| |
| |
| |
[Nummer 2]
Praag schrijven [fragment]
Op zes mei negentienhonderd zeventig ondertekenen de delegatieleiders Brezjnev en Husak het nieuwe vriendschapsverdrag dat in maart door Gromyko en Marko is voorbereid; het verklaart o.m. dat steun aan en consolidatie en bescherming van de socialistische verworvenheden de gemeenschappelijke internationalistische plicht is van socialistische landen.
Op twintig mei wordt een besluit afgekondigd tot reorganisatie van de Praagse universiteit.
1970, mei. - Met het oog op Praag: het is de vraag of deze ruimte met woorden beschrijfbaar is.
Nauwkeuriger - want er is een plattegrond denkbaar zonder stippel-, punt- en volle lijnen, zonder arceringen, cirkels, kruisen, punteringen, een verzameling van louter namen van straten, parken, bruggen, pleinen, gebouwen en wijken die alleen maar zo getrouw topogfrafisch gezet zouden zijn dat deze chaotische tekst van louter woorden de topografie van Praag onmiddellijk leesbaar zou maken; maar een dergelijke schrijfwijze heb je jezelf ontzegd, en door klakkeloos als een gegeven te aanvaarden dat je toevallig niet over een plattegrond van Praag beschikt, en door je gedwee te voegen naar de gangbare wijze van schrijven waarbij woorden gerangschikt en geregen worden tot zinnen die in gelijke regels worden verdeeld die dan onder elkaar worden gestapeld tot bladzijden die gestapeld en geregen worden tot een boek - nauwkeuriger dus: of het mogelijk is tekstueel de stad Praag zo neer te schrijven dat ze als ruimte leesbaar zou zijn [en nog wel voor een lezer van nu die niet geleerd heeft, zoals de wiskundigen van vier eeuwen geleden, om de meest intricate meetkundige figuren in een louter verbale beschrijving te herkennen]. En meer nog: of jou een dergelijke beschrijving mogelijk is aan de hand van louter teksten, zonder plattegrond te gaan gebruiken
| |
| |
als intermediaire projectie. Derhalve geen projectie, maar een schriftelijke reconstructie aan de hand van onder je ogen liggende geschriften. Alsof Praag van de aarde was gevaagd, en een gekluisde, eigenzinnige scribent het dan in zijn hoofd haalde om de vergane stad uitsluitenderwijs schriftelijk herop te richten. Om te beginnen: ‘De voornaamste rivier op Europese schaal is de Elbe [...] maar het voornaamste bekken van Bohemen is dat van haar zijrivier de Vltava die, met haar beide zijrivieren, de Beroenka en de Sazava, ongeveer twee derde van het land bestrijkt [...] De Sazava en de Beroenka monden op nog geen 20 km van elkaar in de Vltava uit. Onmiddellijk stroomafwaarts van de tweede zijrivier, de Beroenka, heeft de stad Praag zich genesteld en ontwikkeld [...] De huidige positie biedt de volgende voordelen: verbinding met Oostenrijk door het bovendal van de Vltava [...]; eveneens verbinding met Wenen, vervolgens Bratislava [...] door het dal van de Sazava [...]; verbinding met het westen door het dal van de Beroenka [...]; verbinding met het noorden via de Beneden-Vltava [...]; verbinding met het oosten door het bovendal van de Labe [Elbe] [...]’. Wie leest wat er staat moet eruit opmaken: de rivier Vltava die van zuid naar noord in de Labe vloeit, de bijrivier Sazava vloeit uit het oosten, een twintig kilometers stroomafwaarts mondt de bijrivier Beroenka vanuit het westen, en iets verder stroomafwaarts aan de Vltava ligt de stad. Verder: ‘De holronde oevers leenden zich voor het vestigen van een versterkt punt, de bolronde, licht hellende oevers die aansluiten bij de zijdelingse dalen welke naar het plateau leiden, waren gunstige plaatsen voor de handel en voor het bouwen van woonwijken’. [En hierbij moet je denken aan Vaison la Romaine: op de steile oever de bouwvallige middeleeuwse stad met
aan de top het slot, op de vlakke oever de Romeinse opgravingen, de vroegromaanse kathedraal én de moderne woonwijk.] ‘Door de Vltava doorsneden kwartsietbanken hebben ondiepten gevormd die later alle mogelijkheden hebben geboden om er de funderingen der bruggen in te slaan. Het bleef aan de historische conjunctuur, uit
| |
| |
te maken welke helling het kasteel zou dragen, welke uitstulping de kooplieden zouden krijgen... De stad heeft zich gestabiliseerd in de vorm van een tweeëenheid Hradcany - Mala Strana [kasteel en aristocratische stad] Stare Miasto, de oude handelsstad’.
Maar daarmee is niet gezegd welk stadsdeel op welke oever ligt? Dit moet je uit een ander document opmaken: ‘Charles IV qui fit de Prague sa résidence habituelle, se plut à l'embellir. La ville primitive s'étendait des deux côtés de la Vltava entre les deux forteresses naturelles du Hradcany sur la rive gauche et de Vysehrad sur la rive droite. Charles relia par un pont monumental le “petit côté”, Mala Strana, à la Vieille Ville. Depuis sept siècles ces arches d'une simple et émouvante beauté défient les eaux et les ans’. Zodat je nu weet: Hradcany en Mala Strana op de linker-, dus de westelijke, steile oever; Stare Miastro en Vysehrad op de rechter-, oostelijke oever. Waaruit af te leiden is dat de linkeroever holrond is, de rechter bolrond. Nog niet zeker of Mala Strana geïdentificeerd mag worden met de Kleinseite; maar op Vysehrad ging doctor K. weleens wandelen: ‘Ich bin so müde von diesen Spaziergangen, heute auf der Wysehrader Lehne...’; ‘Pour abriter le trône archiépiscopal, Charles IV appela d'Avignon le maître d'oeuvre Mathieu d'Arras et lui confia la construction de la cathédrale Saint-Guy, admirablement située sur la hauteur de Hradcany qui domine la Vltava’. En uit een ander document verneem je hoe je die kerk in het Nederlands kan noemen: ‘De zon toverde grillige glansplekken op het dak van de Sint Vitusdom’. En hoe heet de brug die Karel IV tussen Mala Strana en Stare Miasto liet bouwen? ‘Le château de Hradcany et le clocher de Saint-Vitus contemplent les six siècles du pont de Karluv qui a l'air de prendre sous son bras la taverne des Trois-Autruches avant d'enjamber la calme Vltava bleue’. Zou Karluv dan hetzelfde zijn als Karel?
waarschijnlijk: ‘I managed to direct the driver so that we came down through Mala Strana with a right turn to the river, where the towers of the
| |
| |
Charles Bridge soared before us in the golden summer afternoon. I had done my best to restrain my feelings, which could be of no concern to my companions. But at the sight of the Bridge I was overcome. The Bridge is an emotion, not only the emotion of response to unique beauty; but it is visibly and tangibly the spirit of Prague’. Dus tussen Mala Strana en Stare Miasto de Karelsbrug, een 200-tal jaren jonger dan de Pont Saint Bénézet in Avignon. En verlies niet uit het oog dat er nog andere bruggen moeten zijn, vermits de brug op Jan-Emmanuels briefkaart met Most Svatopluka Cecha hoegenaamd niet aan de gegevens over de Karelsbrug beantwoordt. Maar doctor K. schrijft naar Milena: ‘Zum Beispiel man geht der Cechbrücke zu, zieht das Telegramm heraus und liest es [...] Dan sieht man sich um und sollte doch denken, man werde böse Mienen sehn [...] Aber statt dessen, alles ruhig, soweit Du sehen kannst [...] die Zuschauer sehen weiter zu, die Kinder spielen Fußball [...]’. [De tijd toen het voor stadskinderen nog mogelijk was, voetbal te spelen op straat.] [En de aandrang dan, om tegen alle waarschijnlijkheid in op de briefkaart van Jan-Emmanuel een gestalte te ontwaren van wie je kan aannemen dat ze een telegram leest.] En later: ‘...und dann gingen wir in ein Hotel auf der Kleinseite. Das alles war, schon vor dem Hotel, reizend, aufregend und abscheulich, im Hotel war es nicht anders. Und als wir dann gegen Morgen, es war noch immer heiß und schön, über die Karlsbrücke nachhause gingen, war ich allerdings glücklich, aber dieses Glück bestand nur darin, daß ich endlich Ruhe hatte von dem ewig jammernden Körper, vor allem aber bestand das Glück darin, daß das Ganze nicht noch abscheulicher, nicht noch schmutziger gewesen war’. En merk hier hoe de stad gevoelsmatig verdeeld wordt door
deze bruggen: op de Tsjechbrug leest men een telegram van Milena, op de Karelsbrug prijst men zich gelukkig dat vrijen niet nog gruwelijker en vuiler is. Merk ook dat de Vltava blijkbaar bevaarbaar is voor grotere schepen dan het bootje waarin doctor K. zich als in een doodskist door de stroom liet meedrijven:
| |
| |
‘Later heeft de uitbreiding van de stad de andere mogelijkheden van de ligging uitgebuit: de lange bolle uitstulping van Bubenec-Holisovice, geschikt voor de ontwikkeling van de industrie, voor het graven van een rivierhaven...’. De vraag blijft open, of de eilanden waarover doctor K. naar Milena schreef, zich wel in de Vltava bevinden: ‘Aber das Mädchen hängte sich zwar in ihn ein, aber machte mir Zeichen, daß ich hinter ihnen gehen solle. So kamen wir auf die Schützeninsel, tranken dort Bier, ich am Nebentisch...’ en: ‘Es war da nämlich ein Herr, der von der Sophieninsel heruntergekommen war und sich auf die Judeninsel hinüberfahren lassen wollte...’. En verder, een zestal eeuwen vroeger: ‘Dans une nouvelle enceinte qui, partant du Vysehrad, rejoignait la Vltava au nord de la Vieille Ville qu'elle encerclait tout entière, mais dont la séparait un fossé profond, le Graben, la Ville Neuve, Nove Mesto, accueillit les juifs, les artisans, le menu peuple, les bourgeois de date récente. Comme la Mala Strana, comme la Vieille Ville, la Ville Neuve eut son conseil élu et forma une commune, une universitas [1348], fière de son indépendance’. Waaruit het vermoeden rijst dat de vesting Vysehrad zich ten zuiden van Stare Miasto bevindt. Maar omwille van de duidelijkheid dien je hier uitdrukkelijk te schrijven dat het dus niet de Vltava is die de oude [Stare? staar] van de nieuwe [Nove?] stad scheidt, dat Stare Mesto en Nove Mesto beide op de bolronde rechteroever liggen, van elkaar gescheiden door de boogvormige Graben; maar dat de rivier wel de scheiding vormt tussen de lage stad op de rechteroever en de hoge, steile, aristocratische stad met de vesting Hradcany op de linkeroever. En daarmee rijst de vraag, wat er aangeduid wordt met ‘de oude stadswijk’: ‘Le quartier ancien de la ville est un
labyrinthe de petites rues tortueuses, éclairées de becs de gaz et si montueuses qu'un chauffeur distrait risquerait de se trouver subitement en toboggan à dévoler au long des pentes d'escalier de pierre. Il faisait ce soir-là une nuit étoilée et la ville ressemblait à un arbre de Noël’. Stare Miasto? Maar die oude stad zou niet zo heuvelig zijn dat er steile straten en
| |
| |
trappen aan te pas komen? Wellicht brengt een latere lectuur verheldering. Samenvattend dus, voor iemand die naar het noorden kijkt: een rivier met name Vltava waarover ten minste twee bruggen en waarin wellicht enkele eilanden; op de vlakke rechteroever een oude stad omsloten door een nieuwe stad en ervan gescheiden door een Graben die vertrekt van een vesting met name Vysehrad aan de stroom; en op de steile linkeroever het kleine stadsdeel waarboven een vesting met name Hradcany en een domkerk. Het is zonder meer duidelijk dat men daarmee geen genoegen neemt, je behoort meer in bijzonderheden te treden van wijken, straten, pleinen, gebouwen. Die Graben bijvoorbeeld, daar moet je meer over kunnen vernemen, bijvoorbeeld van Gustav Janouch: ‘Mijn vriend Alfred Kämpf zei tegen mij, toen wij op een van onze wandelingen door een paar nauwe stegen en doorgangen van de Praagse Altstadt gingen en vervolgens op de moderne Graben uitkwamen: “Praag is een tragische stad. Dat zie je aan de architectuur, waarvan de middeleeuwse en de moderne vormen bijna in elkaar grijpen. Daardoor krijgen die huizenrijen iets zwevends, iets onwezenlijks. Praag is een expressionistische stad. De huizen, straten, paleizen, kerken, musea, theaters, bruggen, fabrieken, torens en huurkazernes zijn tot steen geworden sporen van een diepe, innerlijke beweging. Praag heeft in zijn stadswapen niet zonder reden een ijzeren vuist die de traliepoort van een hoog opgetrokken burchtmuur inslaat”. “Maar doctor K. was het met die woorden niet eens: “Niet alleen Praag, de hele wereld is tragisch [...] Dat is geen expressionisme. Dat is het gewone, naakte leven. Wij worden naar de waarheid gedreven zoals de misdadigers naar de executieplaats”. Maar nauwkeuriger?”... Natürlich kann er das alles nicht gut machen, es hält vielleicht paar Gassen lang, aber auf dem Graben zum beispiel fällt plötzlich alles auseinander
