Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Internationale Neerlandistiek. Jaargang 2012 (2012)

Informatie terzijde

Titelpagina van Internationale Neerlandistiek. Jaargang 2012
Afbeelding van Internationale Neerlandistiek. Jaargang 2012Toon afbeelding van titelpagina van Internationale Neerlandistiek. Jaargang 2012

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.09 MB)

Scans (4.10 MB)

ebook (3.89 MB)

XML (1.28 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Internationale Neerlandistiek. Jaargang 2012

(2012)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 94]
[p. 94]

1993
C.J. van Rees & G.J. Dorleijn: De impact van literatuuropvattingen op het literaire veld. Aandachtsgebied literaire opvattingen van de Stichting Literatuurwetenschap
Den Haag, Stichting Literatuurwetenschap

In opdracht van de toenmalige Stichting Literatuurwetenschap van NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) ontstond het artikel van Van Rees en Dorleijn over de impact van literatuuropvattingen op het literaire veld naar aanleiding van een Utrechts symposium (december 1992) over het nieuwe aandachtsgebied ‘Literatuuropvattingen’ om ‘het literatuurwetenschappelijk onderzoek in Nederland te stimuleren’ (p. 1). Als wijdreikend voorstel en pleidooi voor de complementariteit en derhalve de noodzakelijke integratie van de vanouds gescheiden onderzoeksrichtingen van het traditionele poëticaonderzoek en de institutionele benadering van literatuur, kan het artikel worden beschouwd als een van de meest invloedrijke en tegelijkertijd meest controversiële bijdragen in de Nederlandse literatuurwetenschap van de laatste twintig jaar.

Uitgangspunt van hun voorstel is de definitie dat een literatuuropvatting - het woord dat zij prefereren boven ‘poëtica’ - moet worden gezien als de ‘verzameling van normatieve denkbeelden over de aard en functie van literatuur alsmede een verzameling definities van teksteigenschappen en literaire technieken (procédés)’ (p. 2). In hun voorstel voor onderzoek naar de rol van literatuuropvattingen onderscheiden Van Rees en Dorleijn twee aandachtsgebieden: de denkbeelden van de deelnemers in het literaire veld zouden moeten worden gereconstrueerd en gesystematiseerd, en de rol van literaire instituties hierbij zou moeten worden onderzocht. Na deze uiteenzetting over hun doelen in hoofdstuk 1 gaan zij in hoofdstuk 2 nader in op het onderzoeksobject: het literaire veld en de impact van literatuuropvattingen op het literaire veld. Het ‘literaire veld’ dient in hun opvatting als metafoor voor de door ‘materiële en symbolische productie’ bepaalde interactie tussen de verschillende in dit veld agerende personen en instellingen (literatuurkritiek, literatuuronderwijs, media, uitgeverijen enzovoort). De in het veld ontstane beeldvormingsprocessen over literaire werken zijn in grote mate bepaald door expliciet verwoorde of impliciete onuitgesproken literatuuropvattingen.

Van Rees en Dorleijn pleiten voor de bewuste keuze van literatuuropvatting als een onderzoeksobject, een perspectief dat in hun ogen het best via twee complementaire benaderingen onderzocht kan worden: het ‘reconstrueren en systematiseren van denkbeelden over literatuur’ enerzijds en de ‘institutionele benadering’ anderzijds (p. 8). In hoofdstuk 3 worden beide benaderingen nader uitgewerkt. Voor de eerste benadering kiezen zij als uitgangspunt Abrams' theory of poetry die - afhankelijk van de vier factoren auteur, publiek, tekst, afgebeelde werkelijkheid

[pagina 95]
[p. 95]

- vier verschillende typen van literatuuropvatting onderscheidt (mimetisch, pragmatisch, expressief, autonomistisch), maar Van Rees en Dorleijn formuleren tegelijkertijd hun kritiek op dit op consensus gebaseerde beeld van de geschiedenis van de literaire kritiek. Zij verwijten deze theory ten eerste een gebrek aan contextualisering en aan bewustzijn voor veranderingen in de gedachtevorming over literatuur bij auteurs en critici. Ten tweede beschouwen Van Rees en Dorleijn de reconstructie van denkbeelden als een ontoereikend instrument voor de analyse van literaire teksten zelf. In hun opvatting is het noodzakelijk het literaire werk in zijn institutionele context te bestuderen. Pierre Bourdieu's veldtheorie uit de jaren zestig van de vorige eeuw dient als kader voor een beschrijving van de kracht- en machtswedstrijden van de uiteenlopende literaire instituties in het literaire veld, waarbij zij vooral nadruk leggen op het belang van Bourdieu's ‘produktie van geloof’ (p. 14). In de lijn van Bourdieu relativeren Van Rees en Dorleijn de opvatting van kunst als een autonoom object en beschouwen zij een literair werk veel meer als het resultaat van een proces van beeldvorming dat bepaald is door de institutionele context. Deze houding vereist onderzoek naar de cultureel-ideologische, maar vooral ook de sociaaleconomische en sociaalpsychologische factoren die in het geheel van literaire instituties de beeldvorming bepalen. Bij die beeldvorming speelt als instrument de literatuuropvatting een niet te onderschatten rol. Onderzoek naar de aard en het gebruik van literatuuropvattingen en hun invloed op de wijze van kwaliteitstoekenning aan literaire werken kan bijdragen tot een helder inzicht in de ‘productie’ van wat zij noemen het ‘nationale literaire erfgoed’ (p. 19). Van Rees en Dorleijn sluiten hun bijdrage af met enkele opmerkingen over de wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie en een faseringsvoorstel van hun project.

Verschillende directe reacties en tegenreacties op het voorstel verschenen al in de twee daaropvolgende jaren (Dorleijn & Van Rees 1994; Heynders 1995; Dorleijn & Van Rees 1995; Schulte Nordholt & Van Winckel 1995; Van Dijk 1995). In de kritiek werden vooral bezwaren geformuleerd ten aanzien van de positivistische benaderingswijze waarbij de interpretatieve aspecten van de reconstructie van literatuuropvattingen verwaarloosd zouden worden. Vanuit mediëvistisch oogpunt leggen Dorleijn en Van Rees te veel de nadruk op het ‘nationale’ erfgoed en zij spreken zelfs heel algemeen over de stabiliteit van de ‘internationale inbedding’ van oudere literaire periodes. Wat zij hiermee bedoelen, blijft onduidelijk aangezien er in de door hun bedoelde middeleeuwen geen sprake kan zijn van naties en dus ook niet van ‘internationaliteit’. Deze woorden leggen mijns inziens de zienswijze bloot van een aantal moderne literatuurwetenschappers, die aan de ene kant bij hun onderzoek te zeer de sinds de negentiende eeuw gegroeide nationale eenheden in het achterhoofd houden en aan de andere kant te weinig rekening houden met de zelfs regionale verschillen in het grote continentaalwestgermaanse gebied - waartoe het Nederlandse taalgebied vanuit taalhistorisch oogpunt behoorde. Toch kan de bijdrage van Van Rees en Dorleijn worden gezien als het

[pagina 96]
[p. 96]

eigenlijke begin van een eigen uitwerking en een verdere ontwikkeling van Bourdieu's veldtheorie in het Nederlandse taalgebied.

 

Rita Schlusemann, Oldenburg

 

Dijk, N. van, ‘De toekomst van poëtica-onderzoek II. Een repliek’. Spektator 24, (3-4) 1995, 175-182.
Dorleijn, G.J. & C.J. van Rees, ‘Over de integratie van twee benaderingen’. Spektator 23, (2) 1994, 91-114.
Dorleijn, G.J. & C.J. van Rees, ‘Literatuuropvattingen in het literaire veld, een toelichtende reactie’. Spektator 24, (3-4) 1995, 183-187.
Dorleijn, G.J. & C.J. van Rees, ‘Literatuuropvattingen: een tussenbalans’. G.J. Dorleijn & C.J. van Rees (red.), Literatuuropvattingen in het perspectief van het literaire veld. Den Haag, 1999, 1-29.
Dorleijn, G.J. & C.J. van Rees (red.), De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland 1800-2000. Nijmegen, 2006.
Heynders, O., ‘De toekomst van poëtica-onderzoek: van een reconstructieve-institutionele benadering’. Spektator 24, (1) 1995, 3-20.
Oosterholt, J., ‘Hoofdstuk I: Inleiding’. De bril van Tachtig. Het beeld van de 19de-eeuwse Nederlandse dichtkunst. Amsterdam, 2005, 1-18, 251. Herdruk: Duyvendak, L. & S. Pieterse (red.), Van spiegels en vensters. De literaire canon in Nederland. Hilversum, 2009, 40-57.
Schulte Nordholt, A. & J. van Winckel, ‘In den beginne was er de literaire tekst. Contra het literatuurwetenschappelijke veld volgens Van Rees en Dorleijn’. Forum der Letteren 36, (2) 1995, 98-107.
Verstraeten, P., ‘“Glashelder is het geheel niet”. Opvattingen over betekenis in het poëtica-onderzoek sinds Oversteegen’. S. Bru & A. Masschelein (red.), Tijding en tendens. Literatuurwetenschap in de Nederlanden. Gent, 2009, 53-76.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld. Aandachtsgebied literaire opvattingen van de Stichting Literatuurwetenschap


auteurs

  • Rita Schlusemann