Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandica extra Muros. Jaargang 1999 (1999)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandica extra Muros. Jaargang 1999
Afbeelding van Neerlandica extra Muros. Jaargang 1999Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandica extra Muros. Jaargang 1999

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.65 MB)

Scans (22.54 MB)

XML (0.69 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandica extra Muros. Jaargang 1999

(1999)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 57]
[p. 57]

Met of zonder geleerdheid
Kroniek van het proza
Ton Anbeek (Leiden)

Onlangs heeft Harry Mulisch de Paus ontmoet. Helaas beperkte het contact tussen deze twee grootheden zich tot knikjes en gemompelde beleefdheden. Dat is jammer, want beide heren zijn het over heel wat zaken roerend eens. Hebben ze allebei niet herhaaldelijk gewaarschuwd tegen de gevaren van de moderne wetenschap en de technologie, het bandeloze spelen met leven en dood? In De ontdekking van de hemel werd de techniek al als de vader van al het kwaad aangewezen. In de nieuwe roman van Mulisch, De procedure (Amsterdam, De Bezige Bij, 1998, f 49,90), gaat het om een wetenschappelijk hoogstandje. De hoofdpersoon, de microbioloog Viktor Werker, is er in geslaagd uit dode materie een levend wezen te maken: de eobiont. Het loopt slecht met de schepper af...

Mulisch verbindt het verhaal van Werkers ontdekking thematisch met twee andere vormen van creëren: de menselijke voortplanting en het schrijverschap. Want een auteur is iemand die mensen maakt - de enige manier waarop ook een man in staat is tot baren. Nog een stapje hoger: ‘Elk verhaal, dacht ik, ook dat van een doorgewinterde atheïst, beeldde noodgedwongen een geschapen wereld uit waarin een ultraorthodoxe god heerste.’ Op deze manier ontstaat een strak-gespannen netwerk van verwijzingen dat het verhaal draagt.

Zo lezen we in de eerste alinea de volgende mysterieuze mededeling: ‘Alvorens verder te schrijven en te lezen gaan wij nu dus eerst een dag vasten, vervolgens baden in koel, zuiver water, waarna wij ons hullen in een gewaad van het allerfijnste, witte linnen.’ Een mysterieuze mededeling, want waarom zou een eigentijdse, ongelovige auteur zich aan zulke rituelen overgeven? Pas zo'n vijftig bladzijden verder wordt de verwijzing duidelijk, als namelijk het verhaal van de golem wordt verteld. Voordat de joodse geleerden deze kunstmens gaan bouwen nemen zij ‘een ritueel bad in zuiver regenwater, hullen zich in mantels van wit linnen.’ Zo zit de roman overvol van echo's (ook letterlijk: echoscopie speelt een rol), spiegelingen en andere vormen van herhaling. In het laat-middeleeuwse Praag verschijnt opeens Kafka, die later als ober in het hedendaagse Amsterdam terugkeert. Men moet enig gevoel hebben voor dit soort knipoogjes om de roman als literair avontuur te kunnen waarderen.

In de eerste alinea van de roman leest men de pedante zin: ‘Wie onmiddellijk meegesleept wil worden, ten einde de tijd te doden, kan dit boek beter meteen dichtslaan, de televisie aanzetten en op de bank achterover zakken als in een warm schuimbad.’ Een misleidende mededeling, want De procedure biedt in verschillende hoofdstukken een meeslepend verhaal, met name in het deel over de golem en in een aantal brieven die de hoofdpersoon schrijft. Daarbij komt dan nog het genot van de virtuoze stijl. Bij alle kabbalistiek blijft Mulisch een glashelder stilist.

[pagina 58]
[p. 58]

De procedure is een typische Mulisch-roman omdat de auteur daarin zoals in al zijn boeken een experiment uitvoert. Hij schept een personage, in dit geval een bijzonder personage omdat deze homunculus zelf weer wezens weet te scheppen. De roman past naadloos in het continue alchimistische proces dat het oeuvre van de grootmeester vormt. Zo is ook Allerzielen (Amsterdam 1998, Atlas, f 49,90) een typisch Nooteboom-boek. De titel al roept onmiddellijk dodenherdenking, dus vergankelijkheid op. Het eenvoudigst is Allerzielen dan ook te karakteriseren als een vierhonderdbladzijdenlange meditatie over vergankelijkheid. Enkel citaten volstaan: ‘Dode koningen, dode soldaten, dode hoeren, dode priesters... je bent nooit alleen’; ‘Als eb en vloed waren er troepen door deze spoelbak van de geschiedenis gegaan’; ‘Waar bleef toch alles?’

