| |
| |
| |
[Nummer 5]
En Louise
Op de dag voor Kerstmis schreef Jacques de volgende brief [die hij niet verzond] aan een van zijn min of meer vaste vriendinnetjes, een meisje uit Oostende.
Lieve B.,
Toen je me verleden week over Louise ondervroeg zat ik met die vraag wel wat in mijn maag. Nu nog, overigens.
Wat is er eigenlijk, vroeg je, tussen haar en mij?
Er is niet veel van gedeelde leuke momenten, vrolijk naar bed of iets dergelijks. We delen wel, sinds Londen 1959, een merkwaardige reeks misères, tegenslagen, mislukkingen en zelfmoordpogingen. We zijn een beetje elkaars verleden, en dat is minder prettig dan je denken zou. Ik kan niet met jou naar Parijs de 23e, ik kan de afspraak met Louise niet ongedaan maken - in feite wil ik dat ook niet. Er is wel heel wat tussen ons maar wàt is erg moeilijk te omschrijven. We zijn er niet gelukkig mee in de zin van blij; het is niet iets wat ik zou willen missen, maar het is ook niet iets wat ik anderen toewens. Misschien begrijp je 't niet - en dat is te hopen voor jou, je hebt gelukkig veel meer het karakter om het op zorgeloze wijze verder te schoppen. Althans dat wens ik je van harte toe.
Verder schrijf ik je dit in een moment van confidentiële opwelling en ik zou niet graag hebben dat je hier ooit met wie dan ook over praatte. Ook niet met mij.
Veel liefs,
je
Jacques wist wel dat hij de brief niet verzenden zou - het goedkope, melodramatische, karikaturale van zijn gezeur deed hem als lezer kokhalzen, maar de akt van het schrijven kon hij niet laten, alsof iets hem dwong voortdurend haar naam uit te spreken, op schrift te stellen, of met haar te
| |
| |
telefoneren. Ze had hem geschreven [‘ganz kalt und leer ist es hier ohne Dich’] - en haast elke avond, tegen middernacht, opgebeld.
Hij zat in zijn living, die in deze warme winter overdreven heet was. Het raam op de laan langs het park stond dan ook open; beneden, tussen de bomen en zijn kamer, reden auto's op en neer, remden in de bocht bij de hoek van de straat, gaven opnieuw gas. Lezen was onmogelijk - muziek ondraaglijk. Louise was blijkbaar niet thuis - misschien zat ze op de kamer van Peter in het grote huis, waarvan hij het telefoonnummer niet kende.
Hij dacht, nogmaals, aan haar kleine hoeve, een vroegere bijbouw van het grote huis, waar ze de verdieping en zolder betrok, en aan de bossen, en de hellingen met onberispelijke grasperken, aan het tiental boeren die de dieren verzorgden, van de eenden op het neerhof bij de watermolen tot de renpaarden.
- Het is niet van mij, zag hij haar nog zeggen, en toch is het het enige wat ik heb.
Haar ogen bewogen van links, de oprit onder het raam [de eigenlijke ingang tot het domein lag achter de hoeve] naar rechts, de bossen. Hij herinnerde zich de inrit over een landweg, met rechts een kleine merkwaardig schone vijver; dan de oprit rond de hoeve onder de kleine triomfboog voortlopend over de brug naar het grote huis boven op de helling, omgeven door grasperken waar eenden in formatie liepen naar de rivier links beneden, en de onmetelijke bossen, het buitengoed van haar zwager.
- Het is niet van mij.
Werktuiglijk draaide hij nogmaals haar nummer, en
- Ach, Du.
- Wat doe je?
- Ik vind het erg lief van je.
- Hoe gaat het?
- Ach, 't gaat wel.
- Ben je moe?
- Ja.
- Louise.
| |
| |
- Ben jij moe?
- Ja. Louise.
- Ja.
- Niks.
- Is het koud in Brussel?
- 't Valt wel mee. En bij jou?
- Vandaag heeft het wel gesneeuwd. Voor 't eerst.
- En Peter?
- Niet gezien.
- Was je in de stad?
- Ja. En jij?
- Ik, ach.
- Heb je gewerkt vandaag?
- Nee, 'k had geen zin.
- Nou.
- Hmhm.
- So, Jacques.
- Hm.
- Du.
- Wat doe je dit weekeinde?
- Familie. Ze komen naar het grote huis.
- En het volgend weekeinde?
- Ach, ik moet naar Londen. Der Gustav... hij geeft een koncert en hij heeft nog eens opgebeld en ik moet nu echt wel gaan. Ik vertrek de donderdag, denk ik.
