Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 108 (2004)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 108
Afbeelding van Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 108Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 108

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 108

(2004)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 27]
[p. 27]

Nederlands van Nu
Jaargang 52 - maart 2004

Drie etymologische woordenboeken

Etymologisch woordenboek van het Nederlands
Joop van der Horst

Marlies Philippa, Frans Debrabandere & Arend Quak: Etymologisch woordenboek van het Nederlands. Amsterdam University Press, Amsterdam, 2003, 725 pp., ISBN 90 5356 653 8. Prijs: € 55,-.

De meeste mensen willen van de taalwetenschap maar twee dingen weten. Hoe dat komt, is me niet bekend, maar het is zo. In de eerste plaats willen ze weten of dit of dat goed Nederlands is, maar daar kan de taalwetenschap helaas geen antwoord op geven. Wetenschap is er juist om geen partij te kiezen. Het andere waar men nieuwsgierig naar is, is waar een woord vandaan komt. Daar zou de taalwetenschap in veel gevallen wel een antwoord op kunnen geven, en ze doet dat ook, in een etymologisch woordenboek, maar dat is meestal voor een gewoon mens volstrekt onverstaanbaar. Alleen al daarom is het goed nieuws dat er nu een nieuw Etymologisch Woordenboek van het Nederlands verschijnt dat verstaanbaar is. Maar 't is veel meer dan dat.

 

De vraag waar dit of dat woord vandaan komt, is niet zo oud als de wereld. Althans niet zo oud als de christelijke, westerse wereld. In de Middeleeuwen was het antwoord namelijk duidelijk: de verschillende woorden van de verschillende talen waren door God gemaakt, bij de toren van Babel. Het is pas in de vroege Renaissance, dat men gaat twijfelen aan dat verhaal. In de 14de eeuw gaan renaissancemensen de oude Latijnse schrijvers opnieuw lezen, en ze ontdekken dat er groot verschil is tussen het Italiaans van dat moment en het klassieke Latijn. En dom waren ze niet. Het verschil moest er gekomen zijn tussen de Romeinse tijd en hun eigen 14de eeuw. De conclusie lag voor de hand: het Latijn was dus blijkbaar veranderd in die tussentijd. En de volgende conclusie was: dat het Italiaans niet rechtstreeks bij de toren van Babel begon, maar uit het Latijn was voortgekomen.

 

En wat voor het Italiaans gold, kon ook wel eens voor andere talen gelden. Wat was, bijvoorbeeld voor het Nederlands, de vroegere toestand? Als het Italiaans voortkwam uit het Latijn, waaruit kwam dan het Nederlands voort? Ook uit het Latijn? Of uit het Hebreeuws? En waaruit kwam het Latijn voort?

 

Zo duidelijk en overzichtelijk als het middeleeuwse beeld was, zo onduidelijk en verward waren de ideeën van de 16de, 17de en 18de eeuw. De wildste theorieën deden de ronde. Pas aan het begin van de 19de eeuw krijgt de taalwetenschap een beetje greep op dat probleem. Dat kwam door het werk van enkele kopstukken als Rasmus Rask en Jakob Grimm. Vooral Grimm ging heel systematisch te werk. Door vele talen nauwkeurig te vergelijken, ontdekte hij dat sommige talen weliswaar verschilden, maar steeds op dezelfde manier. Neem bijvoorbeeld het Nederlandse woord hoofd en het Latijnse woord caput. Die lijken op het eerste gezicht niet erg op elkaar. Maar kijk nu ook eens naar hoorn en cornu, hond en

[pagina 28]
[p. 28]


illustratie

canis, hart en cor. Allicht ziet u wat Grimm zag: steeds heeft het Nederlands een -h- waar het Latijn een -c- heeft. Toen werd Grimm heel enthousiast en hij verzamelde alle Latijnse woorden die met c- beginnen, en warempel, de bijbehorende Nederlandse woorden beginnen nagenoeg allemaal met h-. Dat kon geen toeval zijn. Al gauw ontdekte Grimm dat wat voor h- en c- gold, voor vele andere klanken ook gold. Om een lang verhaal kort te maken: de Nederlandse woordenschat (en de Engelse en de Duitse en nog van een paar talen) loopt in hoge mate parallel met de Latijnse woordenschat, maar met bepaalde, consequente mutaties.

