Nieuw Vlaams tijdschrift. Jaargang 20(1967)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 526] [p. 526] Naar het einde toe (I) [Als 'k sterven moet] Als 'k sterven moet, en mag, te vroeg niet, niet te laat, laat niemand dan beklag lezen op mijn gelaat. Vrede mij als het lot ons vast akkoord vervult en ik mag wachten tot gij niet meer wachten zult, tot doven zal de luis- ter van ons dubbel licht, en ik vertrek naar 't huis waar gij geborgen ligt. [pagina 527] [p. 527] [Al zijn de haren grijs] Al zijn de haren grijs, nog is de wereld jong. Ik zing zoals ik zong: wij worden nimmer wijs. Mijn liefde en mijn gedicht zijn wijzer dan 't verstand: de winter staat in brand, mijn dood staat in het licht. [pagina 528] [p. 528] [Als alle vroegere dagen] Als alle vroegere dagen mogen de dagen zijn tot ik in de laatste wagen zal uitgedragen zijn. Lijk ieder heb ik geschommeld tussen winst en verlies, spijtig misschien ingedommeld toen geluk om mij wies, maar duldend ook als de zorgen sloegen met streng gezag, en genezend reeds voor morgen toen ik verslagen lag. [pagina 529] [p. 529] [Bijna - o levenwekkend zout ] Bijna - o levenwekkend zout dat mijn papillen prikkelt - zoudt gij mij tot dichten dwingen. De grond rond mijn verslijtend hout wordt weide voor een lammerbout, en vogels willen zingen. De winter aarzelt in de tuin van mijn ontblaarde dichterkruin of 't lente wilde worden. Houdt af, barbaarse horden. RAYMOND HERREMAN Vorige Volgende