| |
| |
| |
Mona Lisa verraden
Je staat op terwijl buiten een donkere, grauwe dag tegen de ramen kleeft. Over de rivier hangt een lichte mist. Het is koud. Je geeuwt twee, drie keren. En krabt aan je zak. De sirene van de gasfabriek gilt noodlottig. Dan weet je het weer. Het wordt niks vandaag. Iemand bonkt met zware schoenen de trap af. Boven wordt het toilet doorgetrokken.
Luid gurgelend loopt het water door de afvoerpijp weg. Je kleedt je aan en luistert niet naar de radio die op het tafeltje naast het bed staat te praten. Je hebt een stijve pik, maar als je gepiest hebt laat hij zijn kop weer bedeesd hangen. Als je je staat te scheren voor het kleine spiegeltje met de diagonale barst in het glas dat boven het fonteintje met vier grote zilverkleurige schroeven in de muur geschroefd zit, draait Marianne zich op haar rug en trekt luid geeuwend de dekens tot aan haar kin omhoog. Nee, je wilt geen ontbijt, maar wel een kop koffie. Je krijgt geen koffie want ze slaapt al weer. Je trekt je jas aan en slaat de deur hard achter je dicht, niet helemaal zeker of het bij ongeluk gebeurt of een gebaar van afkeuring is ten behoeve van de nog steeds slapende Marianne.
Beneden kijk je in de brievenbus en vindt een brief uit Duitsland. Die heeft daar zeker al sinds gisteren gelegen. Zonder de afzender te lezen zie je aan de grote, slordige letters van het adres die als mussen over het papier huppelen dat het een brief van Jongsma is die voor een reclamebureau in Hamburg werkt en zich verbeeldt dat Marianne verliefd op hem is. Hij heeft een grote baard en platvoeten, maar hij kan innig over kunst praten.
Waarschijnlijk is Marianne een beetje verliefd op hem, maar niet zo waanzinnig als hij zich voorstelt. Om de hoek scheur je de envelop open en leest de brief. Je voelt je een beetje schuldig. Eerst giechel je, dan lach je luidkeels. Voorbijgangers kijken je veelbetekenend aan. Plotseling word je nijdig. Je scheurt de brief aan stukken en
| |
| |
gooit de snippers in de rivier. Je moet er speciaal de straat voor oversteken, maar het is het waard.
Wat verbeeldt die Jongsma zich wel. Je herinnert je dat ze nog te lui was om een kop koffie voor je te zetten, maar je weet dat je op een wilde en sprakeloze wijze van haar houdt hetgeen je altijd in het nadeel dringt. Zij verdraagt je slechts, en je vraagt je voor de zoveelste maal af of haar vrees voor verandering niet de enige reden is dat ze bij je blijft. En dit is uiteindelijk ook luiheid. Je neemt je voor kordater te zijn. Een vlijmscherp en kristalhelder leven te gaan leiden. Ik ruk de dekens van het bed af en sla haar met de vlakke hand in haar gezicht. Ze gilt. Ik sleur haar naar de deur. Ze spartelt tegen. Twee knopen springen van haar pyjamajasje af en rollen elegant als kleine witte wieltjes in perfecte parabolen schuin over het tapijt. Ze gilt luidkeels. Boven bonst iemand boos op de vloer. Ik open de deur. Met de ene hand probeert ze haar grote, ronde en melkwitte borsten die uit haar open pyjamajasje puilen te bedekken, met de andere hand de deur dicht te houden. Even worstelen we hijgend. Dan krijg ik de deur open en ik smijt haar de stenen trap af. Ze gilt vreselijk. Iemand opent een deur boven en schreeuwt over burengerucht op de vroege morgen. Ook wordt de politie genoemd. Krijg de pest maar, roep ik naar boven. Als ik me omdraai stoot ik mijn elleboog tegen de zijkant van de deur.
Het doet lelijk pijn. Dan graai ik haar kleren uit de kast, open het raam en gooi ze met armenvol de straat op. Marianne kruipt haastig op handen en voeten naar binnen. Ik heb vergeten de deur dicht te doen. Met opzet? Ze huilt. Ze heft haar betraande gelaat smekend naar me op. Ze vraagt vergiffenis.
Belooft beterschap. Klemt zich aan me vast en bedekt mijn gezicht met kussen. Ternauwernood onderdruk ik een opwelling een harde wind te laten. Mijn elleboog doet pijn. Maar ik ben streng en geef niet zo maar toe. Ze smeekt. In de deuropening staat de bovenbuurman in zijn onderbroek en borstrok. Hij heeft één sok aan. Hij is
| |
| |
boekhouder bij een firma die handelt in haarden en fornuizen. En ziet er naar uit. Hij spreekt boze woorden. Met één been trap ik de deur in zijn gezicht dicht. Marianne zucht en vlijt zich tegen me aan. Ze streelt me over de billen. Ik krijg een erectie en draag haar in mijn armen naar het bed.
Een pornografische ontploffing. Dan lieve woordjes. Marianne gaat koffie zetten en bakt zelfs een spiegelei voor me. Ze doet poeslief. Er wordt gebeld. In de deuropening staat de bovenbuurman. Hij heeft zich ondertussen aangekleed. Een keurig, donkerblauw pak hoewel zijn stropdas in enigszins hatelijk rood er niet geheel bij past en hem uiteindelijk adverteert voor de proleet die hij diep in zijn hart toch is. In zijn armen draagt hij Mariannes kleren die ik het raam uitgesmeten heb. Hij heeft ze netjes opgevouwen. Hij biedt zijn verontschuldigingen aan voor zijn onheuse gedrag. Ik druk hem gul de hand. Marianne lacht blij. Een stel opgeschoten jongens en meisjes met jeans en groene canvassen jakken aan met kleurige emblemen op de mouwen genaaid, slenteren voorbij. Drie of vier dragen zware rugzakken. Een van hen speelt nonchalant op een gitaar. De anderen neuzelen een vreemd, eentonig liedje. Een knap meisje met lang blond haar en een gezond, sympathiek gezicht zonder opmaak houdt je tegen en wenst je peace, brother. Ze vraagt in het Engels om geld, voor een goed doel natuurlijk. Enigszins wrevelig geef ik haar een gulden omdat ze zo knap is, en zo onbevangen. The Lord will repay you, brother. I'll pray for you. Yeah, denk ik. Thanks and goodbye. Ze drukt je een pamfletje in de hand. Vanavond bijbellezing daar en daar. Allen welkom. Als je bij de winkel aankomt staat meneer Bakker net de deur open te doen. Het duurt een hele tijd, want hij kan nooit de juiste sleutel vinden in de grote bos die hij altijd bij zich draagt. Hij lacht vriendelijk en wenst je opgewekt goede morgen.
Zijn kleine ronde ogen achter de dikke brilleglazen twinkelen oprechtheid en goedheid. Zijn vette, welwillende gezicht straalt blijdschap uit. Komt
| |
| |
het omdat je in de grond van de zaak een grote sympathie voor hem voelt dat je altijd zo nors tegen hem doet? Je mompelt goede morgen. Meneer Bakker laat zich niet van zijn stuk brengen.
Opgewekt kwebbelend wijst hij je de grote pakken kunstboeken die gistermiddag laat aangekomen zijn. Hij verzoekt je de boeken te laten uitpakken en er persoonlijk op toe te zien dat ze op de aantrekkelijkste wijze uitgestald worden, want de andere verkopers... Je weet het wel. En meneer Bakker weet het ook. Je bent de beste boekverkoper die hij ooit gehad heeft of ooit nog zal krijgen.
De andere drie verkopers, het blijft hen volkomen gelijk of ze boeken of schoensmeer verkopen.
Het is maar een baan, als elke andere. Maar jij deelt meneer Bakkers diepe, bijna erotische liefde voor een goed verzorgd boek. De forse, hoekige werken liggen zwaar en royaal in de hand. De kleurige, glimmende omslagen vertolken op smaakvolle en functionele wijze de inhoud. Het dikke, kostbare papier bewijst dat het deze maal de uitgevers ernst was toen ze in de brochures aankondigden dat een avontuur in boekdrukkunst op komst was.
De prachtige vierkleurendrukfoto's. Van Gogh.
Gaugin. Paul Klee. Kandinsky. Miro. Modigliani.