In de aankomstlounge van de luchthaven wendde hij zich tot een blond, volborstig meisje in blauwe uniformbloeze met gele das, gezeten onder de neonvermelding Hotel Reservation.
- Single, Sir. En wat het kosten mocht.
Kan me veel schelen, zei hij, geef maar iets waar ik met een credit card betalen kan, ik heb weinig cash op zak. [Hij zat blut. Het vliegtuigticket had hij op rekening laten schrijven in het reisagentschap.] Hij nam een taxi naar het Belgravia Royal, een duur, uitstekend Hilton-achtig hotel.
Om kwart voor zeven wachtte Jacques al op Louise in de kleine ingangshall voor het foyer van de Queen Elizabeth Hall. Louise was woensdag al onbereikbaar geworden, pas deze ochtend had hij haar kunnen spreken over de telefoon, op het
| |
| |
nummer van een vriend bij wie ze logeerde. Om zeven uur stond hij nog altijd alleen, in zijn beste zwarte pak, wit hemd, St.-Laurent-das, met over de schouders een maxi-jas van suède, te speuren naar haar blonde krullen in de menigte. Een afschuwelijk lelijke neger met een vuile huid vol littekens bedelde om kleingeld - liep altijd om Jacques heen, vroeg hem niets, stak niet eens de hand uit, bekeek hem alleen maar vol misprijzen. Jacques vermeed de ogen van de man, stapte naar buiten, het wandelterras op - de temperatuur was voor het begin van januari belachelijk hoog, eigenlijk had hij zijn jas helemaal niet nodig - de neger droeg een groezelige zware tot op de enkels slepende mantel - een legermantel, een Russische... - maar van het terras uit kon Jacques niet zien wie langs de trappen rechtstreeks aankwam in de kleine glazen hall, en in vertwijfeling wendde hij zich om, en om, en hoorde Hallo fluisteren in zijn oor terwijl hij haar hand al nam en naar zijn lippen bracht. Hand op haar wang, haar adem in zijn haar, en hij stond, gelukkig, ontwapend, leeg - Hallo. Stalles, rij S, zetels 10 en 11, en op het ticket was de prijs [£1.25] overstempeld met GUEST - onder de vermelding: Management: Wilfrid Van Dyck Ltd.
- Limited, zei Jacques, hij heeft maar één hand meer.
Louise lachte niet, bekeek hem even als was hij een baby die zijn net-nieuwe luiers bevuild had. Met dit soort kultuur lachte men niet.
Louise zocht met de ogen naar Olga. Hij wist niet wie dat was: een elfjarig nichtje? Een honderdjarige meter? Een vriendin?
Olga? Ze vond Olga niet in de bomvolle, totaal uitverkochte zaal. Voor Mozart dan nog, godverdomme, dacht Jacques, was het nog Bach geweest of zelfs Chopin.
- Olga heeft nog nooit een koncert van Gustav gemist.
- Verliefd? vroeg hij verstrooid.
- Ach, nee, zei Louise bruusk, zijn wij soms
| |
| |
verliefd? Gustav heeft zich, na de dood van zijn vrouw, onmiddellijk laten inpalmen door dat serpent. Je zal haar straks wel zien. Die Ingrid. Olga heeft altijd zo'n beetje naast hem geleefd - zijn maîtresse destijds? Wie weet. Na Treblinka zag ze er niet meer zo best uit, neem ik aan. Ik geloof wel dat ze vroeger mooi was.
Zijn wij soms verliefd hoorde hij almaardoor in zijn oren, als haakte de naald in een groef van de grammofoonplaat in zijn hoofd, zijn wij soms zijn wij soms verliefd?
- Nee, zei hij.
- Wat zeg je? Haar adem in zijn oor.
- Niks, zei hij.
- Du.
- Hmhm.
Vier jaar ouder dan Jacques, André Moussorgsky - hij loopt met een bochel, zijn kont steekt naar achter. Kind nog moet hij al een spelbreker en een klootzak geweest zijn: braaf, goed student: nooit open bek: verder niks. Sprak met niemand.