 

Dan komt natuurlijk de vraag: hoe komt dat? Even is gedacht dat het Nederlands, het Engels en het Duits dan wel van het Latijn zouden stammen, maar nee, dat klopt niet. 't Geldt wel voor het Frans, het Spaans en het Italiaans, die inderdaad van het Latijn stammen, maar de relatie met het Nederlands, Engels en Duits is iets minder nauw. We houden het erop dat én het Latijn (met zijn latere Frans, Spaans en Italiaans) én het Nederlands, Duits en Engels allemaal afstammen van een oudere gemeenschappelijke taal. Laten we die taal, die nu niet meer bestaat, het Proto-Indo-Europees noemen. Daarmee was eindelijk weer een serieus antwoord mogelijk op de vraag: waar komen onze woorden vandaan? Dat is: bijna 500 jaar nadat het verhaal over de toren van Babel had afgedaan als taalkundige theorie.

 

Grimm en vele andere taalkundigen na hem beschreven hun uitkomsten uitvoerig in etymologische woordenboeken. Daarin kon ieder die het weten wilde, lezen hoe ons woord hoofd samenhangt met het Latijnse caput, met het Gotische haubith en met de vormen uit het Oudnoors, Angelsaksisch, Oudkerkslavisch, Grieks, Sanskriet, Oudperzisch of West-Nederfrankisch. Al naar gelang. De tijd van wilde theorieën was voorbij, om plaats te maken voor secure en minutieuze vergelijking van talen. Aangemoedigd door hun succes, en de hele onderneming was inderdaad een succes, ging men op zoek naar een steeds verder verleden. Als je alle dochtertalen en afstammelingen op een rijtje zet, is het dan mogelijk het (niet meer bestaande) Proto-Indo-Europees te reconstrueren? Als het Nederlands hoofd heeft, en het Latijn caput, hoe zal dan het Proto-Indo-Europese woord geweest zijn? Valt dat te zeggen? Inderdaad een intrigerende kwestie. Maar eerlijk gezegd, de gewone mens was daar niet zo in geïnteresseerd. Voorbij het Latijn en het Sanskriet verloor die zijn belangstelling. Liever zou hij weten hoe het zit met kapitaal en kapittel en kapitein. Maar dat zijn leenwoorden, en daar gaat een traditioneel etymologisch woordenboek niet over. Ze staan er vaak niet eens in. Toch zou men graag willen weten hoe die dan in onze taal terechtgekomen zijn, en wanneer en waarom. Voor de meeste mensen is het raadplegen van een etymologisch woordenboek een teleurstelling. Je hebt er heel wat vakkennis voor nodig om het te begrijpen en het geeft vaak niet het soort antwoorden waar men op uit is.

 

Dat verandert, maar 't gaat langzaam. Al was het maar doordat er niet zo heel vaak een nieuw etymologisch woordenboek geschreven wordt. Maar het is duidelijk dat de etymologen naast hun belangstelling voor de oudste en alleroudste vormen (want die blijft, gelukkig) ook een beetje oog beginnen te krijgen voor wat er nadien met een woord gebeurd is. Leenwoorden zijn ook boeiend. Uit welke talen hebben we woorden overgenomen? En waarom juist dat woord uit die taal en in die periode? Ik weet dat het woord kwispedoor uit het Portugees is overgenomen, tweede helft 17de eeuw. Maar hoe komen we in de 17de eeuw aan een Portugees woord? Waarom uit het Portugees? En waarom juist toen? Ik weer het antwoord, maar 't is niet makkelijk te vinden. Kijk, dit alles moet u weten om te begrijpen waarom ik zo enthousiast ben over het nieuwe Etymologisch Woordenboek van het Nederlands van Philippa, Debrabandere en Quak. Toegegeven, er is voorlopig alleen deel 1, A-E. Maar dat is genoeg om te zien wat het geheel gaat worden.

 

Om te beginnen: het is een uiterst serieus en degelijk wetenschappelijk werk. In verschillende opzichten beter dan alles wat we op dit gebied hebben. Al was het maar omdat recente inzichten erin verwerkt zijn (daar zaten we al decennia op te wachten) en omdat op vele plaatsen verwijzingen gegeven worden naar vakliteratuur. Ik moet een wetenschappelijke beoordeling van de taalkundige merites overlaten aan recensies in de vaktijdschriften, maar ik heb het volste vertrouwen in de uitkomst ervan. Hier is het belangrijker te vermelden dat dit nieuwe etymologische woordenboek een fraai evenwicht weet te bereiken tussen informatie over de (soms verre) voorgeschiedenis van de woorden en hun latere lotgevallen; dar zowel de vanouds Nederlandse woorden als de leenwoorden uit alle eeuwen gepaste aandacht krijgen; dat er heel veel woorden besproken worden, veel meer dan in bijna alle andere vergelijkbare werken; dat naast arm, wat al een vreselijk oud woord is, ook woorden als bikini

