| |
| |
| |
Eerste proeve voor een roman
over Jezebel en haar vriendin
Petit-Fleurke
De roman Jezebel
Met het nieuwe jaar maakte ik ook heel even inventaris op van wat zich aan onvoltooide symfonieën van manuscripten in de kast bevindt. Voornaamste vondst was: de nooit meer bekeken roman Jezebel, waarmee ik de Nobelprijs en tien processen wegens laster en eerroof had kunnen krijgen.
Ik denk er nu straf aan, deze Jezebel als zaterdags feuilleton op zondag te geven. Vooral nu we een streep trokken onder de avonturen van Blauwbaardje In De Ruimte.
Het is voor mij gemakkelijk, zo'n feuilleton, en voor u plezant.
De enige moeilijkheid is nog, de moeilijkheid die er al van in den beginne was: waar en wanneer moet dit gebeuren met Jezebel plaatsgrijpen? Want ziet ge, niemand mag weten - en Jezebel nog het minst van al - dat we van haar een roman-in-schuifjes aan het schrijven zijn.
We moeten het ergens op een ongewone plaats laten gebeuren, in het oude Rome bijvoorbeeld.
| |
| |
Onder de Romeinse keizer Clau... Ja, daar begint het al, en daardoor moest ik het ook vorige keer onafgewerkt laten liggen: ik weet zo weinig af van Rome en Romeinse keizers.
Hugo Claus eet daar alle dagen kersen mee. Hij draagt zelfs zijn haar als een Romeinse keizer. Maar tot mijn familie hebben ze nooit behoord.
In een denkbeeldig land dan? En onder het bestuur van de grootmongool van Mogalen? Ja, dan kunnen we ongestoord alsmaar nieuwe titels en erekruisen, politieke situaties en eigenaardige zeden en gewoonten bedenken.
Helaas, in een land waar ook maar alles mogelijk is, missen onze pijlen hun doel. Het is immers mijn bedoeling u met het leven en de bedenkingen van Jezebel een grimlach te ontlokken. En u op uw beurt te doen bedenken: Ja, zo gaat het inderdaad in onze wereld!
Maar als ik een denkbeeldig land neem, dan gaat ge gewoon zeggen: Nu ja, in dàt land was ook àlles mogelijk.
Blijft nog een mogelijkheid over (waar ik nu pas aan denk): het te laten gebeuren hier bij ons, maar reeds een poosje geleden. In het jaar 1885 zullen we zeggen. Een tijd die ik trouwens door en door ken, als mijn vrouw en mijn broekzak, want dank zij mijn studie omtrent de sociale en politieke strijd in het stadje Aalst in de vorige eeuw, leef ik nu al drie jaar lang elke avond in 1885.
Zijt ge daar akkoord mee? Ik bedoel, wilt ge met mij Jezebel als een jongedame uit een stad in Vlaanderen zien, ten jare 1885?
Eindelijk zal dan hiermee mijn droom in vervulling gaan: een meesterwerk op te bouwen met de stukjes die ik in de krant pleeg. Het wordt trouwens de hoogste tijd, dat ik de handen uit de zakken haal, want zoveel beste jaren heb ik ook niet meer tegoed.
Morgen verklap ik ook nog even, al wat ik met dit
| |
| |
nieuwe boek-in-schuifjes bedoelen wil. En dan zijn we op schok: elke zaterdag komt Jezebel met steeds nieuwer en verbluffender avonturen in de krant.
| |
Proloog
Hiermee begint dan ons feuilleton-van-zaterdagochtend: Jezebel, een piramide en een kathedraal van krantestukjes, een meesterwerk uit dagbladpapier.
Het lijkt niet zo moeilijk op het eerste gezicht. Nu schrijf ik maar wat, zin en onzin, van dag tot dag. Nooit kan het echter als een geslacht Bjoondal beschouwd worden, een trilogie in vier delen. De lezers verlangen van mij een glimlach, een olijke bedenking en allerlei ander lolligs.
Toch heb ik een heldin nodig, want als ik niet over een vrouw mag schrijven, geef ik liever mijn pen aan de zwijnen. Zo ben ik nu eenmaal. Ik wil grappig zijn, maar er moet een vrouw naar mij luisteren.
Daarom ga ik onze meer ernstige heldin Jezebel een vriendinnetje meegeven. Ik zal deze Petit-Fleurke noemen, een lief kind dat wel eens van kleren maar nooit van humor is ontbloot, en wier droom het is niemand minder dan de Landgraaf aan de haak te slaan, en de geschiedenis in te gaan als een combinatie Jeanne d'Arc - madame de Pompadour.
- Ik kan immers beter in bed eindigen dan op de brandstapel, zegt ze.
Jezebel zélf - af en toe moet men ook eens ernstig zijn in het leven - is de vrouw waarop alle groten en machtigen verliefd worden, de opperbevelhebber en ook een beetje de opperpriester. Maar hoe gaat dat in de wereld, en hoe vreemd schepsel is de mens: sommige vrouwen zijn de wierook en de juwelen beu, en verlangen eens naar een stevige muilpeer.
Hierdoor ontspoort Jezebel in de onderwereld van kleurlingen en jazz-zangers en rokers van marihuana.
| |
| |
Dat gaat een geraffineerd tintje aan ons feuilleton geven. En Simon Vinkenoog heeft er dan ook wat aan.
Het geeft ons bovendien de kans de hogere en de lagere wereld te beschrijven. Haast als de bovenen onderkant van een ton... maar dan vanzelfsprekend een ton die niet met de bovenkant naar onder werd geplaatst.
Verder zullen we ook nog een paar thema's ontwikkelen. De angst, dat is nu een beetje uit de mode geraakt. We wennen immers aan alles, ook aan de Bom van Damokles die ons boven het hoofd hangt.