Hoofdpersoon is een cameraman, een wel heel dunne vermomming van de auteur. Want hij deelt met de schrijver de geobserdeerdheid door het verleden dat er altijd is en niet is: ‘Dat was de paradox, iedereen was zelf geschiedenis, en niemand leek ervoor uit te willen komen.’ Dat laatste geldt zeker niet voor de cameraman en zijn vrienden, want die praten over niets anders dan tijd en vergankelijkheid. De geliefde van de hoofdpersoon - een van de etherische vrouwen die in Nootebooms proza al vanaf Philip en de anderen rondwaren - is een historica die het leven van een obscure Spaanse vorstin wil reconstrueren. En ook dat geeft weer aanleiding tot beschouwingen over het verleden. Een roman in de zin van: verhaal met een zekere ontwikkeling, kan Allerzielen niet genoemd worden. Eerder een erudiet gedicht waarin voortdurend over de aan/afwezigheid van het verleden wordt gemediteerd.

Zowel De procedure als Allerzielen zijn teksten waarin een beroep wordt gedaan op de kennis van de lezer. Walter Benjamin, de schilder Friedrich, Hegel, je moet ze intiem kennen om de discussies in Allerzielen te kunnen volgen. Voor Mulisch en Nooteboom is literatuur in hoge mate een spel met culturele verwijzingen. Niet iedereen kan meespelen. Het is bijna een opluchting na al het vertoon van diepzinnigheid in Allerzielen een boek te lezen dat in de eerste plaats een realistische roman wil zijn die de lezer amuseert. Bij voorbeeld de nieuwe roman van Maarten 't Hart, De vlieger (Amsterdam 1998, Arbeiderspers, f 34,90).

De schrijver is met dit boek teruggekeerd naar een vertrouwd terrein, te weten het kerkhof waar zijn vader werkte. Net als De aansprekers is ook dit boek een liefdevol portret van een hoogst eigenzinnige grafmaker. Zoals in 't Harts vroege verhalenbundel Het vrome volk spelen ook de bizarriteiten van gereformeerde scherpslijpers weer een komische rol. Wat gelukkig deze keer wat op de achtergrond blijft is een allesverterende liefde voor een onaanraakbaar meisje, 't Hart geeft in De vlieger een aardige draai aan dit thema, want de droomkoningin blijkt allerminst een etherisch wezen. Ze is een meid die zich met iedereen (behalve met de schuchtere hoofdpersoon) afgeeft. Bij een latere ontmoeting blijkt zij een beroep te hebben gekozen waarvoor ze leek voorbestemd. Ik zal over dat beroep hier niet méér zeggen dan dat het de schrijver de gelegenheid biedt over de masochistische kant van het christendom uit te

[pagina 59]
[p. 59]

weiden.

De vlieger geeft ook een onderhoudend beeld van de verzuiling toen die in Nederland nog heel het openbare leven doordesemde. De verschillende onderafdelingen van het gereformeerde volksdeel staan elkaar al naar het leven, maar dieper snijdt natuurlijk de kloof tussen rooms en calvinistisch. Het leidt dan ook tot grote problemen wanneer een katholiek kerkhof moet worden verplaatst naar een niet-roomse begraafplaats. Het boek beschrijft de hardnekkige pogingen van de vaderfiguur om zich aan die opdracht te onttrekken.

Er is op De vlieger wel het een en ander aan te merken, bij voorbeeld op de stijl. Mensen zien elkaar niet, ze ‘bemerken’ of ‘ontwaren’ elkaar. Ze ‘begeven zich’ ergens heen, al of niet per ‘rijwiel’. Maar 't Hart weet net als zijn grote voorbeeld Dickens personages te scheppen die met al hun eigenaardigheden iets onweerstaanbaar komisch krijgen. De aantrekkingskracht van De vlieger berust op de aanwezigheid van de eigenwijze vader en zijn even eigenzinnige collega-grafdelver. Nogmaals, voor wie na het lezen van Nootebooms geleerde vertogen hoofdpijn heeft gekregen, biedt De vlieger plezierige verstrooiing.

Een kroniekschrijver kan zich voordoen als een min of meer objectief verslaggever, maar dat is natuurlijk maar een pose. De lezers zullen ongetwijfeld gemerkt hebben dat ik de nieuwe Mulisch verre verkies boven Allerzielen. Daarom wil ik tot slot iets zeggen over de twee Nederlandse boeken die mij het afgelopen jaar het meest verrast hebben. Dat is dan in de eerste plaats Taal zonder mij (Amsterdam, Atlas, 1998, f 39,90), het boek dat Kristien Hemmerechts aan haar overleden man, de dichter-criticus-tijdschriftredacteur Herman de Coninck wijdde.

Hemmerechts besefte dat zij voor een moeilijke taak stond toen zij aan dit boek begon. Had niet kort daarvoor een andere weduwe, Connie Palmen, geprobeerd haar man in woorden tot leven te wekken? Dat boek wekte nogal wat weerstand. Maar al op de eerste bladzijden van Taal zonder mij blijkt het verschil tussen beide boeken. Hemmerechts schrijft over haar man: ‘Ik geen fan van hem, hij geen fan van mij. Waarmee ik bedoel dat we geen applausmachines voor elkaar waren.’ Bij Hemmerechts geen zelfverheerlijking langs een omweg, maar liefdevolle distantie.

Alhoewel Hemmerechts geen onvoorwaardelijke fan van de dichter De Coninck was, schrijft ze wel de meest enthousiasmerende inleiding tot zijn werk. Dat is een van de aardige paradoxen van dit boek dat ook verder paradoxaal blijft omdat er laconiek, soms bijna lichtzinnig over een dode geliefde wordt gesproken. Met zinnen als: ‘Ik hou nog altijd van hem. Alleen is hij nu dood. Wat het makkelijker maakt. Wat het moeilijker maakt.’ Of: ‘Je begrafenis was zo prachtig, Herman, je had er bij moeten zijn.’ Het is de toon van De Conincks beste gedichten: even scherpzinnig als speels.

Hemmerechts schetst een ongeflatteerd beeld van haar man, dat juist zo overtuigend is omdat ze zijn ‘slordige’ kanten laat zien. Iemand die ongezond leefde, van de nacht een dag maakte en zelden voor twee uur uit zijn bed kwam. Een man die zich graag liet verwennen. Een levensgenieter die tegelijkertijd wereldvreemd was. Het is een mooi portret en het heeft precies het effect dat

[pagina 60]
[p. 60]

een herinnering aan een schrijver moet hebben, want het zet aan tot herlezen. Het is een ongemeen knappe prestatie dat Hemmerechts precies de juiste toon weet te vinden. Om met een laatste paradox te eindigen: zelden is er een boek geweest dat zozeer zijn titel logenstraft.

Ten slotte mijn favoriet van het jaar 1998. Het is een klein boekje, dat gelukkig niet onopgemerkt bleef want het is voor beide grote literatuurprijzen genomineerd. Hoofdpersoon is een jonge roeier die aan het eind van de Tweede Wereldoorlog terugkijkt op zijn ervaringen als lid van de roeiclub. Zo naverteld lijkt het om een wel heel dun onderwerp te gaan. Maar het bijzondere van Over het water (Amsterdam, Meulenhoff, 1998, f 27,90) van Hans Maarten van den Brink is dat deze novelle een hele wereld weet op te roepen: klasseverschillen in de jaren dertig, de verhouding van de jongen met zijn ouders, de relatie tot een mederoeier en hun beider coach, kennelijk een jood en daarmee komt de oorlog in beeld.

Bijna alles in deze novelle wordt aangeduid. Niets wordt met zoveel woorden uitgelegd. De lezer krijgt steeds glimpen van een realiteit die hij zelf moet aanvullen. Er is maar één andere schrijver waaraan dit suggererende proza doet denken: Arthur van Schendel. Dat komt door het thema (het water), de stijl (het vrijwel ontbreken van elke directe rede) en vooral wat Ter Braak noemde: de aristocratische beheersing. Van den Brinks taalgebruik is even eenvoudig als poëtisch getuige zinnen als: ‘Een gebouw gaat rustig de nacht in. Je kunt het jaren alleen laten met goede sloten op de deur en het daarna nog net zo kalm en zelfverzekerd weer aantreffen. Met schepen is dat anders. Die kunnen niet zonder mensen.’

Over het water is een klein meesterwerk dat zoveel aanduidt en te raden laat dat de lezer op de laatste bladzijde de neiging voelt weer bij de eerste te beginnen om te proberen alle raadsels van de tekst te achterhalen. Het is een boek dat, zo zeldzaam in onze vluchtige tijd, beklijft. Ik kan nooit meer een roeiboot de golven van de Amstel zien klieven zonder aan Over het water te denken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Ton Anbeek

  • over Harry Mulisch

  • over Cees Nooteboom

  • over Maarten 't Hart

  • over Kristien Hemmerechts

  • over Hans Maarten van den Brink