[pagina 29]
[p. 29]

(sedert 1952), callgirl (sedert 1968) en camper (sedert 1984) aan de orde komen. Allemaal keurig op hun alfabetische plaats.



illustratie

En dan heb ik de allergrootste verdienste van dit werk nog niet eens genoemd. Namelijk dat dit het eerste en enige etymologische woordenboek in de hele wereld is dat ik ken, waarin de zaken behoorlijk en begrijpelijk uitgelegd worden. Soms weten ze het niet, en dan staat dat er eerlijk bij: we weten het niet. Maar heel vaak weten ze het wel, en dan wordt het uitgelegd op een manier die de hoogste lof verdient. Het is een goudmijn aan boeiende informatie, en een begrijpelijke, toegankelijke goudmijn. Het is al bij al bitter om te bedenken hoe lang mevrouw Philippa, de oermoeder van het project, bij allerlei instanties heeft moeten leuren om een beetje geld, om haar werk te kunnen voortzetten. Een blamage vind ik dat voor de overheidsinstellingen die wetenschappelijk onderzoek dienen te financieren (ik bedoel: afgewogen tegen de prullen die ze soms wel subsidiëren). In het begin deed ze het werk in haar eentje, soms met hulp van een paar studenten en onbezoldigde liefhebbers. Later kreeg ze de krachtige steun van twee andere professionals: Debrabandere en Quak. Maar de onbezoldigde liefhebbers bleven in touw, onder het wakend oog van Philippa, Debrabandere en Quak, en zij allen verdienen een pluim op hun hoed. Bij dezen. Trouwens ook de uitgever verdient een pluim, de Amsterdam University Press, die het heeft aangedurfd dit boek uit te geven, en zo mooi uit te geven. Laten we hopen dat dit eerste deel het pad effent voor de resterende delen 2, 3 en 4. Nu, dat ze er komen, daar twijfel ik niet aan; maar laat het voor de redactie iets minder een financiële lijdensweg zijn.

 

Wie eens nader wil kennismaken met het hele project, vindt op het internet veel informatie. Bij de uitgever (www.aup.nl/etymologie) wordt heel wat over dit woordenboek verteld. En tot eind januari 2004 kon je zelfs dit hele eerste deel gratis op het internet raadplegen (www.etymologie.nl), maar daarna krijgen alleen licentiehouders toegang tot de website. Naar mijn schatting zal de kwispedoor in deel 2 behandeld worden. Ik weet dus nog niet wat ze daarover gaan zeggen. Maar ik verwacht dat het meer en beter gedocumenteerd zal zijn dan wat ik er nu over weet. En ongetwijfeld helder uitgelegd.

Etymologie van dialectwoorden
Frans Debrabandere

A.A. Weijnen: Etymologisch dialectwoordenboek. Tweede, verbeterde en vermeerderde druk. Sdu Uitgevers, Den Haag, 2003, 488 pp., ISBN 90 12 09920 X. Prijs: € 35,-.

De eerste druk van het woordenboek verscheen in 1996 en werd in NvN besproken in 1996 (blz. 92). De nu 94 jaar oude nestor van de Nederlandse dialectologie, Antoon Weijnen, heeft niet stilgezeten. Het woordenboek is nu aanzienlijk vermeerderd, het is van 269 tot 486 bladzijden uitgedijd. We moeten er wel aan toevoegen dat het grotere formaat bedrieglijk is, want de nu grotere bladzijden bevatten heel wat minder tekst dan die in de eerste druk. Voor de letter A zijn nu de volgende woorden toegevoegd: aard, achterkontig, aerdol, aeren, afvekke, afzoedele, ager, akeren, anderszweer, ang

illustratie

III, ast II
. Vreemd is wel het nieuwe lemma antave, want dat is gewoon de weergave van de dialectische uitspraak van handhave, dat al in de eerste druk stond en ook weer in de tweede druk staat, maar wel met een andere verklaring. Quandoque bonus dormitat Homerus. Mede door de grotere letter beslaat A nu 10 bladzijden i.p.v. nagenoeg 7.