- Dag bom... zoet zijn, hoor!
Maar de eenzaamheid van het individu in de robottensamenleving doet het nog steeds. Daarom zal Jezebel soms zeer eenzaam zijn, en met haar tenen spelen van verdriet.
En vanzelfsprekend zal ik het ook heel veel over mezelf hebben. Over zichzelf praat men het liefst, over zichzelf zegt men wat men wil, en aan zichzelf toetst men de wereld. Ik zal over Jezebel en haar vriendinnetje Petit-Fleurke schrijven als het ietwat naïeve jongetje dat ik eenmaal was, doch nu (jammer genoeg en gelukkig) al van een paar markten thuis is...
En dat de meeste dingen glimlachend en met een ‘och kom’ kan aanzien.
Misschien komen er ook nog ragfijne natuurbeschrijvingen in voor, over de eerste koekoek, de geur van jasmijn en de oudjes op een bank in het stadspark. Ge kent het recept wel: een lach, een traan.
Voilà, hiermee zijt ge op de hoogte van wat u volgende week te wachten staat.
| |
Jezebel als kind
Met reeds verbleekte inkt in een reeds vergeeld schrijfboek, mocht ik de memoires van Jezebel terug- | |
| |
vinden. Ook al is ze een soort van dame geworden, deze memoires behoren tot de bekende keukenmeidenliteratuur, waarvan elk meisje er op tijd en stond een hele voorraad in zich opneemt.
Als zij tenminste, buiten een hoop minnaars, ook nog de tijd vinden literatuur te verslinden.
Ze vertelt erin, dat ze een heel lieve baby moet geweest zijn, toen ze op vrijdag de zoveelste - ik hoop dat het niet de dertiende is geweest - in het huis daar en daar werd geboren. En als een nieuwe Moll Flanders meent ze daar te moeten aan toevoegen:
- Ik hoop dat mijn ouders me vergiffenis zullen schenken voor de dwaalweg die mijn leven heeft ingeslagen.
Over het relaas van haar kinderjaren wil ik echter zo vlug mogelijk heenstappen. Alleen moet hier en daar een parel opgevist, opdat niet alles aan de zwijnen zou zijn weggegooid. Bijvoorbeeld over de tijd toen ze als kind te Erembodegem leefde, schrijft ze:
‘Het komt me voor dat onze bescheiden woning te E-drie-puntjes ondanks alles een paleisje van liefde, vrede en geluk is geweest’.
Er zijn voor Jezebel nog méér paleisjes van liefde geweest. Zelfs het appartement van de heer Molok, waar het één komen en gaan van hoertjes was, en zij als de favorite mocht beschouwd, heeft ze als een ‘liefdesnestje’ beschreven.
Neen, belang heeft het proza over haar jeugd niet. Behalve dan dat er, door haar stijl en woordkeuze, voor psychologen allerlei uit vrij te maken valt. Zo schrijft ze: ‘Urenlang kon ik onder de tafel zitten en met de kat spelen’.
Nu ja, dat hebben wel meer jonge meisjes gedaan, al was het niet urenlang. Zoiets wordt vrij gauw opgemerkt. En meteen beseffend, dat de lezer van haar memoires nog wat anders verlangt dan haar met de kat te zien spelen, schrijft ze ook nog:
| |
| |
‘Als ik thans mijn moeilijkheden dapper heb kunnen doorbijten, is dit te danken aan mijn oom, die mijn karakter heeft weten te pantseren’.
De lezer zou het zonder slikken nemen, moest ze daar ook niet aan toevoegen, dat het diezelfde oom was die haar zo uitstekend leerde zwemmen... En bij dergelijke woorden begint men zich af te vragen, of haar - buiten schoonheid en dapperheid - ook niet een beetje cynisme werd meegegeven.
Want iedereen herinnert zich nog die mooie zomernacht, toen ze om zo te zeggen zonder badkostuum, en kletsnat uit het zwemdok stapte en pardoes tegen de opperbevelhebber aanliep. Maar zover zijn we nog niet: voor volgende week verschijnt Jezebel ons als schoolmeisje.
| |
De stad
En vandaag dan maar weer over Jezebel, de dame (nuja) die heel ons bekend wereldje tot in zijn grondvesten liet schudden. Over haar kinderjaren zijn we heel vlug heengestapt, om zo gauw mogelijk te beginnen met dat, waar ons het hart en de pen van overloopt.
Van een leraar op school weet ze nog, dat hij zich harer alleen herinneren kan als ‘het meisje met het muizehaar’. Dat zij ook nog het meisje was, dat sigaretten ging roken op de toiletten, kan hij zich niet meer herinneren: hij heeft het nooit geweten.
En dan daarna komen in haar leven de mannen aangeslopen. Op 12-jarige leeftijd gaat het er nog zogezegd onschuldig aan toe - ge kent dat, als ge Nabokovs Lolita gelezen hebt - met een buurman die haar soms op de knieën nam en de wonderlijkste verhalen deed over De Stad.
Tussen haakjes, ge weet dat we omtrent deze Stad met een probleem zitten: moeten we ze noemen? Moeten we zeggen dat het integendeel het Oude
| |
| |
Rome was? Moeten we Brussel anno 1910 schrijven? En tenslotte heeft het toch niet zoveel belang, want elke stad is De Stad, nietwaar...
En vrij vlug bezat Jezebel een trui die alle jongens de ogen uit het hoofd stompte. Ook na bioscoopbezoek bleef ze met die jongens-met-uitgestompteogen ergens rondhangen. Echter met reeds dit wereldwijze achter in haar hoofd:
‘Later te zullen trouwen met vooral een schat van een schatrijk man, ene die alle zakken vol zakken geld had’.