und er steht nackt da mit Fetzen und Bruchstücken. Diese Qual nun, auf den Altstädter Ring zurückzulaufen!’. [Waar zijn vaderhuis lag.] ‘Und am Ende stüßt er noch in der
| |
| |
Eisengasse auf einen Volkshaufen, welcher auf Juden Jagd macht’. Waaruit valt af te leiden dat er een relatie is, op de schaal van een voetganger, tussen Graben, Altstädter Ring en Eisengasse. Maar welke relatie? ‘Met Kafka langs de Moldau tot aan het Nationaaltheater. Vandaar naar de Graben en links af door de Bergmann- en Eisengasse naar de Altstädter Ring’. Wat jij als volgt leest: Janouch en doctor K. liepen op de rechteroever stroomopwaarts, bij het Nationaaltheater - dat dus aan de Vltava ligt? - sloegen ze links af en volgden een eind de Graben, waarna ze nogmaals links afsloegen in de Bergmanngasse en de Eisengasse en zo de Altstädter Ring bereikten. En waar moet die gesitueerd worden? Afgaande op de naam zou je hem beschouwen als een ringlaan, een boulevard om Stare Miasto, maar dat zou dan samenvallen met de Graben vermits die de oude van de nieuwe stad scheidt? En het is zelfs niet mogelijk zich de zaak zo voor te stellen alsof Altstädter Ring en Graben de respectieve namen waren van de twee zijden van een zelfde boulevard [zoals in Avignon de buitensingel Boulevard Gabriel Péri een eenheid zou vormen met de overeenkomstige binnensingel Rue du Rempart Saint Michel wanneer de stadswal geslecht zou zijn; of zoals in Brussel de Gulden Vlieslaan en de Waterloolaan elk een zijde van dezelfde ringlaan betekenen] vermits de Altstädter Ring door meerdere straten [Bergmann- en Eisengasse] van de Graben is gescheiden. Zodat er niets anders overblijft dan de Altstädter Ring als een oudste, kleine ring om de oude stad te onderscheiden van de grotere Graben, de nieuwe ring - beide echter minder van elkaar verwijderd dan de Brusselse grote en kleine ring, beter te vergelijken met het Brusselse paar van Keizerlaan [de vroegere Keizerstraat] en kleine ring. ‘Ik bracht Kafka van de ongevallenverzekering naar huis. Wij gingen dit keer niet door de Zeltnergasse maar over de
Graben’. De ongevallenverzekering: Poric nr. 7. Naar huis: op de Altstädter Ring. [Immers: ‘Ik bracht Kafka van het kantoor naar huis. Voor de ingang van het huis
| |
| |
van zijn ouders op de Altstädter Ring liepen wij onverwachts Felix Weltsch, Max Brod en zijn vrouw tegen het lijf...’.] Gewoonlijk liepen ze door de Zeltnergasse, een straat waar K. nog gewoond had, rechtover een confectiewinkel, in de tijd dat hij zijn eerste staatsexamen voorbereidde: ‘Wir wohnten damals in der Zeltnergasse, gegenüber war ein Konfektionsgeschäft, in der Tür stand immer ein Ladenmädchen...’. Maar die dag volgden ze de wellicht langere weg over de Graben. Hetgeen betekent dat Graben en Zeltnergasse enigszins homoloog zijn t.o.v. de Altstädter Ring. ‘Toen wij eens over de Graben liepen zagen wij in de etalage van de boekhandel Neugebauer een kleine uitnodiging tot een voordracht van de theosoof Rudolf Steiner’. - ‘Ik was met Kafka op een tentoonstelling van Franse schilders in de tentoonstellingszaal aan de Graben’. Waaruit enigszins valt af te lezen wat een soort laan de Graben is. En zo voort en zo voort. Ook voor de Kleinseite: ‘The street called Loretanskà runs east and west along a high open bridge which must have been the spine of a primeval hill before Prague became a city. Parallel to it on the south runs another street cut into the side of the hill and climbing sharply westward, called Uvoz. Uvoz is an extension of another narrow, steep mediaeval street called Nerudovà, which climbs the great hill up from the main square of the Little Side - Malostranské Nàmesti. Nerudovà is lined with ancient houses and palaces mostly of the fifteenth and sixteenth century, their ground floors occupied by small shops which were the glory of the epoch of artisan guilds. From above each shop there hung over the street a work of art in wrought iron, the sign of the master artisan - the goldsmith, the bootmaker, the apothecary, the weaver, the glassblower [...] The street was so narrow that this little forest of
hand-wrought signs almost met overhead; you drove uphill beneath them, transported into a fairy-tale world, before making the sharp serpentine turn up to the noble vista of the Palace with the Gothic spires of St. Vitus souring above’. En hier valt
| |
| |
wel op hoe verschillend de waarnemingen van een zelfde Mala Strana kunnen zijn: bij de Amerikaanse dochter van Alma Glück, pittoresk en sprookjesachtig, later nostalgisch; maar bij de jurist uit de arbeidsongevallenverzekering: ‘Toen wij op de Eiermarkt langs het Schönborn-Palais gingen zei Kafka: “Dat is geen stad. Dat is de gespleten grond van een oceaan des tijds, bedekt met het steengruis van de uitgebluste dromen en hartstochten, waartussen wij - als in een duikerklok - lopen.
Het is hier bijzonder interessant, maar tenslotte raak je buiten adem. Je moet - zoals iedere duiker - weer boven komen, anders barsten je longen. Ik heb hier een tijd gewoond. Ik moest weg. Het was te ver”’. [En noteer dat hetzelfde Schönborn-paleis waar doctor K. een appartement had gehuurd, later de zetel werd van de Amerikaanse ambassade.] Ze vermelden niet eens dezelfde straatnamen, de twee waarnemers, alsof inboorlingen altijd andere straten gebruiken dan vreemdelingen, zodat een oningewijde niet eens zou beseffen dat ze het over hetzelfde Mala Strana hebben. ‘Wandeling [met doctor K.] over de Karlsbrücke, langs de Kleinseitner-brugtorens, door het Sachsengäßchen naar de Großprioratzplatz. Vandaar door het Prokopiusgäßchen naar de Eiermarkt - tegenwoordig Kleinseitner Marktplatz - de Bretislavgasse op en over de brede trappen van de Johannesberg naar de Spornergasse of naar de Kleinseitner Ring en naar de tram’. Zodat je ten minste een derde document behoeft waardoor deze twee waarnemingen verenigd worden en verzoend.
En zo voort en zo voort. ‘Een paar dagen later wachtte ik op Kafka om vijf uur 's middags voor de zaak van zijn ouders. We wilden een wandeling op de Hradschin gaan maken. Maar het ging niet goed met doctor Kafka. Hij ademde moeilijk. Daarom slenterden we alleen maar over de Altstädter Ring, langs de Nicolaaskerk de Karpfengasse in en om het stadhuis op de Kleine Ring. Voor de etalage van Calvé, de boekhandelaar, bleven wij staan’.
Waardoor er zo iets ontstaat als het enigma van de ringlanen: niet alleen is er een Altstädter Ring en
| |
| |
een Kleinseitner Ring, maar nu blijkbaar ook een Kleiner Ring. En nog een Großer Ring toe: ‘Wir wohnten in dem Haus, welches den kleinen Ring vom großen Ring trennt’, en: ‘Doctor Kafka bleef op de kleine Ring naast de barokke ingang van het Schuberthuis staan en duidde met een lichte hoofdbeweging het middeleeuwse huis “Minuta” aan, dat uit de rij van aan de overkant gelegen gevels naar voren springt, en dat vlak naast het Rathaus de Altstädter Ring van de Kleiner Ring scheidt. “Mijn ouders woonden hier boven...”’. Zodat de Altstädter Ring identiek is aan de Großer Ring? Praag rechteroever verschijnt als een concentrische stad, de drie ringen - de kleine, de oudestadsring en de Graben - zijn de golfkringen veroorzaakt door de val van welke luchtsteen in welk geheimzinnig centrum? En zo voort en zo voort - want het hier geschrevene volstaat bijlange niet om zich in gedachten binnen de stad te bewegen, schriftelijk de stad te doorlopen. Uiteindelijk zit er niets anders op, binnen de regels van het spel, dan uit een groot aantal geschriften een inventaris op te maken van alle namen van straten, stegen, lanen, pleinen, parken en gebouwen die waarschijnlijk tot de stad Praag behoren, die op steekkaarten aan te brengen met de citaten van de verhoudingen tot andere namen, en dan eerst die kaarten onderling op een zeer groot vlak te voegen als de stukken van een legpuzzel. [En later die plattegrond-naar-geschriften vergelijken met een topografische plattegrond: wie weet hoe groot het verschil niet zou zijn tussen beide - straten die alleen schriftelijk bestaan, alsof ze onvindbaar waren voor de topografen, en straten die alleen topografisch bestaan, als niemand ooit iets heeft neergeschreven omtrent zo'n straat.]
1970, juni. - Lieve mensen in Praag, hier zomert het, de lente was niet zonnig maar buitengewoon rijk aan bloemen, nu zijn alle veldbloemen maar ook struiken, en een sering in de tuin, door de boeren doodgesproeid. We kregen gister een eerste onweer, vanmorgen schijnt de zon door een dichte nevel
| |
| |
heen, de vogels zingen drukker alsof hun keel door de regen was gekuist. En weerom kregen we met ziekte en dood te maken, alsof ze een schimmel vormden die door hitte en vochtigheid
Op tien juni negentienhonderd zeventig worden 5 van de 24 leden van het presidium van de centrale vakbondsraad ontslagen wegens ernstige politieke fouten. Op drieëntwintig juni treedt ex-premier Oldrich Cernik af als minister-voorzitter van het comité voor technische ontwikkeling; hij wordt opgevolgd door Ladislas Supka.
Op vierentwintig juni wordt Dubcek ontheven uit zijn functie van ambassadeur. Tijdens de zitting van het centrale comité op vijfentwintig en zesentwintig juni wordt Dubcek uit de partij gestoten; hij verliest ook zijn zetel in het federale parlement. Tijdens die zitting valt Husak de voormalige partijleider Novotny heftig aan.
Op negenentwintig juni negentienhonderd zeventig schrijft de hoofdredacteur van Rude Pravo dat Dubcek zijn hervormingsbeleid tot het einde toe verdedigd heeft, en geweigerd zijn carrière in de partij en zijn lidmaatschap te redden door afstand te nemen van zijn politiek.
1970, juli. - Zodat er niets anders opzit dan [aan] Praag te [zitten] schrijven.
