Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandica extra Muros. Jaargang 1971 (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandica extra Muros. Jaargang 1971
Afbeelding van Neerlandica extra Muros. Jaargang 1971Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandica extra Muros. Jaargang 1971

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandica extra Muros. Jaargang 1971

(1971)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 49]
[p. 49]

[Neerlandica extra Muros - najaar 1971]

In memoriam

Dr. J.M. Jalink†

Toen dr. J.M. Jalink in september 1970, bij gelegenheid van het Vierde Colloquium en de oprichting van de ivn, afscheid nam als secretaris van de Werkcommissie, konden we niet vermoeden dat hij een jaar later, op 12 september 1971, al afscheid zou nemen van het leven. Slechts ingewijden wisten dat hij ziek was. Gelukkig heeft hij zijn geestelijke vitaliteit vrijwel tot de laatste dag mogen behouden.

Uit De Nederlandistiek in het buitenland ('s-Gravenhage 1967), het boek dat vooral door Jalinks inspanning tot stand gekomen is, ontlenen we het volgende over zijn levensloop: Dr. J.M. Jalink, geboren 27.4.1895 te Druten (Gld.), bezocht het gymnasium te Doetinchem en het Gymnasium Haganum, studeerde 1915-1917 medicijnen aan de Universiteit van Amsterdam, legde het propaedeutisch examen af, doch moest daarna om gezondheidsredenen de studie opgeven. Hij werkte enige jaren op een vruchtenkwekerij, maakte in 1922 en 1923 kunstreizen naar Italië en Frankrijk, waar hij als vertaler werkzaam was. Hij was 1927-1936 inspecteur van een voogdijvereniging en medewerker aan literaire tijdschriften. Zijn inmiddels verbeterde gezondheid stelde hem in staat de studie te hervatten en wel in de germanistiek, nederlandistiek en kunstgeschiedenis aan de Universiteiten te München en Bonn, aan welke laatste Universiteit hij zijn doctoraal examen deed (magna cum laude) en promoveerde op een proefschrift: Eine Studie über Leben und Werk des Dichters Jan Hendrik Leopold, dat het praedicaat laudabilis verwierf. Dr. Jalink was 1949-1961 lector Nederlands te Bonn. Sinds zijn pensionering naar Den Haag teruggekeerd, was hij vanaf 1961 secretaris van de Werkcommissie, hoofdbestuurslid van het Algemeen Nederlands Verbond en redacteur van Neerlandia. Hij was lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis en van het Utrechts Genootschap.

 

Op 15 september werd dr. Jalink in Den Haag begraven op de Algemene Begraafplaats. De ivn was vertegenwoordigd door de heren Thys, voorzitter, De Rooij, secretaris, Thomassen, penningmeester en mevrouw Moolenburgh, medewerkster van het secretariaat. Onder de andere aanwezigen merkten we o.a. op mejuffrouw mr. E. Talsma, van de afdeling Internationale Betrekkingen van het ministerie van O. en W. Een krans van de ivn was onder de vele bloemstukken die de kist bedekten.

[pagina 50]
[p. 50]

Als In Memoriam voor Jalink in zijn eigen blad, lijkt ons het best geschikt de integrale weergave van de toespraak die prof. dr. W. Thys bij de begrafenis hield. De lezers van Neerlandica extra Muros kunnen op die manier alsnog in de geest aanwezig zijn bij de plechtigheid waarbij de laatste eer werd bewezen aan hem, die jarenlang de ziel was van dit tijdschrift.

 

‘Beste Jalink,

 

Zo heb ik je in tientallen, neen, in honderden brieven genoemd die wij tussen 1961 en nog maar enkele weken geleden, hebben gewisseld. Sta me toe, je ook vandaag zo te noemen omdat deze twee woorden precies weergeven hoe onze relatie is geweest. Ze drukken uit welke grote plaats de vriendschap voor jou en voor mij innam in een verhouding die anders wellicht zuiver zakelijk zou zijn gebleven.