Speelde piano - Jacques herinnerde zich zo'n nummer van op zijn eigen school - André Moussorgsky, o Warschau 1935, wankelt het podium op, begint, gidst met veel pretentie het orkest [geleid door eerste viool Kenneth Sillito, die kort voor de pauze een scheve la als aanzet geven zal] naar het begin van zijn partituur, K 466, Mozarts Concerto in D mineur, het eerste mineurconcerto van Varkensstaart Wolfgang Amadee Rozenbaard, zoals hij tekende op 7 januari 1778. Moussorgsky jongleert met truuks; artikulatie, vingerbeheersing zijn perfekt. Een 37-jarige ploegbaas die een orkest tot Mozarteren aanzet, met of zonder entoeziasme, dat doet er weinig toe. Hij bestaat niet, dacht Jacques, deze Moussorgsky bestaat niet - dit soort executant illustreert nog enkel de ondergang van een stiel - was het wel ooit een stiel?
Gekamoefleerd als kreatieve vorm van kunst, als estetische versie van koorddansen... Uit de miljoenen vioolspelers, pianotokkelaars en triangelberoerders duiken elk jaar een of twee fenomenen [wonder-
| |
| |
kinderen, artiesten, maîtres] op - één procent ervan wordt wereldberoemd. Een derde van de wereldberoemden is ook in werkelijkheid iets méér waard dan de duizenden confraters die ooit op hun eentje een applaudisserend publiek met een buiging hebben mogen begroeten.
- Vind je 't niet mooi? fluisterde ze, stiller dan anders want ademlozer, en hij dacht Maar zoiets als de Lorentz Einstein transformatie zou ik ook niet zelf bedacht hebben, en hij zei:
- Louise, Louise, jasicher, maar het is een kompositie die me nooit werkelijk geboeid heeft, al wat er in gebeurt is te voorzien
- Te voorzien?
Moussorgsky achter zijn piano deed heel gewichtig, alsof hij het Engelse Kamerorkest nog de eerste principes van samenspel moest bijbrengen.
Hij speelde de Brendel-cadenza's, die op velen in het publiek de indruk van een improvisatie maakten, en een goed deel van de zaal sloeg al gilletjes van verrukking.
- Ah, vous dirais-je Brendel, zong Jacques half luidop.
- Wat zeg je?
- Non só d'onde viene.
- Jacques?
- Ja, lieve.
- Soms ben je totaal onuitstaanbaar.
- Het is mijn enige kwaliteit.
Hoorde zij hem nog? Het publiek ontplofte in tweemaal zoveel handen, alles was applaus. Louise deed zoals iedereen, maar ze meende het - veinzen lag niet in haar aard - en Jacques haakte zich vast aan een zin uit de brochure: Audience Participation: During a recent test in the Hall, a note played ‘mezzoforte’ on the horn measured approximately 65 decibels [db[A]] of sound.
A single ‘uncovered’ cough gave the same reading. A handkerchief placed over the mouth when coughing assists in obtaining a ‘pianissimo’.
Ondertussen was hij verschenen, de meester, de maëstro, de 76-jarige, met in zijn hele verschijning
| |
| |
als meest opvallende zijn ogen, of oogholten, boven twee weke kwabbige zakken in zijn vervallen huid. Hij wierp een wantrouwige blik op het orkest, alsof hij uit die troep niemand vertrouwen kon.
Zijn keuze was gevallen op het koncert in B groot, KV 595, een boeiend hiaat in het werk van Mozart, geschreven in het jaar van zijn dood [in zijn vijfendertigste jaar]. Bij de zuiver orkestrale aanzet bleef der alte Gustav onbewogen, als sliep hij op zijn stoel, of zat hij maar te kijk, of hij geen noot zou hoeven te spelen - tot hij begon.
- Da's al een stuk beter, zei Jacques vrolijk.
- Ach, je hebt iets tegen André, zei Louise, zijn familienaam zeker.
- Liskenase heeft tenminste nooit ambities vertoond als pseudo-komponist.
- Zwijg nu toch.
Met enige suffe verwondering zat Jacques de kompositie uit: een gespitst orkest, een goede partituur, een meer dan behoorlijke pianist - toch bleef hij ver van het entoeziasme van de aanwezigen. Dit was geen muziek, dit was spelen met muziek.
