Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandica extra Muros. Jaargang 1970 (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandica extra Muros. Jaargang 1970
Afbeelding van Neerlandica extra Muros. Jaargang 1970Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandica extra Muros. Jaargang 1970

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandica extra Muros. Jaargang 1970

(1970)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 60]
[p. 60]

Eerste werkvergadering I.V.N.

(Statusvergadering)

Als een nederlandist extra muros over zijn status spreekt, heeft dit niets met statussymboliek te maken, maar met keiharde feiten inzake zijn salariëring, pensioenrechten, mogelijkheden tot terugkeer in binnenlandse dienst enz. Op alle colloquia zijn deze onderwerpen ter sprake gekomen, telkens is er ook een resolutie aan gewijd; óók op het Vierde Colloquium, maar deze kon voor de helft een dankbetuiging zijn, nl. aan het Nederlandse Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. Zo zien we maar weer hoe nuttig het is resoluties op te stellen. Of een vereniging op te richten? Het is immers een opvallend feit, dat er op de allereerste vergadering van de i.v.n. na haar oprichting zulke verheugende mededelingen werden gedaan.

Op deze vergadering nl., die gehouden werd in de ochtend van dinsdag 8 september, liet mejuffrouw mr. E. Talsma, van de afdeling Internationale Betrekkingen van O. en W. (de meesten van ons welbekend van vorige colloquia), gesecondeerd door de heer mr. A.W. Luikinga, van de afdeling Rechtspositie, een stencil uitdelen waarop een ‘Regeling rechtspositie van docenten van Nederlandse nationaliteit in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten’ stond afgedrukt. Ze leidde de regeling in, gaf een toelichting en beantwoordde daarna samen met de heer Luikinga vragen uit de vergadering.

De tekst van de regeling wordt hieronder afgedrukt, zodat we ons verder beperken tot een samenvatting van de voornaamste vragen en antwoorden. Hierbij zij aangetekend, dat alle individuele gevallen verschillend kunnen zijn, zodat een lezer die hier niet vindt wat hij wil weten, zich het beste rechtstreeks tot het ministerie kan richten. Dat moet trouwens iedereen doen die van deze regeling gebruik wil maken.

Regeling rechtspositie van docenten van Nederlandse nationaliteit in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten

De Algemene Burgerlijke Pensioenwet is slechts van toepassing op hen die in Nederland een dienstverband hebben bij de overheid of daarmede gelijkgestelde instellingen.

Personen, die door een buitenlandse Universiteit zijn aangesteld, kunnen daarom geen rechten op Nederlands pensioen over de jaren in het buitenland doorgebracht, doen gelden.

Teneinde de docenten Nederlands, aan buitenlandse Universiteiten,

[pagina 61]
[p. 61]

die van Nederlandse nationaliteit zijn, en die als regel na enkele jaren terugkeren naar Nederland om een funktie als leraar of wetenschappelijk medewerker te aanvaarden, een rechtspositie te verschaffen, is de volgende regeling tot stand gekomen, nadat uitvoerig overleg met het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds en het Ministerie van Binnenlandse Zaken, zijnde de instanties die de pensioenaangelegenheden centraal regelen, heeft plaats gehad.

Deze regeling is mogelijk doordat men art. 1 C 11 van het rechtspositiebesluit op grond van de Wet voortgezet onderwijs onder bepaalde voorwaarden op Nederlandse docenten Nederlands aan buitenlandse Universiteiten van toepassing wil doen zijn.

Dit artikel betreft: lang buitengewoon verlof overwegend in het algemeen belang:

1.Het lang verlof dat ten doel heeft de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen anders dan in vaste dienst een funktie te vervullen
a.in dienst van een volkenrechtelijke organisatie;
b.ten behoeve van Suriname of de Nederlandse Antillen;
c.in het kader van de internationale hulpverlening aan ontwikkelingslanden;
kan indien de Minister van Onderwijs en Wetenschappen met de Minister van Binnenlandse Zaken heeft verklaard, dat met de verlofverlening het algemeen belang in overwegende mate wordt gediend, in beginsel voor ten hoogste 3 jaren en zonder behoud van bezoldiging worden verleend.
2.Verlof verleend voor de vervulling van funkties aan een instelling van onderwijs, door de regering van het ontvangende land in stand gehouden dan wel erkend, wordt in ieder geval geacht in overwegende mate het algemeen belang te dienen
Ten gevolge van genoemd artikel kan aan hen, die reeds een dienstverband in Nederland hebben, verlof worden verleend, voor het aanvaarden van een docentschap Nederlands aan een buitenlandse Universiteit, terwijl zij die nog niet in een dienstverband in Nederland zijn opgenomen, door het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen bij een rijksschool als leraar kunnen worden aangesteld, op een op de buitenlandse funktie afgestemd salaris, waarna verlof zonder behoud van bezoldiging wordt verleend. Het Ministerie is bereid het werkgeversdeel van de pensioenbijdrage voor zijn rekening te nemen, terwijl de docent zelf het werknemersdeel van de premie moet vergoeden. Dit is resp. 14% en 10% van het Nederlandse salaris.
Voor betrokkenen is hierdoor gewaarborgd:
a.medetelling van dienstjaren in het buitenland doorgebracht voor de berekening van het pensioen in de zin van de Algemeen Burgerlijke Pensioenwet
[pagina 62]
[p. 62]
b.dekking van invaliditeits-, weduwen en wezenpensioen, gedurende deze jaren.
c.aanspraken op herstel in funktie of bij gebreke van de mogelijkheid aanspraken op wachtgeld c.q. uitkeringen in de zin van de onderwijsregelingen.
Niet kunnen worden gewaarborgd:
de aanspraken uit het rechtspositiebesluit, die aan de feitelijke ontvangst van bezoldiging zijn gekoppeld, zoals doorbetaling daarvan tijdens ziekte, vakantieuitkering, kindertoelage e.d. Dergelijke uitkeringen behoren en plegen te worden voldaan door de buitenlandse werkgever.
Alleen degenen die gekwalificeerd zijn, kunnen voor deze regeling in aanmerking komen. Zij dienen een geneeskundige keuring vooraf te ondergaan.
Wanneer zij van de buitenlandse werkgever een pensioenverzekering hebben, zijn zij verplicht de daaraan verbonden aanspraken op aanwijzing van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen aan het Rijk over te dragen.
Er wordt op gewezen, dat, indien de docent bij terugkeer door het ontbreken van een vakature niet terstond een funktie bij het onderwijs kan vervullen, en deswege aanspraak maakt op wachtgeld of uitkering, hij een andere passende funktie moet aanvaarden, zonder dat hierbij mag worden gerelateerd aan de titulatuur van de in het buitenland uitgeoefende funktie. Een funktie als leraar bij het voortgezet onderwijs wordt in ieder geval als passend beschouwd.
Wat betreft het doen meetellen van de buitenlandse jaren bij de anciënniteitsberekening wordt ingevolge de bepalingen van het rechtspositiebesluit van de Wet voortgezet onderwijs de salarisanciënniteit bij het voortgezet onderwijs thans bepaald op grond van de leeftijd en niet meer op grond van het tijdstip waarop men in dienst is getreden.
Bij het wetenschappelijk onderwijs ligt het anders. De Universiteiten kunnen tot op zekere hoogte zelf bepalen in welke schaal en met hoeveel anciënniteit men een te benoemen medewerker wil aanstellen. Als regel zal men de in het buitenland opgedane ervaringen binnen de geldende richtlijnen bij inpassing in de salarisschaal in aanmerking willen nemen.

Bovenstaande regeling zal per geval moeten worden toegepast. Het is daarom van groot belang dat betrokkenen zich in een zo vroeg mogelijk stadium tot het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen wenden.

 

In de discussie werd gevraagd wat er onder ‘gekwalificeerd’ verstaan moet worden. Het antwoord luidde in het algemeen: ‘in het bezit van

[pagina 63]
[p. 63]

een doctoraaldiploma’, eventueel in een ander vak dan Nederlandse taal- en letterkunde. Een kandidaatsexamen is in ieder geval niet voldoende.