Ik moet ook zeggen dat ze slordig was met haar hebben en houden - ik kan mezelf ook niet als een voorbeeld stellen - maar haar leven beschrijvend naar haar eigen memoires, stel ik ook vast dat ze slordig met cijfers omsprong...
Ze was vijftien, zei ze, als ze de school verliet en een betrekking van telefoniste aanvaardde. Het is mogelijk dat het jaartal klopt, doch dan is het niet waar wat ze een andere keer aan een kleurling opbiechtte. Namelijk dat ze reeds van haar veertiende jaar in De Stad aankwam, en daar in de amusementswijk, Het Spui, rondhing.
Maar laten we niet zo nauw speuren. Ze was dan een veertienjarige telefoniste van vijftien jaar, die haar eerste ervaringen met mannen opdeed. En zoals ze zelf zei: ervaringen van wat deze mannen verlangen.
Haar baas draaide steeds maar om haar heen, als een mot rond de lamp. maar waagde het niet zich de vleugels te schroeien. En iets te argeloos zegt zij zélf: ‘Hij waagde het blijkbaar niet’. Ik onderstreep het woord blijkbaar, om aan te tonen hoe vlug Jezebel zich in de kaart laat kijken.
Wie het - blijkbaar - wél waagde, was een vent die daar eveneens werkte. Hij wàs al gehuwd, doch liet duidelijk verstaan dat hij deze echtgenote wou
| |
| |
laten stikken, om met haar een nieuw en prettiger leven te beginnen.
Er dreigde een drama van te komen: bij het verlaten van het kantoor zag zij die echtgenote op zich komen aandraven, in de hand een mes zwaaiend.
Maar hoe spannend het nu ook wordt, ge moet wachten tot volgende week om het vervolg te horen.
| |
Een avontuur
Mag ik verder gaan met al wat onze heldin Jezebel me vertelde over haar leven? Het laatste wat ze me opdiste ging over die verbolgen echtgenote, die haar kwam bedreigen met een keukenmes. We moesten er desondanks om lachen, vooral omdat ze de vrouw met zwaaiend mes nabootste.
Maar in een meer nuchtere dag, waarin ze de dingen tragischer opnam, zei ze: ‘Het werd me duidelijk, dat die vrouw me werkelijk kwaad had gewild’.
En of!
Verder loont het niet meer de moeite, nog alle namen op te sommen van alle mannen, die - volgens haar verhalen - om haar rok hingen. Maar het lijkt me wel de moeite waard hierbij haar woorden aan te halen: ‘Ik wist dat ik een groot meisje was geworden, en begon dan ook te doen zoals grote meisjes’.
Ik vind dit wel mooi gezegd, voor iemand die gewoon was een kat een kat te noemen, en die nu op een fraaier wijze wou omschrijven als een behaard dier dat miauw zegt. Zo iets heb ik haar nog meer zien toepassen.
En hierbij zei ze dan, met een uitroepteken: ‘en ik was nog maar vijftien jaar!’.
Dat vijftiende jaar van haar leven is een heel lang jaar geworden, en een felbewogen op de koop toe. Eerst begon ze van andere horizonten te dromen, en dat werd toen iets als brieven toeplakken voor een
| |
| |
baas, die haar alleen moest hebben om op zijn knie te zitten.
Ze gaf het baantje meteen op, wat haar nu eens echt fijn typeert: ze wou wel met heel veel mannen aanpappen, maar niet met gewoon àlle mannen.
Een verkoper van stofzuigers bracht haar tenslotte, nog steeds in datzelfde vijftiende levensjaar, naar de wijk Het Spui, waar hij haar niet aan werk doch wel aan een kamertje kon helpen. Pal ernaast was een somber kantoortje, waar achter het groezelige venster een bord hing: Typiste gevraagd.
Het bleek dat men er geen typiste nodig had, maar een fotomodel. En daar was ze blij om, want typen kon ze niet, doch wel poseren.
En hier komt dan het meest onthutsende dat ik ooit uit haar mond hoorde, en waarbij ik nadenkend aan een zweertje naast mijn neus ging duwen: nadat ze met allerlei mannen als grootgeworden meisje omging, en nadat ze als typiste vijf maanden lang dienst deed als fotomodel ‘volgde haar eerste avontuur’.
Maar ik begreep dan, dat ze weer iets probeerde te omschrijven met iets dat er wat van ver op leek: met een eerste avontuur bedoelde ze een noodlottig avontuur. Wat ge kunt niet met alle mannen - of bijna alle mannen - aanpappen, zonder dat zo iets ooit gevolgen heeft.
Ze was in die tijd voortdurend te vinden aan de uitgang van een soldatenkamp. En van een korporaaltrompetblazer, die bijna oud genoeg was om haar vader te worden genoemd, en met wie ze naar zijn fonoplaten ging luisteren, verwachtte ze een baby.
Het maakte haar zo woest, dat ze al die fonoplaten ging stukslaan.
| |
Dr. Coolen
Jezebel verwachtte dan een baby. En laat het me
| |
| |
nu eens narekenen, alhoewel het mijn zaken niet zijn: ook al mocht het een zevenmaanderke zijn geweest, ze was nóg steeds vijftien toen die korporaaltrompetblazer haar weekends, en zij zijn fonoplaten stuksloeg.
Twee weken later stierf de baby reeds. Ze bleef in de stad en ontmoette een Griek, die haar in een nogal smerig restaurant bracht. Daar raakte ze bevriend met het meisje uit de kleedkamer, dat werd aangeworven als showgirl in het cabaret Eva...
En meteen was ook Jezebel aangeworven.
Tussen haakjes, het was eveneens daar, dat Petit-Fleurke een weinig later kwam opdagen, om zich met veel pluimen en veel bloot tussen hen op te stellen. De memoires van Jezebel en van Petit-Fleurke lopen vanaf dat moment nogal merkbaar door elkaar.