Het had iets van de gênante Belgische uitvinding van cabarets met meisjes die tegen betaling van flessen champagne vooroverbogen en een décolleté toonden, hoogstens een strip-tease uitvoerden, maar in principe nooit met de klanten naar bed gingen - half-hoeren, wezens die kleine toneelrolletjes opvoeren in een decor dat lag tussen dat van de seksualiteit en dat van de puberfantasieën in. Zelfs het finale Allegro liet hem koud, ondanks de intrigerende modulaties - en hij sprak weinig tegen Louise tijdens de pauze waarin ze [met een bekertje gloeiende en ondrinkbare koffie in de hand] opnieuw vergeefs naar Olga zochten in het foyer. De tweede helft van het koncert bestond uit het concerto voor twee piano's, een burgerlijk spelletje voor twee amuseurs: een vertoning van goede muzikale smaak, maar ook zo triest weinig méér dan dat, dan een spel, dan de vertoning van een vertolking. Daar zaten ze, beneden, in de kultuurarena, half-jong tegen oud, achter
| |
| |
hun piano's, als twee tennisspeelsters die van tevoren elke geste, elke plaatsing van de bal en elke zet van de hiel en elke wirreling van het witte rokje hebben berekend - en die alles nu uitvoeren, opvoeren. Na het allegro propvol triolen was het afgelopen. De linkerwijsvinger dwars onder de neus, drukkend op de pruilende lippen, stak Jacques schril af tegen de entoeziaste Louise, en zeker tegen het jonge paartje dat [in Londen!] rechtsprong en floot: Floot! Hun reaktie was voor Jacques een grotere openbaring dan de muziek. En de maëstro? Hij boog, in dank, en spreidde de handen - de werktuigen van zijn stiel - voor het gefluit van teenagers.
- Waarom roepen ze niet? vroeg Jacques; Louise begreep zijn vraag niet, maar uit de linkerbovenhoek [zij zaten rechts beneden] zwelde het al aan: Jaaaa... De twee pianisten bogen, liepen weg, verdwenen in de koelissen, men applaudisseerde verder, Jaaaaaa!!!..., gefluit, daar kwamen ze terug, huppelden het podium op, applaus, Jaaaaa!!!..., gefluit, daar waren ze na een buiging weer verdwenen, applaus riep ze terug, Jaaaaa!!!... en dankbare mondjes in zoenstand floten... het leek wel Golden Gate Park, die eerste zondag van maart was het, van twaalf tot vijf: Invocation of Spring. Free Concert & Dance: Joy of Cooking, Frumious Bandersnatch, Womb, Last Mile, The Crabs, Allmen Joy, Cleveland Wrecking Company, Sons of Champlin...
Speed Meadows, het enorme grasperk in het park van San Francisco, dat elke zondagnamiddag, maart tot oktober, bezet wordt door duizenden jongeren. Het is een heel gedoe om met de wagen in de buurt [op de hoogte van 25th Avenue] te raken. Speed Meadows is anderhalve kilometer lang en drie minuten breed.
Jacques stapte door de enorme open plek, waar Chinese families zaten te piknikken en voorbij een fonteintje waar hippies zich wasten of waar ze hun waterpistooltjes kwamen laden, voorbij het toilet waar het urenlang aanschuiven geblazen is.
| |
| |
Binnen zijn alle deuren eruit gebroken. Er is, in het mannentoilet uiteraard, ook maar één urinoir overgebleven; de andere drie zijn meegenomen, tronen nu ergens in kleine kamertjes onder posters van Che en The Grateful Dead.
Na die open plek versmalt de vlakte, om dan terug wijder te worden: daar liggen ze. Het is al behoorlijk warm deze eerste zondag van maart, dertig graden Celsius, en de meeste jongens dragen alleen jeans of shorts. Hun huid is nog wat bleek, het is een lelijk schouwspel, alleen de negers blijven in deze omstandigheden elegant. Het gros van de vrouwen is konventioneel gekleed - jurken, bloezes, shorts, badpakken. In de eerste vijfhonderd meter zie je weinig opvallende figuren. Onder de bomen wandelt een slank blond meisje in een doorzichtig laken, maar wel met een slipje aan.
Hippies hebben vlaggen geschilderd en staan als schildwachten recht temidden van de zonnebaders. Enorme mandala's wuiven in het briesje, de geur van wierook wordt sterker, het orkest wordt hoorbaar, er zijn meer en meer groepjes waar sticks worden doorgegeven. Om het eind van de joint te roken gebruiken ze haarspelden.
In een klein natuurlijk prieeltje zitten een paar negers op bongo's en tamtams te roffelen. Een kleine dikke blanke jongen met een witte lendenschort en over de schouders een flard wit laken staat als gehypnotizeerd te luisteren. Een neger danst temidden van de drummers, hij strekt de handen, een blank meisje omhelst hem. De neger steekt een enorme tong uit, wel twaalf centimeter, die hij ritmisch in en uit haar lippen perst.
Verderop. De muziek wordt luider, de kleren worden bonter, als naderde Jacques met een onzichtbare zoom op het lawaai en het hippe gericht meer de couleur locale naarmate hij dichter bij het podium kwam.