Wat was die relatie dan wel? Toen in september 1961 een aantal docenten in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten bijeengekomen waren, hier in Den Haag, en de noodzaak inzagen van een instelling die vanuit het Nederlands-Belgische binnenland de uitstraling van de Nederlandse taal en cultuur aan buitenlandse universiteiten zou bevorderen en de belangen van de docenten in de nederlandistiek aan deze universiteiten zou behartigen, was jij, Beste Jalink, onmiddellijk bereid om daaraan actief mee te doen. Je had toen trouwens je sporen al verdiend voor wat betreft het onderzoek naar de positie van het Nederlands aan de universiteiten in de Duitse Bondsrepubliek. Toen, in september 1961, werd de “Werkcommissie van Hoogleraren en Lectoren in de nederlandistiek aan buitenlandse Universiteiten” opgericht en jij werd van deze werkcommissie de ijverige en onvermoeibare secretaris. Pas in 1970 nam je het besluit, je taak aan jongere handen over te dragen, toen de Werkcommissie werd omgevormd tot de “Internationale Vereniging voor Nederlandistiek”. Het is namens het bestuur van deze vereniging en in de eerste plaats namens Dr. de Rooij, je opvolger, Drs. Thomassen, penningmeester en Mevrouw Moolenburgh, die jarenlang je toegewijde assistente is geweest, maar in ruimere zin ook uit naam van de ongeveer 250 hoogleraren en lectoren die Nederlands aan buitenlandse universiteiten onderwijzen en van wie je de meesten tijdens onze driejaarlijkse Colloquia of via correspondentie hebt leren kennen, dat ik thans een laatste keer met jou wil spreken.

Het was zeker geen gemakkelijke taak die je tien jaar geleden op je nam, toen toch al 66 jaar oud. Maar je deed het blijkbaar met dezelfde vastberadenheid, hetzelfde enthousiasme en ook dezelfde dosis argeloosheid waarmee je in 1949 op 54-jarige leeftijd doctoraal examen deed en nadien in de letteren promoveerde, op een leeftijd dus waarop

[pagina 51]
[p. 51]

anderen deze operaties al lang achter de rug plegen te hebben, met hetzelfde enthousiasme waarmee je van 1949 tot 1961 als lector voor Nederlands aan de Universiteit te Bonn werkzaam bent geweest. Van je 54ste tot je 66ste jaar heb je onze taal en onze letterkunde in het buitenland gedoceerd. Je hebt er leerlingen gevormd en je hebt er wetenschappelijk werk bedreven en geleid. Dat alleen al is iets om dankbaar voor te zijn. Daardoor alleen al heb je de Nederlandse cultuurgemeenschap aan je verplicht.

Maar je pensionering, in 1961, was voor jou, Beste Jalink, geen signaal om ermee op te houden. Het bekende “otium cum dignitate” was niet iets wat in jouw levensschild geschreven stond. Placht je niet met een zekere trots - hoe bescheiden je overigens ook was - jezelf te portretteren met de woorden: “Mijn vrienden zeggen me dat ik een laatbloeier ben.” En je vrienden hadden het goed gezien en jijzelf deed meer dan nodig was om dit portret waar te maken. Laat inderdaad, maar fleurig bloeien heb je gedaan. Wie had verwacht dat je na je pensionering nog zulk een enorme taak als het secretariaat van de Werkcommissie aan zou willen en aan zou kunnen? Het was geen commissie, het was een wérkcommissie. En het was geen wijkcomité, het ging om een groep mensen die zo goed als onbereikbaar voor een gesprek, in haast elk land van Europa en daarbuiten over de vijf continenten verspreid werkten, zodat alleen schriftelijk contact in aanmerking kwam. En schriftelijk contact, daar moest de secretaris dan maar voor zorgen. En je deed het, Beste Jalink, met niet aflatende ijver, bijna tien jaar lang. Al die tijd heb je dagelijks, want je secretariaatsopdracht was al gauw tot een volle dagtaak uitgegroeid, met je welversneden en vlijtige pen de belangen van het Nederlands aan buitenlandse universiteiten behartigd en verdedigd. Een secretaris van een vereniging voert de besluiten van het bestuur uit. Zo heet het officieel. Maar jouw “uitvoeren” was een bezield “uitvoeren”. Geen brief, hoe zakelijk ook, of er was een persoonlijk woord bij. Je informeerde naar iemands gezondheid, je gaf nieuws over je gezin, je bezigheden, je vakantieplannen. Het bestuur nam je deze uitgebreide “groeten van huis tot huis” niet kwalijk, integendeel, wij waren je dankbaar omdat je al onmiddellijk de juiste toon had weten te vinden in dit samenspel tussen diegenen die geïsoleerd in het buitenland werkten en dat kleine team van enkele mensen die dit werk wilden coördineren en animeren. Menig project is in ons bestuur tot stand gekomen, soms dank zij jouw initiatief, vaker nog dank zij de vasthoudendheid en het geduld waarmee je in het doodgewone schrijfwerk de initiatieven van anderen uitvoerde.

Net zoals je onderwijs in Bonn aan jonge studenten heeft het werk in onze commissie tezamen met mensen en voor mensen die haast allen veel jonger waren dan jezelf, een heilzaam effect gehad voor beide

[pagina 52]
[p. 52]

partijen: jij bleef jong met de jongeren en de anderen profiteerden van je wijsheid en ervaring.