Al wat zij over hun verdere merkwaardig leven te vertellen hebben, is net hetzelfde. Alleen vertelt Jezebel het in een stijl van bloed-en-tranen, en Petit-Fleurke met vooral snikken en grimlachjes.
Als dochters van Eva (we bedoelen het cabaret) streken ze twaalfhonderd frank per week op, maar als ze buiten hun nummer ook nog met klanten een glas champagne dronken, konden ze dit tot het viervoudige opdrijven.
Zekere avond was Jezebel dit laatste aan het bewerkstelligen met een Arabier die petroleum in zijn grond en miljoenen in zijn zak had. En die zich bereid verklaarde de volle pot te betalen, voor al wat ze aanbieden kon.
Hoeveel die volle pot bedroeg, weten we niet. Het heeft ook geen belang. Diezelfde avond gebeurde wat anders, dat haar leven weer een stootje van belang zou geven. En namelijk dat in het gezelschap van die Arabier ook een zekere dr. Coolen was.
Vreemder en raadselachtiger man dan die dr. Coolen, kan zich geen enkele romanschrijver inbeelden. In zijn vrije tijd was hij ook nog portretschilder, en
| |
| |
dit op zo vaardige wijze dat hij alle beruchte vrouwen van alle beroemde mannen op doek mocht brengen.
Slechts één enkele keer heeft Jezebel hem dr. Coolen genoemd. Vier woorden later was het reeds Jo geworden. Jo belde haar vijf keer per dag op, twee weken aan een stuk door. In het begin om haar te vragen haar portret te mogen schilderen, daarna om alleen nog maar te zeggen ‘dat ze zo onweerstaanbaar lief was’.
Ze heeft het ook geloofd.
Petit-Fleurke niet, want ook hààr vond hij twee weken lang zo onweerstaanbaar schattig. Maar in de loop van de derde week hing ze naar zijn mening te veel aan de telefoon, liet ze de heetwaterkranen lopen en knipte ze nooit eens een licht uit.
Maar voor volgende week beschrijven we dan, hoe Jezebels eerste weken met Jo verliepen.
| |
Liefdenestje
Zoals beloofd volgt nu de beschrijving van Jezebels eerste weken bij dr. Coolen, die ze gewoon Jo noemde. Het is er haast als in een stuk van Shakespeare toegegaan. Ten andere, ze leek ook wel een beetje op lady Macbeth, met dat lange donkere haar los aan de schouders. Ze droeg die dagen open zwarte schoentjes die nog niet betaald waren, een lichtgrijs kleed dat het beste van haar vormen effectvol omsloot, en in de hand een zwarte platte handtas, die eigendom was van haar vriendin Petit-Fleurke. Doch die deze laatste niet droeg, omdat ze niet paste bij haar hoed met kerserode bloemen.
Met lage stem, die soms bijna tot filmfluisteren overging, vertelde ze me over die eerste weken met Jo. Ik bewaarde een haast religieuze stilte, waarin
| |
| |
ik de regendroppels kon horen tikken tegen het vensterglas.
Naar een beschrijving van Jo zelf, was ze toen reeds ‘aangetast door het leven’. Een gevatte omschrijving, zoals hij er nog meer heeft gegeven, en waarbij dan Petit-Fleurke de opmerking maakte: ‘Jij moest maar eens een bestseller beginnen schrijven’.
Maar Jezebel dan... Ze beschouwde hem dadelijk, zei ze, als grote broer die haar in alles en nog meer raad kon geven. Onder zijn bescherming maakte ze kennis met Arabieren, boksers, jazz-zangers en een Indische dokter.
Het bleek deze lieden duizend frank te kosten. Zei ze (met haar meest pathetische gelaat, dat geen masker was, maar een tweede gezicht dat haar toebehoorde): ‘Neen, van trouwen met Jo was toen nog geen sprake’.
Hij trouwde haar niet, zoals hij wat later ook niet met Petit-Fleurke trouwde, maar hij bracht haar naar een huisje op de Keizerlijke Plaats. Het was deze woonst die ze later ‘het liefdenestje’ zou noemen...
Een wel enigszins vreemd liefdenestje, want er woonde al een meisje. En dat meisje verbleef er bovendien meestal met de man die we later de heer Molok zullen noemen.
Vreemd vooral, omdat noch Jezebel, noch Petit-Fleurke, ooit geweten hebben aan wie dat huisje op de Keizerlijke Plaats toebehoorde.
Daar nu de h. Molok overal in ‘Het Spui’ en de andere slecht befaamde wijken der stad, huizen, appartementen en kamers bezat, kon het voor de hand liggen dat hij ook deze woonst als zijn eigendom mocht beschouwen.
Toch bracht Jo er Jezebel doodgewoon heen, alsof het zijn eigen huisje was... En toen later het betalen der huur ter sprake kwam, bleek dit geregeld door graaf Konstantijn.
Ja, toen ook Petit-Fleurke een weinig later het
| |
| |
huisje op de Keizerlijke Plaats werd binnengeduwd, en aan de heer Molok voorgesteld als ‘het meisje dat wel eens van kleren maar nooit van humor was ontbloot’, zou blijken dat diezelfde graaf Konstantijn ook voor haar de huur had betaald.
Maar om dat alles maakten Jezebel, en vanzelfsprekend Petit-Fleurke, zich niet de minste zorg.
| |
De heer Molok
Samen met haar vriendin Petit-Fleurke woont onze heldin Jezebel nu in een huisje op de Keizerlijke Plaats. Het meisje dat er reeds woonde, bleef gewoon elke dag bezoek ontvangen van haar vriend, de heer Molok. En ook Jezebel ontving haar vrienden, waarvan de meesten duizend frank bleven betalen.
Toch bestond dit liefdenestje uit maar twee kamertjes, een kleine keuken en een badhokje.
In plaats van met Jo te trouwen, begon Jezebel integendeel warmpjes te leven met de heer Molok zelf, die oorspronkelijk kwam voor het meisje dat er reeds verbleef. Dit meisje raakte een paar weken later zoek, in de duistere onderwereld.
Wat met haar gebeurde weet niemand, en interesseerde ook niemand. Jezebel kon zich zelfs later niet eens meer haar naam herinneren. Ze zei: ‘Ja, ik werd toen de minnares van de heer Molok, hij onderhield me, hij overlaadde me met geschenken... Nee, ik herinner me dat meisje niet meer, ze heette geloof ik Liefje’.
Voor Jezebel begon het leven er rooskleurig uit te zien, ook al placht ze meestal een donkere zonnebril te dragen. Ze bezat toen reeds haar Jag, haar Diam en haar Nerts. En voor wie dit jargon der bezittende klas niet doorheeft: haar Jaguar, haar Diadeem en haar Bontmantel.
| |
| |
Inwendig kon Petit-Fleurke hierbij staan trappelen van afgunst.
Bovendien kon Jezebel ook nog andere bronnen van inkomsten aanboren. De bewoners der stad hebben die tijd foto's van haar bewonderd - ook al kenden ze haar niet persoonlijk - in de uitstallingen der apothekers... Ze dankte er haar stralende glimlach, die haar nimmer verliet, aan een bepaald merk van zenuwstillende tabletjes.
Ze maakte ook nog reclame voor de badhanddoek Sponzo. Op haast levensgrote aanplakbrieven probeerde ze uit bad te komen met zo'n handdoek om zich heen: Heerlijk, het is een Sponzo!
De aanplakbrief zou enkele jaren later, op verkleind formaat, in alle bladen van de beschaafde wereld komen, toen bekend raakte dat hier paniekzaaiende girl nr. 1 stond afgebeeld.
Doch in het ‘Liefdenestje’ raakte het dan, zekere kwade dag, afgelopen met de heer Molok. Ze had het steeds voorgesteld of ze met hem brak. Maar er is iemand die onmiddellijk daarna in heel nauw contact kwam met de heer Molok, en die kan vertellen dat het net andersom is geweest.
En die iemand was Petit-Fleurke... De heer Molok was mild in het uitdelen van jaguars, juwelen en bont, doch het moest op tijd en stond maar eens een andere te beurt vallen. En Petit-Fleurke, van haar kant, dacht dat het nu maar eens hààr beurt moest worden.
Jezebel was ouder en wijzer, maar Petit-Fleurke was jonger en sluwer. Voor haar zestiende verjaardag kreeg ze dan het langgedroomde extraatje: een witte jaguar. Ze kon ook de hele dag spelen met een gouden armband, los rond haar pols, waar keien van diamanten in vastgeklemd zaten.
Met een onschuldige glimlach zei ze: ‘Als kind speelde ik reeds graag met keien’.
| |
| |
| |
Nog over Molok
Hieronder een brief van Petit-Fleurke (waarin ze het over zich zelf en de heer Molok heeft) die van een zó aandoenlijk cynisme getuigt, dat we meenden er geen woord aan of toe te moeten voegen...
- Ik geloof, dat ik de heer Molok aan Jezebel ontnomen heb. Het klinkt misschien niet mooi, maar dit leek me de kortste weg om er te komen.
- Van sommigen hoorde ik, dat hij zo krakend hard in business kon zijn. Daar heb ik zelf nooit wat van ondervonden. Hij was zo ontzettend jaloers, dat hij me elke dag opnieuw zijn liefde wou bewijzen met lieve woorden en dure geschenken. In de twee onvergetelijke jaren dat ik bij hem was, schonk hij me een nertsmantel, twee nertsjasjes, drie diamanten broches, twee paar diamanten oorhangers van elk zowat een kwart kilo, en twintigduizend frank. Ik geloof niet hiermee aan het eind van mijn opsomming te zijn. Terwijl ik de armband streel, denk ik na, wat het nog allemaal meer is geweest...
- Een witte Jaguar, maar die heb ik reeds vernoemd.
- Oja, en ik herinner me, dat ik in de loop van die twee jaar ook twee keer verjaard ben! Voor mijn achttiende verjaardag gaf hij me zomaar 50.000 frank. Ik kreeg die prompt, en gaf ze ook prompt uit. In de loop van een paar dagen werden ze omgezet in een paarlen halssnoer, een armband, kleren, schoenen en tassen.
- Piet (dat is de heer Molok) betaalde me ook een soort ereloon uit: elke woensdag ontving ik 3.000 frank. Maar op donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag bracht hij parfum mee, bloemen of chocolade.
- Nooit heb ik met hem over business gepraat. Ik was zijn vriendinnetje, en niet zijn manager. Het zou, ten andere, misschien weinig verschil gemaakt hebben... want als ik mijn eigen idee over een
| |
| |
zakenman mag geven: iemand die geld uit de grond wenst te stampen, moet ook staalhard zijn. Men vervaardigt geen bom uit vriendschap en tere kusjes, maar uit ijzer en dynamiet.
- Ik zeg dat nu wel (en meen dat het ook mooi gezegd is) maar geloof desondanks niet, dat hij van ijzer en dynamiet was. Wat men ook allemaal over hem verteld heeft, ik heb hem alleen maar als een goed en vriendelijk man gekend, steeds vrolijk, steeds met de zakken vol geld en humor... Echt fijne humor, die nooit wreed, sarcastisch of cynisch werd. Hij hield van muziek, van poëzie, van opera en ballet. Het was hij die me de raad gaf, me met schrijven onledig te houden.