De aanwezigen wiegen mee op de maat van de muziek. Een meisje en een jongen, elk met een grote ronde rode bloem in de hand, lopen tussen de rijen van het publiek, waar een paar amateur- | |
| |
fluitisten zitten mee te blazen met het orkest, maar ze zijn nauwelijks te horen. Het orkest staat op een podium geflankeerd door twee gigantische luidsprekers; achter de drummer draait een machine die zeepbellen produceert, de wind draagt ze tot ver in de vlakte. Het nummertje is voorbij. Een dikke, blootborstige maar niet onbehaarde Master of Ceremonies stapt naar de mikrofoon: Please please please will the people please the beautiful people get off the bandstand get off the bandstand please, het vervangende orkest kruipt met veel moeite op het podium, begint de drums op te stellen, test de versterkers, en de mikrofoon trilt op also please desperately please will all of you get out of the trees get out of the trees please come down please if the Man sees you he'll move in we can have this place free until October if nothing goes wrong please come out of the trees will all of you get out of the trees. Orde is hersteld. Nu nog enkel please many more people want to see the band will all of you please sit down until you dance please will you yes please sit down come on think of the brothers behind you.
De brothers behind applaudisseren wanneer de brothers in front werkelijk gaan zitten. De zanger en de zangeres plaatsen zich voor de mikrofoons, voorovergebogen, als gingen ze tegen elkaar hardlopen. Cymbaalflits. Everyday. Cymbaalkristal. Everyday. Grote trommel. Everyday I. Tenorsax kronkelt in. Everyday I have the blues. Op blues vallen ze allemaal in, sax, gitaar krijsend hard, de zangeres met een afschuwelijke gil. Het publiek begint te golven. Yeah baby yeah, yaeh yeah yeah, oh baby yeah, oh, baby,..., het ritme golft, de gitaar slingert zich om de harmonieën van de sax, het zangeresje murmelt ondertussen almaardoor blues I got the blues. Uit het golvende volkje rijst plots een bleek blond meisje, ze draagt jeans, heeft haar bruine zijden bloeze naar boven gerold en vastgehaakt onder haar beha, haar navel begint rond te tollen, haar trage mond hangt open in Jacques' telelens. Ze draagt een achthoekige
| |
| |
zonnebril met vergulde randen. Haar ogen zijn gesloten. Ze heft de armen naar de hemel, iedereen rond haar blijft zitten, ze is te mooi, niet op zichzelf, met haar vrij vormeloze lichaampje, haar bleke lippen, haar te scherpe wipneus, haar krulharen, ze is mooi alleen door de beweging, door het fluïdum van sex uit haar draaiend bekken dat de omgeving betovert, ze is mooi alleen omdat ze daar staat als een korenbloem in het veld, mooi door de isolering. Verderop, buiten, rechtop langs het voetpad, staat een neger die een tak heeft opgeraapt te doen alsof hij de gitarist is. Finale Oh yeah. Applaus.
Wie rechtgestaan was, gaat zitten. Dit is minder een rockband dan een blank bluesorkest. Alleen de drummer heeft het houterige van de rockbeat; de musici zelf zijn losser, de zangers bekommeren zich niet om de teksten. Hun voorbije Everyday had niets te maken met het gelijknamige lied van Memphis Slim, door Joe Williams en Basie tot een hit gemaakt. Ze beginnen een zin, zoeken een woord, een klank, een intonatie, het is iets wat in de jazz zelden daarvoor te horen was [Dave Lambert met Allen Eager, denkt Jacques].
Korte stilte, aankondiging somebody got sick he has to be taken to the hospital immediately please immediately it's very urgent we need a driver please will somebody
- Waaraan denk je? vroeg Louise.
- Aan San Francisco, zei Jacques, opschrikkend temidden van de menigte terwijl ze tegenstroom vochten in de richting van de kleedkamers en orkeststudio.
- Oktober? vroeg ze.
Toen waren ze een weekeindje naar Frisco gevlogen.
- Nee, twee jaar geleden, zei hij, een koncert.
- Toen kenden we elkaar nog niet, blies ze in zijn oor, met een lik, en: welk koncert?
Ze zijn rechtgesprongen, handen klauwen door de lucht, kleren worden uitgerukt, zelfs zij die stil staan en wiegen, de ogen gesloten, de mond
| |
| |
dichtgeperst, zelfs zij zijn het geweld nog dat hier heerst en alles tot razernij aanspoort. Een blonde jongeman met hoekige kin staat onbegrijpelijke woorden te schreeuwen, zijn vuist zal twintig lange minuten bonken in het ijle. Alleen de fluitist speelt; drums, gitaar, basgitaar bonken een ostinato tegen de lichamen van de massa, de zanger en zangeres hebben koebellen en kleine trommels en wie weet wat voor rommel meer gegrepen, het ostinato blijft zwellen, de fluitist blaast en neuriet en fluit en gilt, de versterkers worden naar luider gedraaid, Jacques' lens wringt zich door de lichamen heen. Hier staat een nogal plomp meisje dat alleen een onderjurk aanheeft. Ze draait met haar kont, traag, heft de armen, vlugger. Ze zwaait heen en weer, naar voor, naar achter, haar enorme tepels en haar bos schaamhaar vormen alternatief om de drie sekonden donkere vlekken op haar witte niet erg schone, jurk. Haar oksels zijn niet geschoren, het donkerbruine haar zit vol belletjes zweet, haar hoofd hangt achterover, haar mond open, haar tong even eruit, haar ogen staren naar de blauwe hemel, waarin zeepbellen drijven. Iemand heeft een generator aangeschakeld. Een schrijnende zoem mengt zich met het gegorgel, geroep, gehijg, het okkasionele fluiten van de fluitspeler. De zanger begint riffs te schreeuwen, de woorden zijn onverstaanbaar. De dansers worden wilder, maar hun bewegingen blijven vrij stijlvol, de hele vlakte wiegt, handen grabbelen boven hoofden, Jacques wiegt door de rijen heen, verderop, naar een danseresje dat in de donkere kamer meegevoerd moet worden. Ze is ontstellend wit van huid, haar tepels boren door haar zwarte, diep uitgesneden trui. Ze zwaait met haar armen, streelt haar haren, haar borsten, knijpt op haar tepels, perst haar lenden samen, streelt haar dijen, trekt haar minirokje op, perst beide handen tegen haar geslacht, haar mond hangt open, een fotograaf heeft zich tegen de grond geworpen, tussen haar gespreide benen - plots houdt ze
op, schudt het hoofd, knijpt de ogen een paar keer opentoe, wrijft zich over het
| |
| |
voorhoofd als iemand die ontwaakt, gaat zitten, wrijft met haar rechterhand het zweet van onder haar linkeroksel, begint de vochtige vingers te likken.
I'm on my way now! Yeah! I'm on my way! I'm on my way now! Yeah! I'm on my way! I'm on my way now! Yeah! I'm on my way! De hele cirkel zingt en gilt mee: I'm on my way now! Yeah! en ja de cirkel klapt in de handen op de maat van het één twee één twee van het ostinato, in het midden van de cirkel ligt op haar rug een lang, mager meisje met een geel, goedkoop, kleed. Haar benen zijn opgetrokken, haar dijen gespreid, het kleed is opgeschort tot net onder haar navel. Ze draagt een dunne roze onderbroek, niet een klein modieus slipje, maar zo'n soliede broek die Jacques aan zeilboten herinnert. Haar hoofd slaat van links naar rechts terwijl haar handen krampachtig over haar borsten glijden, knijpen, drukken, cirkelen, het kleedje geeft mee, een tepel komt bloot, I'm on my way! I'm on my way now! Yeah! en het is alsof haar schaamlippen door het dunne ondergoed willen dringen, alsof ze zich een weg vreten doorheen de stof, Yeah!, iemand, haar vrijer, misschien, vraagt om geen foto's te nemen, Oh baby yeah! Baby! Oh baby yeah! Baby!, zij draagt een groen kleed, hij groene jeans, ze likken elkaar, ze vreten elkaar meer op dan ze elkaar kussen, haar nagels trekken sporen in zijn blote rug, zijn handen graaien, onder haar kleed, nauwelijks, maar onder, kneden haar billen onder haar kleine slipje, ze vallen op de grond, de dansers wijken, haar slip wordt uitgerukt, blijft over haar knieën hangen, zijn vingers boren in haar geslacht, Baby! I love you baby oh yeah! Oh baby yeah!, een ouwe taaie, een overdertiger, haar tot onder zijn schouders, haakneus, zit in volle concentratie zijn reefer te rollen, ja hoor, de eindjes nog eens extra afpitsen, dan nog eens ruiken aan het stickje, ha!, en nou een lucifer, eerste teug oo-ooh!, niet een glimlach over het gelaat, maar een relaxen van de spieren, het
hoofd buigt nederig als dat van de gelovige tijdens de konsekratie, tweede teug, de schouders
| |
| |
worden opgehaald, de schouders dalen in vrede, niet alleen de zijne, tientallen, honderden, hoe harder de eindeloze climax van de muziek wordt, hoe vrediger de dansers, de rust van het einde is nabij, zweet stroomt over de gezichten, wie nog een hemd of een T-shirt of een bloeze draagt heeft een vochtige plek in het middenrif, hamer van de zon, een driemeter ballon gaat de lucht in, zeilt weg, enorme zeepbel met de letters LOVE, paartjes wringen zich tegen en in elkaar, anderen staan klaar te komen in gedeelde eenzaamheid, de zangeres is schor geworden, het is alsof ze van keelinstrument veranderd is, de gitaar vuurt kwikzilver af, alles wordt nog een keer hernomen, I'm on my way now! Yeah! En stiller, I'm on my way now. Yeah...