Lieve Praagse mensen, het was een zaterdag in juni en ik was in Mechelen. Het was zonnig weer, heel warm, en de namiddag verliep gezellig, d.w.z. dat ik me aanvaard voelde. Ik was ooit wel eens in Mechelen geweest, lang geleden, wel tien of vijftien jaren, ik herinnerde mij een oude, doodse begijnhofstad. Dat was voorbij; toen ik bij de Sint-Romboutstoren naar de wagen terugliep en wegreed, bedacht ik dat deze stad goed op weg was om er over enkele jaren net zo clean en hip uit te zien als een Nederlandse stad. Mijn moeder lag toen in een Brussels ziekenhuis, zij werd onderzocht naar de aanwezigheid van een hersentumor of iets dergelijks, alles heel pijnlijk: arteriografie, verschillende soorten van encefalografie, tenslotte een lumbale
| |
| |
punctie. Zo bereikte ook zij het stadium waarop ik voor mezelf liever niet meer zou willen leven. Toen zij ten einde raad dreigde de kliniek voortijdig te verlaten kon ik echt niets zeggen om haar te sussen, maar ik nam het haar ergens kwalijk dat ze alleen met woorden dreigde, dat zij niets dééd - in haar toestand was een oratorische dreiging een vernedering bij. Die avond toen ik in Mechelen naar de auto terugliep vond ik het jammer dat Cee niet was meegekomen, het was zo verleidelijk om mee te gaan kuieren met de knappe, bontgeklede jonge mensen, de avond zou lang duren - ik dacht er niet aan alleen te gaan, ik denk er haast niet meer aan om dergelijke dingen alleen te doen, alles gebeurt alsof ik me te naakt, te ongepantserd voel zonder Cee, wie weet wat ik me allemaal in het hoofd zal halen wanneer zij niet bij mij is. Toen reed ik dus naar huis, overal waar ik langs kwam werd mijn blik aangetrokken door jonge, kleurige lichamen. Ik geloof dat ik reeds halfweg was toen ik verbaasd vaststelde: dat er geen spijt meer was. Het bewonderen van vrije jongeren, van rellende en vrijende jongeren gaf me altijd nostalgie in, maar vroeger was die steevast uitgemond in spijt en afgunst. Spijt omdat levenswijzen, waarvan deze kleurrijke en veelvormige kleren, deze relaxed en losse lichamen de tekens waren, mij ontoegankelijk waren gebleven. [Niet geheel ontoegankelijk, maar zich aansluiten bij de kinderen van geldaristocraten die in de jaren '50 hun villa hadden in Het Zoute, zou eigenlijk iets heel anders hebben betekend, hield o.m. in dat men zich afzette tegen een braver en minder gegoed klootjesvolk, iets wat ik zonder krampachtigheid niet zou hebben gekund; het veronderstelde ook dat ik me van de mijnen verwijderde, maar juist in de tegenovergestelde zin als die ik gevolgd heb.] Spijt en afgunst omdat het met de dag duidelijker was geworden dat voor mij de kansen verkeken waren, dat verlangens niet meer verhaald konden worden, alleen maar
krampachtig en morbide hopeloos achternagestrompeld. En nu was er ineens geen spijt of afgunst meer. Mensen wat een
| |
| |
opluchting. Jawel, het was me duidelijk, duidelijker dan ooit te voren, hoeveel meer kansen een jongen van 16-17 nu had - kansen waartoe? tot een menswaardig leven, gewoon, en o.m. tot de elementairste, de meest vanzelfsprekende fysieke genoegens waarvan ik de vanzelfsprekendheid zelf had moeten reconstrueren [zoals een archeoloog een onderaardse stad]. Zodat het warempel een verleidelijke dagdroom was, te denken hoe geheel anders het mij wel zou vergaan indien ik een vijftiental jaren later was geboren. In 1952! Maar dan uit andere ouders? enz. enz.
Kortom: voor het eerst bleken het verschil en de tijdruimte groot genoeg opdat ik zou beseffen hoe totaal anders het allemaal zou zijn, en dat ik volkomen anders zou zijn, opdat ik me de afstand bewust werd die mij van tieners scheidt. Vijftien jaren later geboren worden en van meet af aan de vanzelfsprekende levenskansen genieten, het betekende ook dat schrijven mij wellicht geen levensnoodzaak, geen uiterste redmiddel zou zijn. Een doeltreffend middel, wat mij betrof: de geschriften riepen antwoorden op en die waren niet uitgebleven. Waar bij anderen het schrijven als een middel was of een voorwendsel om zich af te sluiten, daar was ik spontaan ingegaan op de openheid die elk geschrift potentieel bevat? Dat er geen afgunst meer was, misschien toonde het wel dat ik op eigen krachten, langs de zonderlinge queeste van het schrijven, eindelijk toch de vitale drempel had bereikt waar elke boreling zijn levensreis behoort te beginnen, waar het leven draaglijk en wenselijk is.
Hoe anders was het alles ineens. Er was geen afgunst meer, dit was een glimlachend afscheid, zij volgden wel, de twens en de tieners, zij zouden volgen, en mogelijk zouden mijn verwikkelingen hun ten goede komen, althans die onder hen wie het leven nog niet aannemelijk genoeg was - zo naïef was ik ook niet dat ik twijfelde of er nog zulke jongeren bestonden, in de achterhoeken en krochten van deze burgerlijk vercelde wereld, die deze avond niét buiten liepen. Lieve mensen in Praag, aan zulke bevindingen merkt
| |
| |
men dat men erop vooruit gaat. Ook het al jaren afgeschrevene blijkt ineens mogelijk. Alsof het gewroet en geworstel van een individuutje wel degelijk meewerkte in een ruimer verband. Kunnen dergelijke woorden jullie een troost zijn? Iemand die onlangs in jullie stad is geweest vertelde dat de neerslachtigheid zodanig is toegenomen. En zeker van hieruit klinken alle vermaningen goedkoop. En toch kan ik jullie alleen maar schrijven dat er nog helemaal niets verloren is, dat elke inzet heus toch altijd de moeite waard is, als het er maar om gaat, het leven te verbeteren.
Medio juli publiceert Rude Pravo een aanval op de z.g. ‘Dubcek-legende’; het blad noemt Dubcek een zwak en willig werktuig in de handen van de contrarevolutionairen, niet principieel en laf.
Op drieëntwintig juli paraferen een Spaanse en een Tsjechoslowaakse delegatie in Parijs een akkoord waardoor beide landen consulaire en handelsbetrekkingen zullen aangaan.
Op achttien augustus negentienhonderd zeventig wordt de televisiecommentator Skutina gearresteerd op beschuldiging manuscripten te hebben willen verspreiden die lasterlijk zijn voor de Sovjet-Unie.
1970, september. - Toen kreeg je met sterven te maken, met stervenden. Nu, drie jaren na de begrafenissen, wordt het tijd voor jou om hun aankomstroutes na te sporen. Het was zomer, en in het vakantielege huis van zijn oudste zoon lag Jan-Emmanuel te kreunen en te kronkelen van de pijn.
Wanneer Cee hem en zijn vrouw kwam bezoeken, vroeg hij haar weg te gaan, hij wilde niet kreunen waar zij bij was en nu kostte het hem te veel, zijn klachten te verbijten. In het hospitaal lag mevrouw A. te suffen. Om de drie dagen moest haar bloed omgeleid worden door een machine die het zuiverde, daarna voelde zij zich opgeknapt maar spoedig werd zij weer moe en snauwerig en suf. Hadden zij enig vermoeden van de werkelijkheid? dat mevrouw A. nog hooguit een zestal keren de kunstnier mocht gebruiken, dat Jan-Emmanuel niet meer onder het
| |
| |
mes mocht, nu men zijn leven daardoor al acht jaren verlengd had. Alles gebeurt alsof de werkelijkheid, de waarachtige en de hun voorgelogene, voor hen niet eens meer relevant was. Alsof wij, de gezonden, nog enkel uit traagheid volhardden in de leugens.
Omdat de zieken nu toch te erg door hun pijnlijke zelf in beslag genomen werden om nog iets te hebben aan openhartigheid. Maar misschien ook konden wij de leugens niet meer missen. En konden alleen leugens onszelf en de stervenden verzoenen met wat wij hun gaven te doorstaan. Van iemand als Jan-Emmanuel, die ooit zijn dochter had verbaasd door zijn angst voor de dood, kon de verzuchting dat er een einde aan zou komen, op dit ogenblik géén emfase zijn. Jan-Emmanuel huilde van de pijn. Zij die hem gekend hadden, weten hoe volstrekt onaanvaardbaar dit feit wel was. Hier werd gruwelijk gesold, hier bleek geheel een leven van onthechting een sinistere oplichterij. Waar is een goed leven voor als je er niet eens een vreedzame dood bij winnen kan? En hoe grappig, nietwaar, dat de eerste symptomen van zijn ziekte de urinewegen betroffen van hem die zich naïef streng naar de voorschriften van kuisheid en onthouding had gevoegd. Alsof de grap erin bestond dat het lichaam uiteindelijk alleen maar aandacht opeiste, en evengoed in pijn de aandacht kon winnen die het in het genot was ontzegd. Eigenlijk verging het mevrouw A. niet anders: van bij het begin had het leven haar met een razende, nooit te verzadigen honger naar liefde en vriendschap gekweld, en bracht haar dan op een sterfbed waar zij niet kon nalaten te snauwen. Toen gebeurde het dat Jan-Emmanuel, meer dan zeventig jaren een toonbeeld van geduld en zelfbeheersing, te ongedurig werd om nog langer door zijn vrouw te worden verzorgd. Men bracht hem naar het ziekenhuis te Knokke, rechtover het hoevetje met de bloemige tuin waar hij de laatste jaren had geleefd. En ook daar werd hem niet de kans gegund om te ontkomen aan zijn rol van dupe: in plaats van palfium werd hem een middel toegediend dat niet sterk genoeg was en hem deed
| |
| |
braken. Blijkbaar vreesden de dokters hem te verslaven? of wilden zij de meest verdovende middelen uitsparen voor het einde, dat volgens hen onvoorspelbaar was wegens de goede conditie van zijn hart? Alsof dit leven nog niet voldoende aantoonde dat er niets te sparen, nergens een tol te betalen viel, dat elke belegging en elke versterving alleen ten goede kwam aan een vreemde, duistere, maar gruwelijk hardvochtige macht. De woensdag toen je hem ging bezoeken scheen hij niet meer te lijden, misschien was hem uiteindelijk toch palfium toegediend. De kanker had nu zijn lever bereikt, erger kon het niet. De kamer lag op een hoge verdieping, uit het brede raam keek je neer op de polders van Ramskapelle, Lissewege, Dudzele, maar bijna geheel de ruimte was door een helwitte augustushemel ingenomen. Van het huisje rechtover, dat laag achter de dijk gelegerd lag, tot deze witte kamer tegenover de wijde hemel: het had iets van een schampere hemelvaart, zonder glorie godantoe, zonder luister. De zondag vroeg vernam je dat hij 's nachts gestorven was. Eindelijk. Je schrok toen je de kamer betrad: men had hem in halfzittende houding opgebaard, en doordat de pijn zijn lichaam eindelijk had losgelaten, leek hij ineens ontstellend nabij, nader dan hij die laatste weken ooit geweest was. En niettemin nu eerst voorgoed onbereikbaar. En niet verlost, niet bevrijd, de pijn had dit lichaam alleen maar opgebruikt tot op het bot. Toegetakeld was hij, gekneusd, dit graatmagere lichaam kon net zo goed uit een concentratiekamp voortkomen. En het was onrechtvaardig. Nu was zijn mond gesloten, maar met weemoed en bitterheid. En hij zou niet meer klagen, en niemand aanklagen. Die beleefde uitdrukking had hij wanneer je in een gesprek een bezwaar van hem had weerlegd, en hij niet verder aandrong - het was nooit duidelijk of je hem overtuigd had, dan wel of hij toch beter wist maar het daarbij hield om geen eindeloze discussie uit te lokken, misschien ook omdat je argumenten hem
niettemin sympathiek waren. Voorbehoud. Het zou je nooit duidelijk worden. Verkeerde hemelvaart, de
| |
| |
dood verleende alleen een jammerlijke waardigheid. En toch moest men zich verheugen, een onmerkbare inwendige bloeding had een einde gesteld aan een pijniging die anders onvoorstelbaar langer had kunnen duren. Later vertelde je moeder hoe onmerkbaar het gebeurd was, hoe zij het gebeuren niet begreep, alleen maar voelde dat hij het te koud had en hem warmer toedekte, tot de nachtzuster haar bijna zonder woorden het gebeurde te verstaan gaf.
Woensdag werd hij bijgezet in het familiegraf van Laken, en eerst nadien vernam je dat je moeder die maandag, toen het reeds te laat was [maar was het echt wel te laat?] een briefje had gevonden waarin hij uitdrukkelijk vroeg op de eenvoudigste manier begraven te worden, daar waar hij zou sterven en zeker niet in het familiegraf, zonder rouw- of zielemissen, hij vroeg alleen de veelvuldige herhaling van het schietgebed ‘Barmhartige Jezus, geef allen de eeuwige rust’. Zo moest het fiasco tot over zijn dood heen voltrokken worden. Alsof wij hem eerst via een aantal verloocheningen echt konden begraven: de overbrenging naar Laken, de erediensten, de bijzetting in de grafkelder, de buitenissig luxueuze rouwbrief. Die woensdag heb je met je oudere broer kleren van Jan-Emmanuel gepast - dit was dan toch het tegendeel van een verloochening, dit zou hij zelf gewenst hebben? maar hoe kan je dat zeker weten, nietwaar, hoe kan je weten of hij zich niet zijn leven lang geweld heeft aangedaan om een spontane kieskeurigheid en kwistigheid inzake kleding te bedwingen; of hij niet, eindelijk eens zelfzuchtig, zijn kleren niet liever vernietigd had geweten. En dat zijn falen tot in dit geschrift moest reiken: nu kan het jou toch niet meer ontgaan dat de meeste briefkaarten die hij uit Praag bracht of stuurde, vreselijk onbeduidend zijn, met uitzondering van ‘Nerudova ulice’, ‘Tynsky kostel’, en ‘Zeleny trh’, misschien ook van ‘Staromestsky Orloj’, - op voorwaarde dat het hier wel om hét uurwerk gaat, het ‘Prager Uhr’ waar Kafka in een brief aan Milena naar verwees: ‘Möglich, daß die drei Silben’ [van de vraag ‘Iste zid?’] ‘auch die Bewegungen der Apostel
| |
| |
auf der Prager Uhr bedeuten: Ankunft, Sichzeigen und böser Abgang’. Maar goed dat hij niet de briefkaarten heeft gestuurd van-alle-dingen-die-je-in-Praag-niet-mag-missen; maar ‘Partie u zemského musea’ bijvoorbeeld, het móet zowat hetzelfde zijn alsof je uit Brussel een prentkaart stuurde van de Beurs of van het Jubelpark; en van alle bruggen over de Vltava ‘Most Svatopluka Cecha’, hoogstens een honderd jaren oud, en uitgerekend niét de Karelsbrug, de belangrijkste. De vraag dan: wat er tenslotte overblijft wanneer je al die ontoereikendheden hebt afgetrokken? Een voorganger, een voorman, een voorlever, zijn dood een geodetisch punt. De volgende woensdag stierf mevrouw A. Dadelijk toen Cee de hospitaalkamer betrad, deinsde ze weigerig achteruit, vluchtte de tuin in. Hoe onaanvaardbaar ook: dit lijk wàs weerzinwekkend. Het was niet mishandeld, niet gekneusd. Grote pijnen had zij niet doorstaan, alleen hinder en vermoeidheid en ergernis. Met dat de dood intrad, betoonde dit lichaam een obscene zelfgenoegzaamheid in zijn ontbinding. Dit lijk wekte een grotere weerzin dan excrementen: excrementen worden niet op een bed opgebaard, vertonen geen gelijkenis met een menselijk lichaam. Wat deze vaststelling nog onduldbaarder maakte, was het besef dat deze dood recht in het verlengde lag van haar leven, een amplificatie ervan: haar leven lang had zij gejacht naar de vriendschap en de genegenheid die haar als kind ontzegd waren, met de jaren was die honger buitensporig toegenomen, wekte hoe langer hoe meer tegenzin bij naastbestaanden, wat haar dan weer autoritair maakte, inhalig en opdringerig - maar je móest je wel schrap zetten tegen een gulzigheid die met niet minder dan hele levens genoegen kon nemen. En nu had je redelijkerwijs kunnen verwachten dat haar dood je zou ontheffen van de weerspannigheid ter zelfbehoud. Maar de dood werkte net andersom, de dood amplifieerde de tegenstand
tot afkeer en walg, alleen beleefdheid voor haar man en haar vriendinnen weerhield je ervan, je met nog meer weerzin van haar kadaver af
| |
| |
te wenden dan van haar levende aanwezigheid.
's Anderendaags, donderdag, hielp je Cee en Greta om het appartement van mevrouw A. in orde te brengen voor het bezoek na de begrafenis. De voorkamer was al maanden afgesloten wegens de stank, de twee seniele katten hadden er gepist en gekakt. Jou had het zo geërgerd dat mensen uit een onredelijke eerbied voor huisdieren hun leefruimte inkrompen, nu kreeg die regressie een aantal gruwelijke betekenissen: het verzaken aan de voorkamer moest je achteraf als een eerste symptoom van levensmoeheid zien, als een eerste prijsgeven van een deel van het leven; en wat de huisdieren betreft: alle dokters die haar in het hospitaal onderzochten informeerden ernaar, vooral de parkieten die nu zowat een jaar in een kooi in de achterkamer hinderlijk praatten en floten trokken hun aandacht, en ze kwamen er wel nooit toe de dieren als de overbrengers van de geheimzinnige ziekte aan te wijzen, maar hun aandacht gaf te denken. Die voorkamer moest dus opgeruimd worden, ze was in maanden nauwelijks betreden en ook niet gelucht, want als men de vensterdeur openzette, konden de katten weer binnen langs het balkon. Toen vond Greta dat geheel de hoek van het tapijt achter de vleugelpiano vol witte maden zat, en dat zelfs het vloerzeil eronder was aangetast. Toen heb je mevrouw A. een laatste maal verwenst, vloekend heb je met de hulp van Greta het tapijt opgerold en in de rommelkamer gesleept. De dag daarop, vrijdag, bracht je haar man naar de begrafenisondernemer bij het hospitaal, hij bestelde een doodskist, het viel je mee dat de ondernemer zo zakelijk sprak als een kruidenier en helemaal geen lijkbiddersgezicht trok; je vroeg je alleen maar af of de man van mevrouw A. toen helemaal niet dacht aan de griezelmoppen over lijkkisten die hij ten overvloede had verteld. Daarna liep je met hem mee naar het lijkenhuis achter het hospitaal. Bij de ingang moest er lang gewacht worden, en dan nogmaals gewacht op een overloop die naar de koele, donkere ruimte leidde [wat gebeurt er niet
allemaal
| |
| |
met een lijk, wat kan er niet allemaal gebeuren wat verwanten niet mogen merken, niet zouden verdragen?]. De kelder had iets van een slaapzaal in het leger [de karige belichting], van een fotografielaboratorium en van een douchelokaal [de vochtigheid, de door plastic- of gummigordijnen afgesloten cellen], en van een wasinrichting. Het kadaver lag op een rolbaar. Toen kon je heel nuchter erkennen dat je eerste afschuw aan werkelijkheid beantwoordde, en niet bijvoorbeeld aan de manier van opbaren lag. Dit kon men geen afzichtelijk lijk noemen omdat het nergens aanwijsbaar verminkt was of misvormd; maar het wekte afschuw door het samenspel van een oneindig aantal nauwelijks merkbare vervormingen die eigenlijk geen vervormingen waren, veeleer accentueringen van reeds lang aanwezige kenmerken en trekken. En dit lichaam had jij de hand gereikt, en die wangen had jij gezoend. En haar man kon nog over haar wangen en haar haar strelen, en haar voorhoofd zoenen. Het was warempel niet uit medeleven dat je hem wegtrok, het was gewoon uit wrevel, zoals men een hond wegtrekt van zijn braaksel. 's Anderendaags, op zaterdag, had de begrafenis plaats. Voor het eerst zag je hoe men in een gemene groef begraaft: in de lange, rechthoekig uitgesneden gracht waren beschotten aangebracht, de vakken waar reeds een doodskist neergelaten was waren netjes met zand opgevuld, het beschot voorkwam dat het zand uitliep, er was nog heel wat plaats voor men een nieuwe gracht zou moeten graven. Maar daarvoor was de lijkkist in de rouwkapel van het hospitaal opgebaard, en kennissen kwamen ze begroeten. Jij stond ernaast, met de man van de dode en een neef van haar, en men kwam je de hand drukken. Na de begrafenis gebeurde hetzelfde bij de uitgang van het kerkhof.
Aan de schandpaal. Jouw familie werd een sterfgeval toegeschreven. Je zweette. Het feit dat jij maar aangehuwd was gold blijkbaar niet als verzachtende omstandigheid. Stondenlang mocht men je nu straffeloos aangapen. ‘Kijk hen goed aan, verlies hen niet uit het oog, de Ziekte heeft bij hen toegeslagen.
| |
| |
Hou hen op een afstand. Sta niet toe dat zij zich ongemerkt weer in ons midden begeven als waren zij gewone levenden. Er is iets gebeurd in die familie.
Geef je ogen de kost maar hou je op eerbiedige afstand’. Zo was het dus dat je de dood van anderen beleefde. Binnen diezelfde maand stierven toen kardinaal Cardijn en Karel Hartung, Pierre Kemp, René Magritte, John Coltrane en miljoenen andere mensen. En twee maanden later werd Che Guevara vermoord. Binnen de tijd dat je deze zin schrijft, sterven meer dan 70 menselijke wezens. Er wordt gestorven. Maar hier was het anders, hier waren het je eigen voorgangers die uitvielen en jou ontdekten, jij kwam bloot te staan en hun bemiddeling en hun voorbeeld leken je niet bevredigend, nu zou jij zelf met het sterven moeten afrekenen, nu was een borstwering weggenomen.
[1970, oktober. Nog nooit was het zo duidelijk, zo categorisch: dat je er zelf een einde moet aan maken. Dat wie nalaat eigenzinnig zelf de laatste stap te zetten in het onbekende, er met man en macht in wordt gesleept als een vernederde. Dat een levenslang verzet tegen het geleefd-worden ontkracht zou zijn door een dood waar je gestorven wordt.
Duidelijk en imperatief, maar allesbehalve eenvoudig om uit te voeren, wegens de kaste en het monopolie van koelbloedige medici: zij rekenen het tot hun plicht het sterven van elke mens aan hun uitstelbewerkingen te onderwerpen, tot er van hun patiënt niets meer overblijft dan een obsceen gezwollen lijf of een sprakeloos hoopje miserie; van hen valt er geen enkel medeleven, medelijden meer te verwachten, jarenlang zijn zij erop getraind om zonder te verpinken, zonder een zweem van identificatie hun patiënten onder handen te nemen. Hoe zouden ze anders een uretroscoop hebben kunnen gebruiken op Jan-Emmanuel? Zij doen hun job, zij beweren iets te dienen wat zij het leven noemen, zij hebben zich afgewend van doctor K. toen hij hen smeekte: ‘Töten Sie mich oder Sie sind ein Mörder’ - doodt u mij, of u bent een moordenaar.]
| |
| |
Op drieëntwintig oktober negentienhonderd zeventig wordt de conservatief gezinde Josef Grösser als Tsjechische minister van binnenlandse zaken opgevolgd door Josef Jung.
Die maand wordt het proces tegen de ondertekenaars van het tweede manifest 2000 woorden uitgesteld wegens de slechte gezondheidstoestand van de beklaagde L. Pachman, de schaakmeester.
Daniël ROBBERECHTS
|
|