Zoals in de eerste druk heeft de auteur zich hoofdzakelijk beperkt tot woorden waarover al een studie of bijdrage verschenen is, wat blijkt uit de bibliografische verwijzingen onder elk lemma. Ook al heeft de auteur heel wat Vlaamse woorden toegevoegd, toch blijven Noord-Nederlandse dialectwoorden het leeuwendeel vormen. De jongste Vlaamse dialectwoordenboeken (b.v. Brugs, Kortrijks, Lokers, Oostends, Poperings, Roeselaars) komen in de bibliografie niet voor en ook ons ‘West-Vlaams etymologisch woordenboek’ (2002) werd niet gebruikt. Soms heeft de auteur het zich wat makkelijk gemaakt door woorden op te nemen die niet of nauwelijks verschillen van het woord in het Duits of het Frans, bv. aasjtrenge (D. anstrengen), abziech (D. Absicht), ambo(o)s (D. Amboss), ane, aonen (D. ahnen), besjrenke (D. beschränken), blas (D. blass), bloos (D. bloß), brombeer (D. Brombeere), ermel (D. Ärmel), essiech (D. Essig), fetter (D. Vetter), fieëber (D. Fieber), gedanke, gegend, geschejd (D. gescheit), gespens (D.

[pagina 30]
[p. 30]

Gespenst), haloenk (D. Halunke), heebamme (D. Hebamme), ongesiefer (D. Ungeziefer) enz., ambetant (Fr. embêtant), artakke (Fr. attaque), avveseere (Fr. anvancer), bidee (Fr. bidet), fersjet (Fr. fourchette), gloriette. Hetzelfde kan worden gezegd van drij ‘drie’, wat gewoon de dialectische uitspraak is van een standaardtalig woord en dus in dit woordenboek niet thuishoort.

 

In de lijst ‘Taalkundige termen’ (blz. 12-17) worden heterofonen omschreven als ‘Klanken die per taal of dialect verschillen maar volkomen dezelfde oorsprong hebben’, met voorbeelden als geleuve/gelove. Maar ik vind niet dat je Vlaams andjoen een heterofoon van Fr. oignon kunt noemen. Het gaat hier om een leenwoord, dat aan het eigen dialectsysteem werd aangepast.

 

NvN is geen gespecialiseerd taalkundig blad. We kunnen dus niet uitvoerig op de voorgestelde etymologieën ingaan. Toch een paar steekproeven:

-Besteken betekent niet ‘schenken bij een feest’, maar ‘huldigen met een geschenk (bij verjaardag, jubileum enz.)’, want je besteekt altijd iemand. Het woord heeft helemaal niets te maken met het bevestigen van spelden of takjes, maar is het Ndl. pendant van Duits bestechen ‘omkopen’, waarvan de oorspronkelijke betekenis is ‘iemand met geschenken testen, op de proef stellen, proberen over te halen’. De betekenis ‘testen, beproeven’ schuilt nog in ons steekproef (zie verder mijn Wvl. Et. Wb.).
-Voor bòòldinge, bouldinge zou ik baaldinge als trefwoord hebben gekozen, waarvan het maar de lokale uitspraak is. Baaldinge is de afleiding van Ovl. baalde, met de typisch Ovl. Id-realisatie van de gemouilleerde I in Fr. baille (zie C. Tavernier in Hand. Kon. Comm. Top. Dial. 44 (1970), 43-103).
-Ik kan me niet voorstellen dat het tweede lid in Wvl. eenklips ‘ongehuwd’ op Lat. caelebs terug zou gaan. Mnl. eenclipt en Vroegnieuwnederlands eenclippig (Kiliaan) tonen aan dat ook eenklips een afleiding is, hier met s-suffix.
-Voor eetwat, entwat had ik tot dusver ook aan een parallelle vorm van D. etwas gedacht. Maar Seldeslachts (in Studia etymologica Indoenropaea memoriae A.J. Van Windekens, Leuven, 1991, 247-249) wijst op het verschillende accent in etwas en entwat. Hij verklaart daarom entwat < Mnl. ic tie wete wat > inne wete wat ‘ik weet niet wat’. Hij vergelijkt met Oe. nâthwâ, nâthwelc ‘iemand’ met nât < ne wât ‘ik weet niet’; Os. nêthwana ‘ergens vandaan’, met nêt < ne wêt; Mhd. neiz- < ne weiz, b.v. neizwer ‘ergens iemand, entwie’; Oudijslands nakkvat ‘iets’ < *ne-veit-ek-hvat. Vgl. ook Picardisch ène sécwa < ne sai quoi ‘iets’.
-Freit ‘tegen de muur gemetselde beer’, waarvan de oudere en Wvl. vorm freite is, kan onmogelijk op Ofr. frit teruggaan, want dat zou frijt geven, maar wel op Ofr. fraite < Lat. fracta.
-Haamscheid ‘zwenghout, haamhout’ noemt Weijnen Zuid-Oostvlaams, maar het ‘Zuid-Oostvlaandersch idioticon’ van I. Teirlinck geeft de correcte vorm haamschijd. De spelling haamscheid heeft Weijnen op het verkeerde been gezet. Het tweede lid schijd is nl. hetzelfde woord als D. Scheit ‘blok hout, gekloofd hout’ < Oudhoogduits - skît, Middelhoogduits schît. Het komt van het sterke ww. Mnl. schiden ‘kloven’, Mhd. schîden ‘uiteengaan, scheiden’, ablautvorm van het zwakke en causatieve werkwoord scheiden ‘doen uiteengaan’. Vgl. Hagelands haamspaan ‘haamhout’.
-In haarzak wordt het eerste lid terecht uit Vroegnnl., Duits Hader ‘twist’ verklaard. Het tweede lid is evenwel niet het suffixachtige -zak van klootzak, rotzak. Uiteraard is deze vorm te verklaren door associatie met zak, maar de Wvl. vorm haarzaker (De Bo) laat duidelijk zien, dat het tweede lid zake ‘zaak’ is, zoals in Vroegnnl. wedersaecker, Duits Widersacher.
-Rinket heeft helemaal geen invloed van rinkelen nodig om verklaard te worden. Het is een variant van roket, raket, reket, riket, waarin de i-klinker door voortonige versterking kan worden verklaard en de n gewoon de zo vaak optredende epenthetische n is, de nasaal van pampier (zie hierover M. Devos in TNTL 1978, 25-66).