De vraag of deze regeling ook met terugwerkende kracht kon worden toegepast, werd ontkennend beantwoord. Misschien zou hier in een heel bijzonder geval van afgeweken kunnen worden, maar in het algemeen moest men hier zeker niet op rekenen. Gewezen werd nog op het feit dat velen die in het buitenland gewerkt hebben, daar aanspraak maken op uitgesteld pensioen.

Kan de periode van drie jaar zonder moeite verlengd worden, of leeft de betrokkene een tijd in onzekerheid of hij/zij wel verlenging krijgt, was een andere vraag. Het antwoord luidde, dat verlenging zeker mogelijk was en dat hierbij de nodige soepelheid betracht zou worden. In ‘gewone gevallen’ kan de Pensioenraad voor de hele periode van het buitenlands dienstverband - als de duur hiervan van te voren bekend is - verlof verlenen. Maar er moet natuurlijk gewaakt worden tegen misbruik.

Niet ieder was even gelukkig met de opvatting dat een betrekking als leraar bij het voortgezet onderwijs in ieder geval als een ‘passende functie’ voor een intra muros terugkerend docent beschouwd werd. Wie 15 tot 20 jaar aan een buitenlandse universiteit gewerkt heeft, zal een leraarsbaan misschien toch wel als een achteruitgang ervaren. Er werd gewezen op het Franse systeem van uitzending door een universiteit, waarbij men na terugkeer weer in dienst van die universiteit kon komen. Hierop werd geantwoord dat de Nederlandse universiteiten nu eenmaal autonoom zijn in hun benoemingen, zodat de rijksoverheid hierop geen invloed kan uitoefenen, en dat ze deze uitzending niet kennen. De praktijk leert echter dat veel teruggekeerde docenten toch bij het hoger onderwijs of vergelijkbare instellingen terecht komen.

De vraag of de fictieve aanstellingen vast of tijdelijk waren, werd beantwoord met ‘vast’. Met een zekere trots voegden de vertegenwoordigers van het ministerie hieraan toe, dat Nederland hierin heel wat aardiger is dan veel andere landen.

Of vrijwillige aanvulling van de a.o.w.-premie voordelig is voor de buitenlandse docenten, bleek moeilijk in het algemeen te beantwoorden. Het verschilt van geval tot geval. Men informere bij de Raden van Arbeid, het ministerie gaat hier niet over.

Met een woord van hartelijke dank aan mej. Talsma, de heer Luikinga en alle anderen die aan de totstandkoming van deze regeling gewerkt hebben, besloot de voorzitter - voor deze vergadering collega Wethlij - dit deel van de vergadering.

Na een koffiepauze was het woord aan de heer mr. P. Berckx, Bestuursdirecteur van het Bestuur voor Internationale Betrekkingen van het ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur te Brussel.

[pagina 64]
[p. 64]

Deze kon helaas nog geen definitieve regeling bekend maken. Hij zette uiteen hoe gecompliceerd de zaak in België was, vooral tengevolge van de twee onderwijsstructuren, die niet bij elkaar passen, de coalitieregeringen en het streven naar culturele: autonomie. Toch wordt er ook in België hard gewerkt aan een oplossing van de bestaande problemen.

Men denkt in twee richtingen: ofwel de Belgische docenten extra muros een staatsfunctie te geven, bij Internationale Betrekkingen, ofwel te streven naar een aanstelling bij de universiteiten, met mogelijkheid tot uitzending. Bij het werk aan deze zaak deed men overigens wel eens negatieve ervaringen op. Zo was er een enquête onder de docenten buitengaats gehouden, waarbij op vragen naar salaris, pensioen enz. soms als antwoord gegeven was: ‘Dat gaat u geen snars aan!’ In zulke gevallen denkt men onwillekeurig dat de betrokkenen het toch nog niet zo slecht hebben.

De heer Berckx hoopte in ieder geval dat er een regeling zou komen vóór de herdenking van het 25-jarig bestaan van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord in 1971, maar, zei hij, ‘ik ben een ambtenaar, geen minister’.

De voorzitter dankte de heer Berckx voor zijn uiteenzetting en in de 2de resolutie, aan het eind van het colloquium werd het vertrouwen uitgesproken ‘dat er ook voor de Belgische docenten spoedig een bevredigende regeling tot stand komt’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken