Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandica extra Muros. Jaargang 2000 (2000)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandica extra Muros. Jaargang 2000
Afbeelding van Neerlandica extra Muros. Jaargang 2000Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandica extra Muros. Jaargang 2000

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.69 MB)

Scans (21.81 MB)

XML (0.68 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandica extra Muros. Jaargang 2000

(2000)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 52]
[p. 52]

‘Fraaie historie ende al waar’: over geschiedenis en culturele identiteit
Kroniek cultuur en maatschappij
Ludo Beheydt (Leiden en Louvain-la-Neuve)

‘Geschiedenis is de geestelijke vorm waarin een cultuur zich rekenschap geeft van haar verleden.’ Zo definieerde Johan Huizinga het belang van de geschiedenis voor de cultuur. En die definitie wordt door de hedendaagse cultureel-antropologen nog steeds geaccepteerd. Zij erkennen dat een culturele identiteit altijd mede haar legitimatie zoekt in het verleden. Culturen hebben - naar het woord van de Franse historicus Pierre Nora - behoefte aan lieux de mémoire, door N.C.F. van Sas (1995) indertijd ‘vaderlandse herinneringen’ genoemd. Geschiedschrijving was in het verleden dan ook vaak niets anders dan de constructie van een historische legitimatie: de als wezenlijk ervaren lotsverbondenheid moest met een beroep op het verleden verklaard worden als de natuurlijke en enig denkbare uitkomst van een historische wetmatigheid. Een neergeschreven geschiedenis gold dan als een identiteitsbewijs van een verbeelde gemeenschap. Zo waren P.C. Hoofts Nederlandsche Historiën zo'n identiteitsbewijs. Ze waren zijn intellectueel cadeau aan de jonge natie waarvan hij een trots medelid was. Al had hij die geschiedenis als humanist het liefst in het Latijn geschreven, toch koos hij voor het Nederlands omdat - zo schrijft hij in een brief aan Jacob Wytz - in het Latijn ‘het bedrijf eens geslaghts van andre tonge [de daden van een volk dat een andere taal spreekt] niet even eighentlyk ujt te drukken waer.’

Als enkele eeuwen later België probeert zich als een verbeelde gemeenschap te profileren met de pen van de geschiedschrijver van de Histoire de Belgique, Henri Pirenne dan schrijft deze beroemde historiograaf de volgende niet mis te verstane intentieverklaring in de voorrede: ‘Je m'y suis proposé de retracer l'histoire de la Belgique au moyen âge, en faisant ressortir son caractère d'unité ‘[Ik heb me voorgenomen de geschiedenis van België in de Middeleeuwen te schetsen en daarbij haar eenheidskarakter naar voren te halen]. Hij was dus al bij voorbaat van plan België als eenheid terug te vinden in de Middeleeuwen. Dat bij een dergelijke reconstructie nogal subjectief moet worden omgesprongen met de gegevens ligt voor de hand.

Geschiedschrijving is heel lang ideologisch geïnspireerd geweest. Vaak was het een nationalistisch getinte reconstructie van het verleden. De creatie van een nationale geschiedenis als een natuurlijke wetmatigheid had een geruststellend effect op de natie: de natie kon zich spiegelen in een aloude traditie.

In de twintigste eeuw heeft de geschiedschrijving toch een enigszins andere koers gekozen. De ideologische geschiedschrijving moest met de onttakeling van het nationalisme plaatsmaken voor andersoortige benaderingen. Huiverig als men was geworden voor boodschappen, gaf men vaak de voorkeur aan positivistische beschrijvingen van de feitelijkheid. Daarin stonden harde gegevens

[pagina 53]
[p. 53]

centraal. Liever statistische analyses van de graanprijzen in Europa tussen 1450 en 1600 of van de bevolkingsevolutie in de Hollandse steden tussen 1585 en 1648 dan zwaarwichtige interpretaties à la Huizinga of Romein. Er kwam echter ook ruimte voor antropologische narratieve historiografie. Historici wilden het verleden laten herleven. Zij wilden weer verhalen schrijven, niet meer de verhalen over de veldslagen en de vorsten, maar verhalen over een middeleeuws dorp in de Languedoc (Montaillou van Le Roy Ladurie) of over een molenaar in Friuli (De kaas en de wormen van Ginzburg). Daarbij streefden ze niet de grote synthese na, maar veeleer de beschrijving van een momentopname uit het verleden in belevingstermen van de tijdgenoten, met inachtname van de toenmalige normen en waarden.

Het onderzoeksprogramma ‘De Nederlandse cultuur in Europese context’ heeft met de historisch-antropologen die aandacht voor het moment in de geschiedenis gemeen. Het eerste boek dat is verschenen in de op stapel staande vijfdelige serie van dit grootse NWO-project is een studie over de Nederlandse cultuur in 1650. Een cultuurbeeld dus van één bepaald jaar. De keuze voor een momentopname is voor de Nederlandse zeventiende eeuw op zichzelf al opmerkelijk te noemen. We zijn al sinds Busken Huet gewend geraakt aan de beschrijving van de zeventiende eeuw als een afgeronde Gouden Eeuw. Schrijvers als Huizinga, Price of Schama hebben met hun invloedrijke boeken dat eenheidsbeeld alleen maar versterkt. En ook vandaag nog beweren kunsthistorici als H. Grijzenhout & H. van Veen: ‘Op drie eeuwen afstand van de tijd van Rembrandt, Hals en Vermeer heeft niemand er moeite mee om de periode van de Nederlandse kunstgeschiedenis waarin deze en vele andere schilders werkten, te beschouwen als een afgesloten eenheid’. (1992: 19)

Zo niet dus Willem Frijhoff en Marijke Spies. In 1650 Bevochten eendracht (ISBN 90 12 08621 3, 704 p., f 75, SDU uitgevers) kiezen zij onverkort voor een ‘ijkpunt’ midden in die zeventiende eeuw. Het is hun te doen om de belevingswereld van 1650 en niet om een verhaal van opgang en neergang. Zij stellen: ‘Te vaak wordt de zeventiende eeuw benaderd als een eenheid van tijd, plaats en handeling. De lengtedoorsnede wordt dan behandeld als een dwarsdoorsnede. Simon Stevin, Hugo de Groot en Jacob Cats waren echter geen leeftijdgenoot van Rembrandt, Spinoza of Leeuwenhoek, en die weer niet van Boerhaave, Van Mieris of Nieuwentyt. Allen behoren ze tot de zeventiende eeuw, maar in drie of meer generaties.’ (p. 52)

1650 is een zeer rijke en erudiete cultuurstudie geworden, maar slechts in beperkte mate een cultuurstudie ‘in Europese context’. Weliswaar krijgen we een caleidoscopisch gevarieerd beeld van de cultuur, maar de term ‘cultuur’ is daarbij in een heel eigenzinnige betekenis gehanteerd, namelijk als een proces van zingeving. Zingeving van het reilen en zeilen van de samenleving zoals die in het cultureel handelen en in het vertoog van de participanten tot uitdrukking komt. In hun keuzes moesten de auteurs zich beperkingen opleggen. Zij hebben de voorrang gegeven aan het stadsleven zoals dat in het publieke domein geuit wordt. Die voorkeur hangt samen met het feit dat de Noord-Nederlandse Republiek zich juist als een federatie van soevereine stadstaten onderscheidde

[pagina 54]
[p. 54]

van de omringende landen. De stedelijke ruimte was in de visie van Frijhoff en Spies toen al een soort ‘poldermodel’, namelijk een discussiecultuur waarin - dankzij de neutraliteit van de publieke ruimte - ook de middengroepen als volwaardige partners konden participeren en tevens actief konden deelnemen aan het proces van productie en handel.

In de afzonderlijke hoofdstukken van dit loodzware boek krijgen dan de afzonderlijke thema's van het cultuurbeeld ruim hun deel: literatuur, kunst, onderwijs, religie, filosofie en wetenschap. Die aspecten dus die in de idealistische Hegeliaanse cultuuropvatting de cultuur uitmaken. Maar er is daarnaast ook ruimte voor een bespreking van het staatsbestel en de bestuurscultuur (hoofdstuk 2) en de stedelijke samenleving (hoofdstuk 3), omdat juist de visie achter dit boek is dat cultuurvormen, maatschappelijke ontwikkelingen en sociaal-politieke processen in voortdurende wisselwerking staan.

De rijkdom van dit boek ligt voor mij niet in de eerste plaats in de externe geschiedenis van de taal, de literatuur, de kunst afzonderlijk - daarvan hebben we grondiger studies - maar in de synthese van een scharnierpunt in de culturele ontwikkeling van de Nederlanden. En daarom vind ik het eerste hoofdstuk en de conclusie het interessantst. Vooral de conclusie dat de ‘bevochten eendracht’ er gekomen is ‘ten behoeve van hogere waarden - vrijheid, geloof, (voor)rechten en zelfrespect’ (p. 603) is paradoxaal na de be-schrijving van de economisch berekenende transport- en diffusiepolitiek. Zou Schama dan toch gelijk hebben met zijn interpretatie van het zeventiende-eeuwse Nederland als het dilemma van de materiële overvloed en het protestantse onbehagen?

Zo zakelijk analyserend en synthetiserend als 1650 is, zo literair, evocerend en thematiserend is het nieuwe geschiedenisboek van Nelleke Noordervliet. De titel van haar boek ‘Op de zeef van de tijd’. Een geschiedenis van Nederland (Waanders/Rijksmuseum, 206 p., f 49,50, 1999, ISBN 90 400 9362 8) geeft het al aan, hier geen grote synthese. Noordervliet heeft haar oog laten vallen op wat achtergebleven is op ‘de zeef van de tijd’. Wat ons rest uit het verleden, de artefacten die nu met zorg in de musea bewaard worden, schilderijen, wapenrokken, penningen, scheepsmodellen uit de collectie van de historische afdeling van het Rijksmuseum zijn aanleiding tot historische overpeinzing. Zo is het stokske van Van Oldenbarneveldt als nationaal icoon, aanleiding tot een levensverhaal dat door zijn literaire aankleding plotseling tot leven komt: ‘De stramme Johan van Oldenbarneveldt was een parvenu, een geldwolf en een draaikont, maar ook een nuchter en nijver strateeg’. Het zal duidelijk zijn, Noordervliet doet aan narratieve geschiedschrijving. In de lijn van de historisch georiënteerde antropologen probeert zij aan de hand van schijnbaar triviale realia het verleden te doen herleven. En om die reconstructie in te kaderen in termen van de toenmalige maatschappij vertelt zij telkens een door de realia geïnspireerd kort verhaal. Zij is aldus meer bezig met de betekenis van het verleden dan met de feitelijkheid ervan. Haar eigenzinnige geschiedenis van Nederland is mede door de schitterende illustraties een sfeerscheppend kijkboek op Nederlands verleden geworden. Voor de student extra muros een gedroomde documentatiebron: literair geïnspireerd, pakkend geïllustreerd en informatief.

[pagina 55]
[p. 55]

Natuurlijk is ‘Op de zeef van de tijd’ niet dé geschiedenis van Nederland, daarvoor is het te fragmentarisch en te subjectief. Wie een recente geschiedenis van Nederland van de prehistorie tot nu wil, kan in nogal wat publicaties terecht. Maar erg grondig is wel die van Han van der Horst. Nederland. De vaderlandse geschiedenis van de prehistorie tot nu. Prometheus (600 p. f 49,90, ISBN 90 5333 765 2): zeshonderdrieëntwintig dichtbedrukte bladzijden zonder één enkele illustratie. Van der Horst is de man van de feiten, de grote verbanden en de indringende interpretaties. Zijn geschiedenis is de geschiedenis van het in 1839 afgegrensde grondgebied dat nu Nederland heet. Van der Horst schrijft boeiend, helder en soms met een ironische ondertoon die de lezer een monkeltje ontlokt. Over de hertog van Alva: ‘Hij stamde uit een der voornaamste Spaanse geslachten, waarvan de leden een grote staat van dienst opbouwden als loyale dienaren van de kroon’ - en dan: ‘(De familie bestaat nog steeds en Duqe d'Alba is de merknaam van een edele brandy)’. De ironie neemt toe naarmate de historie dichter het nu nadert; ze breekt soms door in een op het randje af hilarisch metaforische stijl: ‘In de tweede helft van de jaren negentig kan Nederland zich baden in het warme water van de internationale lof. Niet altijd zonder gêne, die het kenmerk was van de bescheidenheid, werden de loftuitingen in ontvangst genomen’ (p. 592). Dit boek is het rijkgestoffeerde wedervaren van de lotsverbonden gemeenschap op Nederlandse bodem, maar wat in 1650 het hoofdaccent kreeg - de Nederlandse cultuur - verdwijnt hier.

Tegenover dit gedegen standaardwerk staan in dit millenniumjaar ook een aantal gelegenheidsuitgaven. Op de grens van twee eeuwen kijkt men graag terug, soms een eeuw zoals Jos van der Lans en Herman Vuijsje in Lage landen, hoge sprongen. Nederland in beweging 1898/1998 (ISBN 9066 113 855, f 49,95), soms een decennium, zoals Gertjan van Schoonhoven (red.) in zijn journalistieke bundel De nieuwe kaaskop. Nederland en de Neder-landers in de jaren 90 (Elsevier/Prometheus 280 p. f 26,95, ISBN 90 5333 818 7).

Lage landen, hoge sprongen is een mooi boek, groot formaat, veel kleurrijke illustraties en een uitgebreide tekst; het is een antropologische queeste door het dagelijkse cultuurlandschap van de generaties waarmee wij leven. Het is een portret geworden van een zich haastende en misschien ook wel opgejutte generatie in een collage van beelden en teksten. Alles krijgt zijn plaats, en het schijnbaar triviale krijgt betekenis in een ruimere interpretatie. Enkele titels verraden de teneur van deze prachtuitgave: ‘De strip als spiegel van verzuild Nederland’, ‘Kom niet aan onze tomaat’, ‘Het dansvraagstuk oftewel de “zinnenprikkelende plaatsing der benen”’,... Een schat aan beeldmateriaal wordt op zijn sociale betekenis doorgrond in een klaterende journalistieke stijl.

Van der Lans en Vuijsje verbaasden er zich al over hoe Nederland binnen het bestek van een eeuw zo'n reuzensprong heeft kunnen maken, Gertjan van Schoonhovens bundel De nieuwe kaaskop maakt van deze versnelling van de tijd en van ‘de omkering van alle waarden’ de rode draad van de jaren negentig. Al in de inleiding wordt in alle toonaarden geroepen dat Nederland in het laatste decennium van de twintigste eeuw een heel ander land is geworden, met andere levens en andere manieren. ‘Het is om bang van te worden’. Het burgerlijke

[pagina 56]
[p. 56]

Nederland is in tien jaar tijd omgeturnd tot een welvarend, hedonistisch Suburbia, het groene woonoord waar man en vrouw op voet van gelijkheid in hun doorzonwoning op de vleugels van de voorspoed werken aan hun carrière. De nieuwe kaaskop is journalistieke historiografie van het heden. In zes hoofdstukken, onder niet mis te verstane sloganeske titels (Lusthof Nederland - Druk, druk! - Vrouw verslaat man - Monsters! (over jongeren) - Zo zijn onze manieren - De nieuwe kaaskop) volgen wij gedragen door het elan van journalistiek keurwerk uit de periode januari 1992 tot juli 1999 de ontdekking van Suburbia. En de teneur die aan deze provocerende verzameling ten grondslag ligt, is al in de inleiding gezet: ‘We zijn allemaal kerkverlaters, overgegeven aan een slaperige scepsis, de ironie als enige stijlfiguur en tolerant op het onverschillige af’. De nieuwe kaaskop is uitdagend. Het is een caleidoscoop van opiniërende hedendaagse geschiedschrijving met daarin ook kleurige (letterlijk en figuurlijk) grafieken (files, vrije tijd, werk,...), feiten (inwoners, werkenden, scholing,...), enquêtes (waarden in het leven,...), typologieën (jeugd: hiphop, skate, gabber, punk, superboer, alto, normalo, straightedge, netjes, allemaal met foto!). Voor mij is dit een uitstekend werkboek ‘Land en volk’, boordevol gegevens, met een goed register, chronologisch geordend, journalistiek jennend en als geheel een staalkaart van het nieuwe demonstratief consumerende Nederland met Calvin Klein-geslipte meiden en gozers die op Nikegympen in hun ‘statement op wielen’ aan heel de wereld laten zien wat het betekent een continue economische kwartaalgroei van boven de drie procent te halen.

Tegen zoveel hedonistisch optimisme moet ook wat tegenwind komen. Iemand moet toch ‘de denaturerende beschaving, die doorklinkt in de lokroep van de kudde, de ongebreidelde agressie en het emotionele exhibitionisme’ een halt toeroepen. Iemand moet toch de tol van het zinloos geweld, de huil-tv, de mobiele terreur, de exploitatie van Sinterklaas of het spel met het virtuele netwerkgeld aan de kaak stellen. Dat doet Herman Pleij in zijn tien tegendraadse stukken over de Nederlandse beschaving die onder de titel Tegen de barbarij (Prometheus 168 p. f 26,95 ISBN 90 5333 836 5) een bij momenten geestig klinkend barok register opentrekt tegen het fatsoensrakkend Nederland.

U ziet het lezer, alleen de diversiteit in de lectuur zorgt voor evenwicht. Tot hiertoe was mijn kroniek hollandocentrisch. Slechts het bovenmoerdijkse deel van de cultuur kwam aan zijn trekken. Daarmee doe ik enigszins onrecht aan de besproken boeken. 1650 is niet zo exclusief: heel expliciet is de boodschap dat men op dat moment Nederland nog niet kan losweken uit het bredere cultuurverband der Nederlanden, in het meervoud. En zelfs Van der Horst die zich had voorgenomen zich te beperken tot het huidige Nederland kon niet anders dan ook Vlaanderen in het historische beeld te betrekken. Maar dit zijn slechts zijdelingse verwijzingen. In het overgebleven boek op mijn schrijftafel komt ter compensatie alleen het ondermoerdijkse deel aan bod.

Ik heb hier voor mij een bijzonder fraai kijk- en leesboek over België, dat als pendant van het boek van Van der Lans en Vuijsje op de boekenplank mag staan, al is het wat minder gestoffeerd en ook iets minder diepgravend. België. Geschiedenis in beweging van Roel Jacobs (Artis-Historia 1998, ISBN 90-

[pagina 57]
[p. 57]

5657-107-9) is een opmerkelijk boek, een soort culturele speurtocht naar de historische achtergrond van de streken die sinds de negentiende eeuw het grondgebied België vormen. Het is een originele speurtocht geworden die begint bij de ontmanteling van de ‘nationalistische mythe’ aan de hand van oude historische schoolplaten. In de ‘smeltkroes van Europa’ ziet de auteur geamuseerd toe hoe Waalse en Vlaamse historici even gehersenspoeld als hun negentiende-eeuwse voorganger Pirenne, proberen hun nationaal bewustzijn een historische onderbouw te geven, hoe ze nog steeds bezig zijn met de ‘verbeelde gemeenschap’ te boetseren. De speurtocht is verrassend en leerrijk omdat hij ons via de schitterende foto's van Alain Schroeder, langs bouwwerken, landschappen, kunstwerken, historische bronnen voert en zo een blijvende impressie nalaat van cultuurland België. Jacobs is de perfecte toeristische gids: geïnformeerd, goed formulerend en alert. Zijn boek is een poging om een balans op te maken van vijftig jaar geschiedschrijving in België in de vorm van een helder lees- en kijkboek voor het brede publiek. De eenvoudige basistekst wordt afgewisseld met diepergravend commentaar bij typische aspecten en artefacten van de ‘Belgische cultuur’: het Zwinreservaat, de lintbebouwing, de Madonna met kanunnik Van der Paele van Van Eyck, de Grote Markt van Brussel.

Wie België doorleest krijgt vooral een sterk visueel beeld van een rijk verleden. Natuurlijk hoort hier een grondiger wetenschappelijke analyse naast te liggen. En wellicht zouden wij voor de verrijking van het beeld ook hier behoefte hebben aan een vergelijkbare journalistieke millenniumuitgave over België als De nieuwe kaaskop. Zo'n boek bestaat overigens wel. Het is van de hand van de Knack-journalist Marc Reynebeau, maar ik heb er niet de hand op kunnen leggen en dus kan ik er nog geen oordeel over uitspreken. Mede daardoor is mijn kroniek toch nog enigszins onevenwichtig hollandocentrisch geworden.

 

Wel hoop ik dat duidelijk is geworden dat historische werken, zowel wetenschappelijke historiografie, narratieve cultuurantropologie als historiserende journalistiek, zich bijzonder goed lenen tot exploraties van cultuur en maatschappij. Wie de cultuur der Nederlanden wil begrijpen en de ambitie heeft er zich in thuis te voelen kan niet om een historische peiling heen. De besproken boeken kunnen daarbij uitstekende diensten bewijzen.

Bibliografie

Lans, J. van der & Herman Vuijsje (1998), Lage landen, hoge sprongen. Nederland in beweging 1898-1998. Inmerc bv: Wormer. 240 p. f 49,95 ISBN 9066 113 855
Grijzenhout, F. & H. van Veen (red.). (1992), De gouden eeuw in perspectief. Sun, OU.
Sas, N.C.F. (red.). (1995), Waar de blanke top der duinen en andere vaderlandse herinneringen. Contact: Amsterdam Antwerpen


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over 1650. Bevochten eendracht


auteurs

  • L. Beheydt

  • over Nelleke Noordervliet

  • over Han van der Horst

  • over Jos van der Lans

  • over Herman Vuijsje

  • over Gertjan van Schoonhoven

  • over Herman Pleij

  • over Roel Jacobs