In enkele gevallen hebben, wat men administratieve werkzaamheden zou kunnen noemen, geleid tot een resultaat dat voor ons allen, dank zij jouw inzet, bijzonder eervol is geweest. Dat was, toen we een historisch overzicht van “De Nederlandistiek in het Buitenland” zouden gaan uitgeven. Het mooie boek is er voor een groot deel dank zij jouw werk en toewijding gekomen. Dat was een tweede keer toen je je voornam de brieven, de “Monthly Letters”, te publiceren die je oudleraar aan het Gymnasium Haganum en vriend, Professor Barnouw van de New-Yorkse Columbia University, gedurende dertig jaar voor een Amerikaans lezerspubliek aan de Nederlandse cultuur had gewijd.

Het door deze uitgave opnieuw met Barnouw aangeknoopte contact is ongetwijfeld een van de mooiste lichtpunten in je levensavond geweest. Helaas heb je een derde project (en je had er ongetwijfeld nog meer in portefeuille liggen) nl. het leven en het werk van Prof. van der Meer, een van je voorgangers en collega's aan de Universiteit te Frankfort en een bekende naam in de Nederlandse Taalkunde, niet meer kunnen realiseren. De dood heeft je, als het ware midden in je werk, achterhaald.

Precies een week geleden dag op dag maakten wij, dagelijks bestuur van de ivn, plannen om je een bezoek te brengen. Nu staan we hier...

 

Geachte Mevrouw Jalink, Geachte Familieleden van onze dierbare oud-collega en medewerker, ik heb in het werk van Dr. Jalinks geliefde dichter Jan Hendrik Leopold, naar een vers gezocht dat onze gevoelens in deze omstandigheden zou kunnen vertolken. Maar ik heb het niet gevonden. Onze dierbare vriend was immers zo anders van geaardheid en houding tegenover het leven, zoveel wilskrachtiger, dan de dichter van wie hij zijn hoofdstudie had gemaakt. Ik zal dan ook met heel gewone dagelijkse woorden moeten zeggen namens de Internationale Vereniging voor Nederlandistiek, en ik geloof ook te mogen spreken namens het Nederlandse en het Belgische Ministerie van respectievelijk Onderwijs en Wetenschappen en Nederlandse Cultuur, namens de vele verenigingen, instellingen en personen met wie onze voormalige secretaris zoveel jaren, de cultuur van onze beide landen, de Nederlanden ten bate, in nauwe relatie heeft gestaan, dat wij in onze vriend Jalink een trouw en toegewijd medewerker hebben verloren, dat het ons spijt voor hemzelf die met een kinderlijk gemoed ondanks zijn jaren nog zoveel van het leven verwachtte, dat het ons spijt voor zijn vrouw en zijn jonge zoon en andere familieleden die met hem samenwoonden. Wij bieden hun onze zeer oprechte deelneming aan.

 

Vaarwel Beste Jalink, goede vriend!’

[pagina 53]
[p. 53]

Dr. G.K.K.S. Schönle †

Nu eens gesloten voor zich uitdromend, dan weer gezellig pratend, dat is het laatste beeld dat de meesten van ons hebben bewaard van Dr. Schönle toen hij vorig jaar september in Gent deelnam aan het Vierde ‘Colloquium Neerlandicum’. Het bericht van zijn heengaan heeft ons pas kortgeleden bereikt. Wij weten ook niet wanneer hij overleden is. In De Nederlandistiek in het Buitenland verschenen destijds de volgende biografische gegevens over hem: ‘Dr. G.K.K.S. Schönle (D.), geboren 28.6.1901 te Frankfort a.d. Main, promoveerde in 1931 aan de Universiteit te Keulen. Dr. Schönle verbleef 1931-1943 in Nederland, was 1951-1957 Lehrermächtigter für niederländische Sprache und Literatur aan de Universiteit te Tübingen, 1957-1959 wetenschappelijk ambtenaar, daarna tot 1966 wetenschappelijk hoofdambtenaar aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Na zijn pensionering in laatstgenoemd jaar hervatte Dr. Schönle zijn taak in Tübingen’.

Dr. Schönle hield zich bezig met comparatistisch onderzoek dat o.m. uitmondde in zijn Deutsch-Niederländische Beziehungen in der Literatur des 17. Jhrh., Leiden, Universitaire Pers, 1968, 171 blzn. (Leidse Germanistische en Anglistische Reeks, deel VII).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Walter Thys

  • over Jacob Marius Jalink

  • over Gustav Karl Konrad Simon von Schönle