Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 26(1973)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] [Vijf gedichten] Raga Rageshri Verpulverd drijft de aarde door de sterren en zet zich uit naar onbeweeglijkheid grensloos is de golf die haar beweegt en grensloosheid de ruimte van haar groeien maar uit de lichte velden van haar kern ontstaat en zet zich uit in golvende spiralen de cirkel bovenwerelds die niet meer beweegt en eens de buitenste beweging zal bereiken. [pagina 28] [p. 28] Een scheppingsverhaal Uit mijn handen wervelend de wereld. In de diepte uit de ravijnen der aarde het zielsgemurmel van water. Rond mij, van mij uit de wind mijn tijdeloze geest gestuwd over de wijde verten. Kiemen reeds bomen naar mij op langs de flanken de diepten bedekkend met aërisch mos met het groen uit mijn adem. Nu kan ik mij terugtrekken in mijn oerbegin tot aarde mij vindt. [pagina 29] [p. 29] □ Ik ben de trage herfst die deze wereld vult ik ben de weelde van zijn traag bestaan door winterkorsten door lentebuien en door de vlammen van de hoge zon ben ik reeds broeiend naar mijn late gloed. Geen groen kent mijn geheim geen goden mijn gebaren de wereld was nog niet toen ik reeds was de mensen bidden of wenden droef hun blik slechts aarde plant en dier zijn mij nabij en delen de genade uit mijn hand. Weemoedig en verheven schrijd ik door mijn adem en laat mijn zindering door alle dingen gaan ik weeg mijn eenzaamheid en ga mijn trage wegen verloren in de eeuwigheid van mijn bestaan zoals de herfsten door de tijden gaan. [pagina 30] [p. 30] □ Gij zijt de regen en gij hebt mij lief zoals ik liefheb uw petalen op mijn slapen gij komt van verre streken waar ik was en eeuwig ben en brengt veel sprenkels van mezelf tot mij en tot mijn diep gebeuren in uw alom mij koesterende schoot. Vertrouw mijn landschap dat uw landschap trouwt mijn aarde die als water ruist terwijl mijn aangezicht dat van uw druppels smelt de ogen toe gesmolten zich vervult. [pagina 31] [p. 31] Jij Jij met de draak ik met het zwaard jij met de vlammen ik met de naaktheid jij met de cirkel ik met de speer jij met de slaap ik met de morgen jij met de lippen ik met de kus jij met de schemer ik met de schim jij met de nacht ik met de zon jij met de dauw ik met de dageraad jij met de weiden ik met de valk jij met de bossen ik met de arend jij met de bronnen ik met de bron jij met de stromen ik met de regen jij met de zeeën ik met de wind jij met de heuvels de borsten het kind jij met de wereld de welving de weelde [pagina 32] [p. 32] jij met de humus de mossen het moer jij met de oergrond het magma de moeders o ik met de waanzin jij met de schoonheid jij met de maagd met de maan met de moeder jij met de melk de honing het brood jij met de dieren de vrede de rust jij met de bedding de thuiskomst de schoot genezing genade genot jij met de sluiers jij met het slot en ik met niets meer met niets meer met niets meer jij met de afgrond ik met de val maar wij met het vuur wij met de lucht wij met het licht Erik VAN RUYSBEEK Vorige Volgende