- Mijn hand, met de armband vol diamanten, ligt hier op het papier. En haast stil schrijf ik voor me uit: zijn hele familie werd in de oorlog uitgemoord, en steeds werd hij gekweld door het denkbeeld, nog eens opnieuw arm en weerloos in het leven te moeten staan.
Tot daar de brief van Petit-Fleurke over de heer Molok, die zij Piet is beginnen noemen.
Het heeft me wel ontroerd. Ik voeg hem aan onze roman van Jezebel toe, als even een zijsprongetje, met ook nog de zedenles dat niemand onder ons helemaal slecht, en niemand helemaal goed is.
‘Wie zonder zonde is, werpe de eerste diamant’, zegt Petit-Fleurke.
| |
De keerzijde
Petit-Fleurke oordeelt het nodig nog een tweede brief te schrijven, waarin ze de keerzijde der medaille laat zien, en als het ware een andere meneer Molok beschrijft:
| |
| |
- Ik ben verplicht Piet Molok te beschrijven, niet alleen zoals ik hem heb gekend, maar ook zoals hij voor de overige rest van de wereld versleten wordt... Toen de oorlog gedaan was stond hij zonder nabestaanden in de wereld, en met in zijn broekzak 50 frank, die hij in een stukgegooid huis had opgeraapt. In de paar jaar nà de oorlog vermenigvuldigde hij dat briefje van 50 tot 50 miljoen en bouwde hij een keizerrijk op.
- Men zegt dat de troon ervan stond op een berg van honger en ellende, van wreedheid en geweld, van slijk, zonde en bloed. In elk geval, wat hij bewerkstelligde was zo ongehoord, dat men in de Stad een nieuw woord ervoor zoeken moest: ‘Molok bedrijven’.
- Men vertelt dat hij zijn Jaguars en Cadillacs, zijn ongetelde meisjes, en zijn door lijfwachten beschermd decadent bestaan, heeft verdiend met het uitbuiten van woningnood, rassenhaat en prostitutie. Zijn methode zou erin bestaan hebben, een huis te kopen en een der huurders eruit weg te krijgen. In plaats hiervan bracht hij dan een paar kleurlingen, met speciale opdracht de boel op stelten te zetten...
- Zij hadden ontzettend lawaai te maken, dag en nacht muziek te spelen, dronken te lopen, de waterleiding en de closets te verstoppen, aanstotelijke feestjes te geven met in de ochtend gebroken flessen op de overloop, braaksel en dronken meisjes op de trappen. En dit zolang, tot de overige rest van de bewoners uit zichzelf verdween. Hielp dit niet, dan werd de elektriciteit afgesneden, uitwerpselen in het huis rondgestrooid, ramen uitgenomen en eens zelfs het dak weggenomen.
- De vrijgekomen kamers raakten dan gevuld met kleurlingen, die moeilijk huisvesting konden krijgen, en hierom krankzinnig hoge huren betaalden voor krankzinnig volgepropte kamers. Dit gebeurde met het ene huis na het andere. Hij bezat hele straten,
| |
| |
in het Spui en aan de haven. De Olmenlaan, Kloosterstraat en de Hoge Vesten waren volledig van hem.
- Betaalden de kleurlingen op hun beurt de huur niet tijdig, dan werden deze straten afgezet door knokploegen, met schepershonden bij zich. Ik hoorde van iemand, dat dit alles onmogelijk zou zijn geweest, had Piet niet kunnen profiteren van de eindeloze stroom immigranten, die de laatste tien jaar de Stad was binnengevloeid.
De kleurlingen stonden aan de haven op elkaar gepakt, te wachten naar een vrij kamertje...
- Hij vulde de verwaarloosde huizen der achttiende eeuw tot aan de nok, met soms tien personen per kamer, die alle tien even ongehoord hoge huur betaalden.
Tot daar Petit-Fleurke over het schrikwekkend bedrijf van de heer Molok. Zijzelf bloeide als een bloempje op deze mesthoop, onschuldig en argeloos cynisch.
| |
Derde brief
U kunt nu gerust zeggen, dat we met ons verhaal over Jezebel een beetje ontspoord zijn. Want dat is het ook: al drie weken lang hebben we het niet meer over haar, doch over haar vriendinnetje Petit-Fleurke.
Maar hou er dan rekening mee, dat juist de gepaste ontsporingen de goede roman uitmaken. Ten andere langs Petit-Fleurkes brieven over de heer Molok om, krijgen we een beeld van de wereld waarin Jezebel heeft geleefd.
Men heeft met stenen naar haar gegooid - en dat verdiende ze ook - maar men mocht dan gerust met stenen naar die hele wereld hebben gegooid.
Doch hier dan de derde en laatste brief van Petit-Fleurke, over de heer Molok:
‘Ik heb u geschreven hoe de heer Molok op de
| |
| |
duur hele straten in bezit had, en die stampvol huurders bracht, die allen krankzinnig hoge huren betaalden... Ik hoorde ook, dat hij onder deze sukkels een echt schrikbewind zou uitgeoefend hebben. Voor het ophalen der huren moest hij de onderwereld inschakelen en beroep doen op krachtpatsers.
Een dezer gangsters heeft me verteld, hoe zij met een hele bende een huis binnenstormden, schopten naar wat ze raken konden, de meubeltjes aan spaanders sloegen en de honden loslieten. Dit verhaal van bloed en tranen is later in de kranten gekomen... Maar toen was de heer Molok niet meer.
Het relaas van dit alles stuit me tegen de borst, maar het moet nu eenmaal, om der lieve waarheid wille. Een andere categorie van huurders, waaraan hij schatten bleek te verdienen, waren de straatbloemen. Die kregen hun intrek in de souterrains zijner huizen op de Vesting. Van de kelders maakte hij night-clubs, waar men meisje en marihuana kon krijgen.
