aan te blaffen): het rijm is een geheimzinnige grootheid die wézenlijk tot het mysterie van de poëzie behoort.
Nu besef ik heel goed wat sommigen tegen het rijm kunnen hebben, afgezien van de ‘dressuur’ die ik heb weerlegd. Ze vinden er iets afgezaagds aan. Hoor je ‘bomen’, dan weet je dat daaronder iemand staat te ‘dromen’. Bij ‘ik hou van jou’ hoort natuurlijk ‘mijn lieve kleine vrouw’. Enfin, zoals in het Frans het geclicheerde amour-toujours.
Ten eerste zijn de rijmmogelijkheden in een taal zelfs als het Nederlands met zijn minder talloze klankrijke uitgangen, veel groter dan men het voorstelt. Als ik zeg ‘kleine prins’ kun je onmogelijk weten dat daarop ‘alleszins’ zal volgen. Er blijft dus steeds mogelijkheid om met het rijm te verrassen.
Ten tweede is dat niet absoluut noodzakelijk om poëzie te maken. Want het afgezaagde in de aangehaalde voorbeelden lag niet zozeer in het rijm dan wel in de mededeling. Je kunt dus, in plaats van te verrassen met het rijm, verrassen door de mededeling, en dat doet de grote poëzie evenzeer en meer nog als het eerste. Je kunt gerust ‘leven’ en ‘geven’ laten rijmen, als je er tenminste iets behoorlijks mee weet te zeggen.
Ik bemin je voor het leven,
is geen poëzie maar flauwe kul, niet door het rijm maar door de mededeling. Maar schrijf:
Dé vorm om zich de Heer te geven,
is doodgewoon te durven leven
en ik wil dat tegen ieder verdedigen als poëzie.
Dus, zou men kunnen zeggen, is het rijm overbodig aangezien het hem vooral de mededeling doet. Nee, juist niet, en dat is allicht het geheimzinnige dat Rilke bedoelde: zelfs of precies dat gewone rijm heb je nodig om de verrassende mededeling te doen uitkomen, zoals je het metrum nodig hebt om het (anti-metrische) ritme te laten spreken. Vandaar een aardig spelletje. Probeer eens de moderne, experimentele, niet-rijmende dichters rijk of gewoon rijmend te maken. Je zult veelal slechts ongerijmde mededelingen vinden.
J.D.