Picasso en Matisse. Tegen tien uur komen de eerste klanten binnen. Haastige gelegenheidskopers die een vlug geschenk zoeken. Tegen elf uur de verkopers van kantoormachines en tijdbesparende mirakelen die mistroostig alweer een dag aan het afschrijven zijn. Je laat ze maar bladeren. Ze behandelen de boeken voorzichtig, het vult de winkel op, en je weet dat ze een miserabel leven leiden. Later goedgeklede en mondaine of ook wel bestudeerd slordige, vaak enigszins hysterische, kunstboekenkoopsters die je woorden van advies op een goudschaaltje wegen. Ze worden graag door jou bediend want ze houden je norse verlegenheid voor geestelijke diepte. Gedurende de lunchtijd de bladeraars en romankopers. 's Middags de fijnproevers en de studenten. Jaap Verhey staat in de afdeling buitenlandse romans en vertalingen
| |
| |
naar de goedgevormde benen van een opgeschoten schoolmeisje te gluren. Hij maakt meer afspraakjes dan hij romans verkoopt. Maar hij spreekt vier talen vrij vloeiend en is handig met buitenlanders en studentjes. Je springt hem vaak bij, zodat zijn afdeling het uiteindelijk nog zo slecht niet doet. Soms rookt hij een stickie op het toilet.
Maar met het soort klanten dat hij bedient geeft dat niet veel. Meneer Bakker merkt niets, natuurlijk. Hij heeft een knap, brutaal gezicht, donkere trekken. Eens sloeg je hem kwansuis gade toen hij achterin de winkel door de hoge boekenrekken aan het gezicht onttrokken een jonge, goedgevormde vrouw met lange slanke benen zomaar geil in de billen kneep. In plaats van hem met de roman van Giuseppe di Lampedusa waarin ze stond te bladeren verontwaardigd om de kop te hameren, zoals je verwachtte, stak de dame van goeden huize haar achterwerk als een koriste uitdagend naar hem uit opdat hij het nogmaals kon knijpen.
Waarom gebeurt jou zoiets nu nooit eens? De andere twee verkopers zijn grauwe, goedwillige sullen, erop bedacht zo weinig mogelijk op te vallen door noch goed noch kwaad te doen. Met gezichten en persoonlijkheden zo onbenullig dat, zou je je 's avonds na het werk hun gezichten voor de geest willen roepen, je niet verder zou komen dan twee grijze vage ovalen. Brazilië. Met foto's van Cartier-Bresson. Wat een fascinerend land. Brasilia. Santos. Sao Paulo. Weidse, zonovergoten stranden. De Mato Grosso. Oerwouden als kroeshaar. Wat een armoede. Carnaval in Rio de Janeiro. Drie dagen lang. Tupamaros. Gevangenissen. Executies. De zilvergrijze Ford Mustang zoemt over de Avenida di Garibaldi. Stoffige palmbomen. Carlos manoeuvreert de wagen met één hand losjes op het stuur elegant door de dichte verkeersstroom. Benzinedampen hangen boven het asfalt. In zijn hand heeft hij een grote sigaar. Als we bij de politiekazerne komen kijkt hij op zijn horloge en vermindert vaart. Nog dertig seconden, zegt hij. Hij gespt zijn veiligheidsgordel vast, gooit de
| |
| |
brandende sigaar het raam uit. Hij legt beide handen op het stuur. Hij gaat rechtop zitten. Achter me haalt Marianne twee keren diep adem. Ik draai het raampje open. Honderd meter verderop worden de grote metaalbeslagen deuren van de politiekazerne door twee schildwachten moeizaam geopend. Hun machinepistolen hangen op hun borsten, nonchalant. Een zwarte, elegante limousine met een officiële standaard op het rechterspatbord rijdt door de poort en dringt zich luid toeterend en zonder te stoppen de verkeersstroom in. De schildwachten springen in de houding. Carlos trapt op het gaspedaal en de Ford Mustang schiet vooruit. Achter me hoor ik het woedende getoeter van een boze chauffeur die Carlos gecoupeerd heeft. Ik licht de loop van mijn machinepistool door het open raampje. We rijden naast de limousine. De chauffeur kijkt me een seconde verbaasd aan.
Hij opent zijn mond. Maar reeds zakt hij over zijn stuurwiel heen als mijn machinepistool brakerig begint te ratelen. Achterin de limousine zit een kleine, dikke man met een bijna komisch grote met gouddraad geborduurde uniformpet op. Hij slaat zijn korte armen voor zijn gezicht, maar hij begint al langzaam voorover te vallen. Carlos trekt met volle vaart en rokende, doorslaande banden een hoek om. Met razende vaart rechtdoor. Weer een hoek. De achterkant van de wagen veegt een fruitkraampje omver. Vanuit mijn ooghoek zie ik sinaasappelen en bananen over de weg rollen.