Het zou dan in deze, zijn eigen night-clubs, geweest zijn, dat hij een voorraad meisjes-voor-zichzelf opdeed. Men zegt, dat hij er geregeld vijf per dag bezocht. Men zegt... maar ach, men zegt zoveel.
Ik weet dat hij gewoon stapel van mij was. Hij ging met mij trouwen, zo gauw hij zich van zijn wettige mevrouw Molok had ontmaakt. En hij was zo proper. Hij nam drie keer per dag een stortbad, ging zich voortdurend de handen wassen en veranderde twee keer per dag van hemd.
Was ik niet de enige in zijn leven, hij was niet de enige in mijn leven. Ik ben geen vrouw voor één man. En al het geld dat hij me schonk was meteen foetsie. Het stroomde me door de vingers, als het water waarmee hij zich voortdurend waste’.
Tot daar dan Petit-Fleurke over de heer Molok. We zullen voor de rest in ons boek nog weinig over hem horen, maar dat geeft niet. Hij schiep het kli- | |
| |
maat waarin Petit-Fleurke en Jezebel leefden. En tenslotte gaat het om Jezebel, niet waar?
Voor volgende zaterdag komt zij weer aan de beurt, en zullen we meemaken hoe Jo (dr. Coolen) met haar uit wandelen ging als met een straathond: vastgebonden aan een ketting.
| |
Honds
Wij zijn het onszelf verplicht door te gaan met de avonturen van Jezebel, die we nu haast drie weken lang aan haar lot overlieten, om het over haar vriendinnetje Petit-Fleurke te kunnen hebben.
Maar vertrouwde Petit-Fleurke zich in hoofdzaak aan de heer Molok toe, Jezebel zocht steun en troost bij dr. Coolen. Het is te zeggen, ze ging heel alleen in het Olmenlaantje wonen, maar had daar dag en nacht dr. Coolen op bezoek.
Veelal ging ze ook met hem uit. Getrouwd waren ze niet, doch wel aan elkaar verbonden. En dit laatste nu eens letterlijk... Ze wandelden samen door de straten van het Spui, zij dragend de halsband van een hond en hij haar leidend met het kettinkje...
Een heer die zijn hond even uitlaat, om haar een plasje te laten maken. Jezebel zelf vertelde later: ‘We stoorden ons niet aan de stomverbaasde blikken der voorbijgangers, maar wandelden rustig door alsof er niets aan de hand was’.
Met haar hondehalsband om, volgde ze haar baas ook in een aantal bars. Jo (dat is dr. Coolen) bestelde bier, ging met haar aan een tafeltje zitten, gaf af en toe korte rukjes aan de halsband en zei: ‘koest!’.
Of het nu in Jo's hoofd opgekomen was ‘Histoire d'O’ eens in het openbaar op te voeren, kunnen we echt niet zeggen. We zijn geen romanschrijvers die alles en nog wat weten te verklaren.
In elk geval, Jo was een artiest en een grappen- | |
| |
maker. Als men een levensschets van hem moest geven, zou een grap en een paar aforismen er het voornaamste van zijn. Hij was bediende bij een oliemaatschappij geweest, detective in een grootwarenhuis, en later gids voor vreemdelingen die de stad wensten te bezoeken.
Over die tijd heeft hij eens Jezebel verteld: ‘Het duurde niet lang voor mij, om te ontdekken dat een levend meisje nog altijd stukken boeiender is, dan om het even welk meesterwerk van een museumstuk’.
Daarna studeerde hij literatuur en veroverde hij de titel van Doctor. Ook die dagen kon hij het grapjassen niet laten. Hij gebruikte van een beroemde professor de studie over de plaatsbenaming van bessen, om telkens het woord bes te schrappen en hiervoor in de plaats te brengen wat ook Petit-Fleurke onder andere bezat, maar in gezelschap niet vernoemen zou.
Hij trouwde met miss Univers, maar dat werd een heel erg ongelukkig huwelijk. Miss Univers zelf, die nu getrouwd is met een schatrijke Turk, zegt erover: ‘We zagen elkaar haast nooit... Ik zat thuis te wachten als hij uit was, en hij keerde huiswaarts als ik uit was om hem te zoeken’.
Hij slaagde tenslotte als portretschilder. Hij ontving opdrachten van de Staalkoning, van zes maharadja's, van Cleopatra en van filmkomiek Buster Buston. Hij tekende portretten van de vrouwen der oliekoningen en der eerste-ministers, van prinsessen en hertoginnen, van showgirls en hoertjes.
Jezebel en Jo leefden naast elkaar, en af en toe begrepen zij ook elkaar.
| |
Jo
Sommige lezers en ikzelf lopen wat verloren met onze roman over Jezebel. Vooral omdat die niet alleen
| |
| |
over Jezebel gaat, maar ook nog over haar vriendin Petit-Fleurke. En omdat bovendien nog een hele hoop heren voortdurend heen en weer draven. Ge hebt de heer Molok, en ge hebt vooral dr. Coolen die met zijn voornaam Jo heet.
Tracht het niet allemààl te onthouden, want er komen straks nog een heleboel helden méér ten tonele, onder andere de Landgraaf. En straks nog een minister. En daarna nog een soort Russische spion, als het geen Amerikaanse is. En uiteindelijk nog een hoop meisjes uit de goot en een hoop jongens die voor jazz-zangers doorgaan en marihuana roken.
Dat is echter allemaal opvulsel, decor, achtergrond. Laat ze maar komen en gaan, en vergeet ze.