 

Etymologie is een verraderlijke wetenschap. Maar we zijn Weijnen dankbaar dat hij alweer van zoveel duistere dialectwoorden een sluier heeft opgelicht. Het zou me niet verwonderen als hij over een paar jaar nog een betere versie uitgeeft. Hij is nog kranig.

 

Het woordenboek wordt afgesloten met bibliografie (blz. 437-442), afkortingen (blz. 443-444) en een register van niet als eerste trefwoord opgenomen Nederlandse dialectwoorden (blz. 446-488). Een boek dat elke taalminnaar zal boeien.

 

Toch nog een druktechnische aanmerking. Het boekt lijdt aan hetzelfde euvel als de eerste druk en zoveel andere boeken: zodra je het openslaat, klapt het weer dicht. Neem liever een drukker die met de vleug van het papier rekening houdt.

[pagina 31]
[p. 31]

Etymologie van Afrikaans
Frans Debrabandere

G.J. van Wyk, A.E. Cloete, A. Jordaan, H.C. Liebenberg, H.J.Lubbc: Etimologiewoordenboek van Afrikaans. WAT, Stellenbosch, 2003, 596 pp., ISBN 0 9584401 3 1. Prijs: € 28,-.

Dit woordenboek ‘is nie in die eerste plek vir die etimologies kundige persoon daargestelt nie, maar wel vir die breë intellektuele lekepubliek’. We vinden er ook niet alle woorden in. Wat werd niet opgenomen? Woordgroepen en uitdrukkingen (wentelwiek of fonkelwijn staan er niet in), eigennamen, woorden die met het Nederlands overeenstemmen en waarvoor er geen ‘belangwekkende’ etymologie bekend is, vaktechnische en vakspecifieke internationale termen, verouderde woorden (voor de 20ste eeuw), gelegenheidsvormingen.

 

Het is een genoegen om in dit woordenboek te grasduinen. Je hebt het gevoel dat je in een Nederlands dialectwoordenboek bladert. En met de vele sk-woorden voel ik me er als Kortrijkzaan onmiddellijk in thuis: skaap, skamel, skande, skarminkel, skeef, skeel, skinkel, skepsel, skielik, skollie ‘schoelie’, skoon, skrapnel, skyt, enz. Ook de t-apocope (dors, hoof) klinkt me vertrouwd in de oren. Blikkeel ‘keel wat nie maklik brand van warm stowwe nie’ is een mooi pendant van de Kortrijkse blekken kele, met dezelfde betekenis. Heel wat woorden komen nog in het West-Vlaams voor: aardig in de betekenis ‘vreemd’, akkedis ‘hagedis’, altemit(s) ‘misschien’, boet ‘broer, kerel’ te vergelijken met Wvl. 'n kloeke bouten. Heel wat woorden komen in de in het Nederlands verouderde - en in het West-Vlaams nog voorkomende - vorm voor, bv. bagasie, bosgasie/boskasie, horlosie, lekkasie, pakkasie, stoffasie. De v-syncope in oor < over is helemaal parallel met Wvl. oomame < overname.