Rechtdoor. Nog een hoek. Dan vermindert hij vaart. Hij knipoogt tegen me. Biedt me een grote sigaar aan. Marianne zegt langzaam en nadrukkelijk: ‘Een heel bekwaam en knap stukje werk’. Ik probeer eenvoudig te kijken en geef Carlos vuur.
Waarschijnlijk, als je goed je best doet, biedt meneer Bakker je in de loop der jaren een aandeel aan in zijn zaak. Zou je dat werkelijk willen?
Je hele leven boeken verkopen? Plotseling sta je buiten, de wereld een motregen, een fijne grijze mist, laaghangende wolken. Je verlangt naar een vakantie op Majorca op een sinaasappelenplantage
| |
| |
in de schetterende zon, maar je gaat een borrel drinken in De Kabouter. Je verlangt naar Marianne maar om de een of andere reden wil je niet naar huis gaan. Je steekt je handen in je zak om je sigaretten te voorschijn te halen en vindt een verfomfaaid pamfletje dat je opwekt een bijbellezing bij te wonen daar en daar. Je bent niet bijzonder geïnteresseerd in bijbellezingen, maar je denkt aan een jong, knap en sympathiek gezicht met blond Mona Lisa-haar en plotseling denk je dat op de een of andere wijze zij iets voor je zou kunnen gaan betekenen. Wat weet je niet. Je vindt het adres gemakkelijk. Etalagelichten en de koplampen van voorbijglijdende auto's hangen myopisch in de mistige avond. Misschien zijn er dertig mensen. Allen jong. Iemand met lang slordig haar, een baard en een camouflagepak aan leest uit de bijbel voor. Allen luisteren aandachtig... droge bete, en rust daarbij, is beter dan een huis vol van geslachte beesten, met twist. Het is beter nederig van geest te zijn met de zachtmoedigen, dan roof te delen met de hovaardigen. Die op het woord... De Spreuken waarschijnlijk. Salomo. Dat herinner ik me nog wel. Of beter, de stijl herken ik. Het ernstige gezicht van de voorlezer, mager, gekweld, heeft iets weg van een rampgebied. Te veel stickies vroeger, of erger. Maar het is duidelijk dat wat hij voorleest heel veel voor hem betekent. Zoals ook voor de andere aanwezigen. Is de wereld aan het krankzinnig worden? Welke inquisities, hoeveel concentratiekampen zullen vandaag of morgen uit zoveel fanatiek geloof geboren worden? Dit zijn tijden van chaos, wordt er gezegd. De wereld heeft haar betekenis verloren. Alsof het altijd niet zo geweest is. Het is halfdonker. Het enige meubilair in de grote kamer is een ruwhouten tafel zoals men op politiebureaus en in kazernes vindt, een grote ouderwetse schemerlamp, veel kussens op de vloer, en wat slaapzakken. Op de tafel staan in twee Coca Cola-flesjes wierookstokjes te walmen. De gemeenteleden of
hoe ze zich ook noemen zitten, hangen en liggen als onverschillig op de
| |
| |
vloer geworpen meelbalen door en op elkaar. Zou je nu niet eens even hardop willen lachen? Je gaat in een donker hoekje zitten. Iemand trekt je aan je broekspijp. Ach natuurlijk, daar ben je voor gekomen. Ze gaat naast je zitten. Ze fluistert je toe dat ze zo blij is dat je gekomen bent. Je zou dat zo graag willen geloven. Je fluistert over allerlei dingen met elkaar. Pas dan valt het je op dat ze Engels spreekt en de bijbellezer waarschijnlijk helemaal niet kan verstaan. En hoeveel van de anderen kunnen er een woord van volgen? Ze zien er allemaal zo buitenlands uit. Onnederlandse gezichten. Ze legt haar hand op je dij, maar zo vroom en onbevangen dat je weet dat er niets achter steekt. De bijbellezer dreunt maar door. Ze gaat steeds dichter tegen je aanhangen. De bijbellezer dreunt door; rustig, goed gearticuleerd, hypnotisch rollen hem de vrome volzinnen van de lippen.
Hij heeft een prachtige, sonore stem. Eigenlijk zou hij het behoren te zingen. Plotseling houdt hij op. Iemand speelt een paar akkoorden op een gitaar en dan beginnen ze te zingen. Toch Nederlanders.
Ze zingen. Prachtig. Prachtig. De kleine dorpskerk vroeger. Een bulderende sneeuwstorm beukt op de ramen. Je zit tussen je vader en moeder in.
Tussen een bariton en een sopraan. Zelf piep je ook mee. En het is zo donker buiten. Ze stoot je aan.