En stiller, I'm on my way now! Yeah... En dan, als een kanon, als één man met één megafoon, iedereen, zangers, musici, dansers, kijkers, vermomde politieagenten, de mannetjes in de bomen, de baby's op het gras, I'm on my way!!! I'm on my way now!!! YEAH!
- Waar heeft u gestudeerd? vroeg de vermoeide pianovirtuoos.
- Gestudeerd? Oh, God, nee, ik ben geen musicus, antwoordde Jacques.
- Een normaal mens! lachte Liskenase. Kom, cher ami, neem nog een slokje, er is whisky genoeg. Het nieuwe ras drinkt niet. Je moest eens weten... Op een wenk van de meester bracht de dienster twee verse glazen scotch met ginger-ale. Jacques en Liskenase toastten. Het was een van die recepties, een van die duizenden rond dit uur, tien uur 's avonds in Queen Elizabeth Hall, terwijl in Hong Kong - maar dat wisten ze niet - de uitgebrande Queen Elizabeth [Cunard Lines] in de haven zonk. Hong Kong was ver. Hoever ben ik van haar en waaraan denkt zij nu, bedacht Jacques, terwijl hij keek naar het kleine aantal genodigden - André Moussorgsky, zijn lichaam voor een deel in elkaar gezakt, de rest afhangend als pudding van deze scheve stutvormen - half kaal, waterig- | |
| |
donkere ogen, verward, zenuwachtig gesticulerend, in gesprek met twee meisjes waarvan één mooi - een vriendelijk bol gezicht in korte blonde haren gevat, boven een knalrode jumper en een groene schotse maxirok die afhing tot net boven haar Jourdan-schoenen met verchroomde band aan de hiel. In de rok stak een nutteloze reusachtige veiligheidsspeld, illuzie dat de rok zomaar losgehaakt kon worden... Luxe-groupies, hoeren van geldeloze adel - of zelfs niet - halfhoeren, zoals de barmeisjes in onze cabarets, dacht hij - Olga! O-olga! - en Louise viel - bij wijze van - want veeleer viel Olga in Louises armen. Amper anderhalve meter hoog, verminkt [Treblinka, herinnerde hij zich nog], hinkend, een verschrompeld Pools vrouwtje dat nog enkel leefde voor de dagen waarop Liskenase in Londen optreedt [zegt ze, in haar liefde]. Zijn wij soms verliefd?, en verder haar dagen doorbracht in haar kamer in het Chelsea Court.
Ook Ingrid, de maîtresse van Liskenase stond daar te kijken, neusje over de rand van haar tomatensap, afzijdig, als was ze een spion of een lijfwacht veeleer dan een vrouw, een vriendin, een geliefde - op een sofa zaten drie langharige pianisten, maëstro's in spe, koffie te sippen, en Jacques wendde zich opnieuw tot Liskenase die met een zucht op een stoel neerzakte, toegeschoven door Wilfrid Van Dyck, een duidelijk sinistere man, groot, breed, met een stalen arm die eindigde in een zwarte handschoen - het vrouwtje in wit-zwart uniform bracht twee verse glazen whisky met ginger-ale en ze toastten opnieuw.
- Op Brussel, zei Liskenase, mooie stad. Heb ik je al voorgesteld aan Ingrid?
- Nee, zei Jacques.
- Louise houdt er niet zo erg veel van, van Ingrid, zei Liskenase. Hou jij van Mozart?
- Niet erg, zei Jacques. Een beetje bruusk voegde hij eraan toe: Stockhausen, Berio, dat soort dingen.
- Mijn God, zei Liskenase. Maar ik kan 't ergens wel begrijpen, hoor. Heb je 'r ruzie over met
| |
| |
Louise?
- Nog niet, zei Jacques.
- Je houdt dan zeker niet van vertolkers, eh?
- Eerlijk gezegd, hoed af voor de stielvaardigheid, maar ik zou het niet kunnen, mijn leven lang, dingen maken die eigenlijk al bestaan.
- Ik zou niets anders kunnen, zei de oude Gustav. Ach, weet je, vroeger was het een hele eer, die recepties, die adel die om een handkus, een handtekening, een bezoek verzocht, die opname in het spektakel van de haute société. Jullie koningin... Elizabeth... nou ja, fijne vrouw. Maar meestal was het niet muziek spelen om bij die lui te geraken, maar muziek spelen om dit soort wereld te vergeten.
Olga streek over zijn hoofd. Louise ondersteunde haar en Jacques schoof haar zijn stoel toe.
Liskenase greep Jacques bij de mouw, trok zijn hoofd voor zijn mond en fluisterde in zijn oor:
- Je moet zo vlug de mensen niet veroordelen.
Je weet meestal niet hoe of wat ze werkelijk denken.
Een vriendelijke kneep in zijn arm, en Jacques kwam terug recht. Waaraan zou Olga denken? Aan muziek, aan zichzelf als kind, aan een heel ander beeld van een ander ego in een vroegere spiegel, aan de oorlog en het kamp, aan de komende eenzaamheid, aan de dood? En Louise? Op gelegenheden zoals deze, in feite zodra een derde persoon bij hen aanwezig was, was het alsof hij en Louise wildvreemden waren. Zijn wij soms verliefd?
- Nee, zei Liskenase, helemaal leuk is het niet, maar je went wel aan het idee.
Ingrid streelde hem in de hals, de vleesloze velrimpels onder de witte wollen sjaal.
De aanbidders ebden weg. Moussorgsky nam afscheid, en het mooie meisje met de overgrote veiligheidsspeld volgde hem op de voet. Louise en Ingrid verdwenen met Gustav om hem te helpen zijn jas te vinden en aan te trekken. Olga at de laatste toastjes uit de zilveren schalen, Jacques liet
| |
| |
zich nog een scotch inschenken, zonder ginger-ale. De dienster ontdeed zich van haar schort, doofde de meeste lampen in het zaaltje, ging achter een nu duistere bar verder met de vaat. Gustav, in bontjas, verscheen.
Tenslotte sukkelden ze allen naar buiten, tussen aluminiumemmers en tegen de rauwe betonnen wanden geleunde borstels en aftrekkers in - de schoonmaaksters hielden hun nachtelijk lunchuur in de met staal afgesloten hokken links en rechts van deze uitgang voor het personeel - een reeks van kleine bunkers die uiteindelijk uitgaven op een dubbele glazen deur en daarachter op een stalen wenteltrap met ijskoude leuning. Gustavs hand sprong ervan weg als had een dier hem gebeten of willen bijten. Jacques ondersteunde hem tot boven, op de brug met de gierende wind, terwijl klodders mist aan de grijze Thames kleefden, onder hen.
Ze wachtten zonder te spreken - Louise, rillend van koude in haar lichte tailleur onder Jacques' suède jas, Olga, nog meer gekrompen leek wel, Ingrid, blond, dik, onverschillig, wat hoogmoedig, en als stond ze niet recht maar zàt ze in haar zwarte bontmantel, en Gustav, zenuwachtig, links en rechts kijkend, stampend op de grond, lange benige beroemde vingers door zijn haar jagend. Een kennelijk goed bezopen zwarte bedelaar stond op een-twee-drie meter van het groepje te wachten op een gift die niet kwam, hij sprak woorden die zonder antwoord bleven - en wie weet was er op dat ogenblik van de beide Duitsers, de twee Polen en de Belg wel iemand die in het Engels luisterde - elk verzonken in een eigen, eigentalige, eenzaamheid. De mist steeg naar de brug. Eindelijk, zowat tien minuten later, hield een taxi stil - en Gustav dwong Olga tot instappen, en met haar Louise en Jacques.
Ingrid stak een flauwe hand op, wuifde lui, de bedelaar riep nog iets, en ook Gustav, maar pas nadat hij de deur van de taxi had toegeklapt en ze hoorden niet meer wat hij zei en Jacques,
| |
| |
vanop zijn klapstoeltje in de wagen zag Gustav kleiner en donkerder worden tussen de hoofden in van Olga en van Louise, op Waterloo Bridge, dertien jaar na hun eerste ontmoeting, in het begin van dit jaar.
Freddy DE VREE
|
|