie, met name op cultureel gebied, van Vlaanderen in België. Zij zal zich moeten keren tegen ieder ouderwets staatsnationalisme. Al zullen we met een werkelijke institutionalisering van de culturele integratie misschien nog een beetje meer geduld moeten hebben dan we vroeger wel eens gehoopt hadden, er kan nu op tal van praktische punten al heel wat gedaan worden. Daarover in een volgend artikel.

W.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken