Nieuw Vlaams tijdschrift. Jaargang 20(1967)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 494] [p. 494] Vier gedichten De levens in mijn leven De levens in mijn leven gaan uit en in in stromen en lome rankingen en een grote algemene verbroedering. De levens in mijn leven zijn middelpunt en omtrek en doorgang in de gangen naar de dag de droeve schone volle gangen naar de heldere verte. De levens in mijn leven zijn stranden vol zee zijn vloeibare kringen der ruimte begevende baaien der tederste lijnen in alle richting doorbraak intieme overvloeiing van bloed en cel en vezel en geestelijke zouten naar de bevruchte kiemen en ronden van steeds nieuwe einderlijnen. De levens in mijn leven zijn geoliede geruisloze sferen muzikaal door elkanders grenzen drijvende, bruine, okeren, gele lichamen en soms vuurrood, op vele briezen zeilend in een volmaakte traagheid op het schemerig veld zonder randen dat uit hun bewegingen vloeit. [pagina 495] [p. 495] Wereld mijn moeder Wereld mijn moeder ik, gerijpt tot mijn licht, ik ben de wereld. Luister in mij naar uw stem tast in mijn vlees naar uw klaarte hier, in de spelonken van mijn geest, stal ik mijn sterren voor u uit. Herken u in de voegen van mijn gloeden herken u in de stilte van mijn zeeën in de weg-schemerende nerven mijner prilste ritselingen. Adem in mij uw dageraden en uw avondglansen smaak uw klei en zinder van uw azuur, voorbij de glimlach van uw louterende verten weet ik: ik ben de wereld en benijd u niets, maar gij eindig in mij, uw samenval, en mond weer uit in uw oneindigheid. [pagina 496] [p. 496] Het gedicht Wat zal het slot zijn van dit begin? Sprekend groei ik naar mijn schrijden schrijdend groei ik naar mijn taal en ben de plaats van een wording de wording van een tijdperk schakel aan schakel geschalmd in een mist vol doemende visioenen doemend en opdoemend in een doom van vergezichten einder aan einder bevrucht. Uit de oneindige wereld gestold een dunne ketting en deze ketting weer opgelost tot oneindige wereld. [pagina 497] [p. 497] Requiem Requiem, mijn diepten vloeien open over de mazen van de eeuwigheid in alle lagen van mijn perkeloze vreugd spreiden diamanten klaarten voorbij de nacht en de gedoofde sterren de palle glorie van hun verten uit de wereld wordt mijn vlees en eindelijk wat oeverloos aan mijn gewaande wanden hun schijnsel gaf, vloeit oeverloos de zeeën in zijner oneindigheid. Geen hoogten geen laagten en geen verten de kiem is ruimte en de ruimte is kiem gij duidt mij in de voegen van uw worden ik word u in de droesem van uw zijn o lichte nacht waarin mijn sappen vloeien tot in de broederschap van uw intiem gelaat. (Brahms: Ein Deutsches Requiem) ERIK VAN RUYSBEEK Vorige Volgende