Jo (dr. Coolen) blijft een van de voornaamste. Hij is trouwens de enige die aan het einde van ons boek sterven zal. En dan nog op een domme manier: door zelfmoord te plegen. Al de anderen - en dat beloof ik u met de hand op het hart - zullen lang en gelukkig leven. Ook de booswichten.
Jo zèlf was in de grond geen booswicht, maar een wat lichtzinnige jongen en een grappenmaker. Hij tekende de portretten, zoals ik al zegde, van de vrouwen van oliekoningen en eerste-ministers, van prinsessen en hertoginnen, van show-girls en hoertjes.
Een dezer laatste zei hieromtrent: ‘De moeilijkheid met Jo is, dat hij een Peter Pan-complex heeft’. Hij dacht dat ze bedoelde: ‘Ik heb maar als de god Pan op mijn fluitje te blazen om alle onmogelijke soorten nimfen uit het bos te lokken’. In werkelijkheid bedoelde ze: ‘Hij dénkt dat te zijn’.
Hij was een vriend van deze hoertjes, van de Landgraaf, van de opperbevelhebber en van de minister. Als de telefoon ging in het Olmenlaantje (waar hij toen woonde) kon dat een diplomaat zijn, een politieman, een filmster, een verkoper van tweedehandswagens of een straatmadeliefje. Wat hij tot Jezebel gezegd had en acht dagen later tot Petit-Fleurke (dat
| |
| |
hij gevoelig was voor de nood en de dreiging die haar in deze moderne samenleving over het hoofd hing) dat zei hij tot elk meisje dat hij mooi genoeg vond om beschermd te worden.
En wat erger was, dat hij het ook nog méénde.
En wat ergst van al was, dat het deze meisjes ontroerde.
Vóór hij Jezebel en daarna Petit-Fleurke leerde kennen, was het Martine Mols geweest, die hij uit de meest stinkende buurt haalde en aan een Maharadja ten geschenke gaf. Ze kwam echter nog bijtijds om, in een auto-ongeval.
Maar vooral was er de charmante Liz Tak (Petit-Fleurke zou naar haar kunnen spuwen en noemde haar steeds ‘de zogezegde charmante Liz Tak’) die dank zij zijn ingrijpen de derde echtgenote van de Landgraaf werd. Vrienden van hem herinneren zich zijner als een kettingroker, een drinker van ontelbare kopjes koffie, wauwelend over politiek, kunst en meisjes. Het laatste interesseerde hem het meest. Maar zoals ik zei, hij was een grappenmaker, hij deed deze meisjes de halsband van een hond aan, liet ze op straat hun plasje maken, en zei: koest!
| |
De landgraaf
Een paar lezers deelden me reeds mede, dat ze de zaterdagstukjes over Jezebel uitknippen en bewaren. Dit dan met niet helemaal belangeloos doel: als onze Jezebel ooit in boekvorm verschijnt, kunnen ze zeggen: ‘daar geef ik mijn mooie geld niet aan... ik heb het helemaal uit de krant’.
Jammer is het alleen maar, dat ze er niet hun bedenkingen omtrent Jezebel en haar vriendin Petit-Fleurke bij noteerden. Dan zou er, voor de eerste maal in onze literatureluurgeschiedenis, een boek op
| |
| |
de markt komen met bedenkingen van de lezers zelf...
Wat mezelf betreft, ik heb het wat makkelijk met dit boek samen te stellen: zowel Jezebel als Petit-Fleurke zijn hun memoires aan papier en bandopnemer aan het toevertrouwen, en ik moet maar opgraaien wat ze aan parels rondstrooien.
Jezebel en Petit-Fleurke konden het best met elkaar stellen. De ene was bij dr. Coolen en de andere bij de heer Molok, en wat later was de andere bij dr. Coolen en de ene bij de heer Molok. En soms waren ze alle vier samen, in het huis in het Olmenlaantje, dat wij steeds ‘Het Liefdenestje’ noemden.
Sommige lezers (die met een goed geheugen) herinneren zich dat er een paar keren sprake is geweest van de Landgraaf. De eerste keer toen Petit-Fleurke zich afvroeg wie dan toch de huur van het liefdenestje betaalde... en tot antwoord kreeg: ‘O, dat doet de Landgraaf’.
De tweede keer, toen werd meegedeeld hoe Jo Coolen niet meer wist wat hij met de charmante Liz Tak moest aanvangen, en hij ze dan ten geschenke gaf aan (weeral) die Landgraaf. Zij was een filmster van niet onbesproken reputatie geweest, Liz Tak, en nu werd zij de derde echtgenote van de Landgraaf, en dus Landgravin.
En zekere dag, die als het begin van een modern sprookje kon zijn, verscheen dan die Landgraaf in het Olmenlaantje. Petit-Fleurke zat met haar tenen te spelen, tot vermaak van haar hielen, toen hij binnenviel. Hij zei meteen, dat hij gek was naar haar blonde poppenhaar en haar onschuldig engelengezichtje.
Had ze toen doorgedreven, ze was misschien de vierde echtgenote en Landgravin geworden, maar ze antwoordde gewoon: ‘Konstantijn, ik voel me al tevreden als ge verder de huur van dit huisje wilt betalen’.
| |
| |
Vrij spoedig ondervond de Landgraaf, dat Petit-Fleurke niet zo onschuldig was als dat in haar ogen weerspiegeld stond. En onaangenaam was hem dit niet. Hij nodigde haar en Jezebel en dr. Coolen uit, voor een weekend op zijn kasteel Merdici.
Het is te zeggen, in het Kleine Paviljoen, achter in de tuin... dicht genoeg bij het zwembad en ver genoeg van zijn vrouw. En over dat weekend in het Kleine Paviljoen vertel ik u dan volgende keer eens, of nooit meer.
LOUIS PAUL BOON
|
|