 

Vanzelfsprekend zijn de meeste woorden ook Nederlands, vaak zelfs helemaal identiek, zoals aalmoes, aambeeld, aamborstig, aanbieder, abuis, adamsappel, adem, admiraal, advokaat enz. Andere hebben een aanpassing ondergaan: aandadig ‘handdadig’, aanlê, allawâreld, saagmasjien enz.

 

Aangezien het boek voor de belangstellende leek bedoeld is, is de etymologische verklaring meestal niet erg diepgravend. Toch proberen de auteurs soms een nieuwe etymologie voor te stellen, die ik niet altijd geslaagd kan noemen. Het tweede lid in aambeeld gaat nier terug op een werkwoord billen ‘slaan’, maar is gewoon te verklaren door volksetymologische associatie met beeld. Aamborstig wordt uit ademborstig verklaard, waarbij het tweede lid afgeleid zou zijn van Mnl. borst(e) ‘gebrek’. De

illustratie

auteur besluit: ‘Dit hou dus nie oorspr. verband met Mnl. ange “eng, beklemd” soos alg. aanvaar word nie’. Maar Oudengels angbrêost en Duits engbrüstig worden niet vermeld en die wijzen toch naar ‘engborstig’. In adelborst is het tweede lid uiteraard hetzelfde woord als Duits Bursche, maar er wordt wel een vreemde interpretatie gegeven aan Lat. bursa ‘krygsdiens wat deur 'n jongeling verrig moet word as vergoeding van studiekoste’. Bidet wordt uit het Nederlands (1847!) verklaard, maar waarom niet direct uit het Frans? Blas ‘effe bleek’ wordt uit Wvl. bles ‘wit kol op die perd se kop’ verklaard, maar dat is toch duidelijk het Duitse woord blass ‘bleek’.

 

Uiteraard is er heel wat vreemde invloed, vooral van het Maleis: aanpiekel, aia ‘bruin of swart vrou’ < aja, aya ‘slawemeisie wat kinders oppas’, agar-agar, akkerwanie, amok, baadjie, baar, baklei, piesang naast banana, bobotie < boemboe. Het bekende baie ‘in hoge mate, zeer, dikwijls, helemaal, veel’ uit banje komt uit Kaaps Maleis banjak. Het woord werd zelfs overgenomen door het Zuid-Afrikaanse Engels, nl. bye. Ik begrijp wel niet waarom sommige van die Maleise woorden via het Nederlands zouden zijn ontleend.

 

Ook aan het Engels is het Afrikaans schatplichtig: aaispaai, aspaai ‘verstoppertje’ < I spy, aanddrag, d.i. ‘avonddracht’ < evening dress, ablusieblok < ablution block, baai < (good) bye < God be with you, baaibroek ‘badbroek, zwembroek’ < bathing-trunks, lugwaardin < air-hostess, balpunt < ball-point, bandopnemer (zoals meestal in Vlaanderen) < band-recorder, blieper < bleeper, bloufilm ‘pornofilm’ < blue movie, boelie < bully, boggerol < bugger-all enz. Bobbejaansleutel en bobbejaanstreke worden weliswaar als vertalingen van resp. E. monkey wrench, monkey tricks verklaard, maar vreemd genoeg wordt het grondwoord bobbejaan nergens verklaard. Het is nl. de Afrikaanse variant van Ndl. baviaan, Vroegnnl. babiaen, Mnl. baubijn, Fr. babouin. (Zie hierover: Y. Stoops, Bobbejane of bavianen, Coda, Mechelen, 1995).

 

Het woordenboek is inderdaad een ‘inligtingsbron vir elke taalliefhebber’. Het boek kan wellicht het beste bij Onze Taal worden besteld.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • J.M. van der Horst

  • Frans Debrabandere

  • over Marlies Philippa

  • over Frans Debrabandere

  • over A. Quak

  • over A.A. Weijnen