Je moet zeker ook meezingen. Maar je kent de woorden niet meer. Je bromt maar wat. Flarden van vroeger komen terug. Woorden eerst. Dan hele regels. Ik sta vooraan, vlak voor het altaar.
Armdikke kaarsen walmen onder de prachtige gebrandschilderde gotische ramen. Het reusachtige orgel met de tientallen gebronsde pijpen die als populieren naar de zoldering van de kathedraal rijzen zet logge akkoorden in. Het koor brult huizenhoog. De soprano kerft versplinterde aria's uit de diepte van haar ziel. Het is stampvol, bijna de helft der congregatie heeft geen zitplaats kunnen vinden en staat in de gangpaden. De alto laat kristalheldere watervalletjes klateren. Dan weer kloekt ze als een broedse kip. Nu is het mijn beurt.
| |
| |
Even weifel ik, dan reeds rollen de gedragen modulaties als gesmolten boter uit mijn mond.
Prachtig. Prachtig. Een daverend applaus. De aartsbisschop glimlacht zalvend en maakt een lui gebaar van benedictie met zijn beringde rechterhand. Dan stoot ze je weer aan. Hoe heet je, wil ze weten. Zij heet Marina. Een naam die bij haar past. Dat is onzin, natuurlijk. Elke naam past bij iedereen. Je hebt twee jaar in Londen gewerkt. Je was daar bijna gelukkig. Na Amsterdam de beste stad op de wereld zeggen zij die deze dingen bestuderen. Maar ze komt helemaal niet uit Engeland. Ze komt uit Boston Massachusetts USA. Ze heeft helemaal geen Amerikaans accent, maar je wordt verzekerd dat iedereen in Boston spreekt zoals zij. Je herinnert je films van John Kennedy, en gelooft haar niet. Het zingen heeft inmiddels opgehouden en nu stelt men vragen. Een lange slungel met een fatsoenlijk blij gezicht staat plotseling op en doet op verwarde wijze van iets getuigenis. Vroeger ontucht, drank en stickies. Totdat Jezus hem greep. Zomaar, plotseling. Op een donkere nacht op het gras in het Vondelpark. Hij is zo broodmager en zijn ogen staan zo lodderig dat het effect op zijn gezondheid rampzalig geweest moet zijn.
Allen klappen in de handen en lachen de sukkel blij toe als hij tenslotte buiten adem weer gaat zitten.
Waarom zou je cynisch zijn? Misschien is hij werkelijk gelukkig. Er wordt wel van tijd tot tijd verstoord naar Marina en jou gekeken als je doorgaat met je gefluister. Ze kan toch geen woord van dit alles verstaan. Wat zoekt ze hier in godsnaam? Ze wil je iets laten zien. Je volgt haar een kale gang door met aan weerszijden open deuren. Je passeert een door een brandende kaars verlichte kamer en ziet in het voorbijgaan een in elkaar verstrengeld paar op een deken op de vloer liggen. Dat gebeurt hier dus ook. Je stommelt een houten trap op naar een bovenverdieping.
Op de trap struikel je over een zwarte kat die daar ligt te slapen. Met een hels gekrijs stort zij zich de trap af. Je haren staan recht overeind van de
| |
| |
schrik maar Marina grijpt zich aan je vast en gilt van de lach. Wat is zo grappig? Zo lijkt ze helemaal niet op Mona Lisa. Maar dat zal wel aan jou liggen. Dan loopt ze weer door. Haar ronde achterwerk in de nauwe jeans draait verrukkelijk vlak voor je ogen heen en weer. Als ze haar linkerbeen optilt staat haar rechterbil bol, als ze haar rechterbeen oplicht haar linkerbil. Jaap Verhey zou nu..., en dan doe je het al. Onbegrijpelijk. Oeps, zegt ze, en springt rap twee, drie treden op. Boven ligt een stikdonkere gang heel geheimzinnig te doen. Je voetstappen bonken dof op de kale houten planken. Je licht je voeten hoog op bij iedere stap want je hebt het achterlijke idee dat straks plotseling de vloer ophoudt en je drie verdiepingen naar beneden gaat lazeren. Aan het eind van de gang opent ze een deur en trekt je mee naar binnen. Ze doet de deur achter je dicht. Het is niet zo donker hier als op de gang, maar toch donker. In de muur tegenover je zit een klein rond kruisraam waardoor donkere wolken langs een lodderige maan jagen.
Je voet blijft in iets steken. De jas van een moordenaar die daar op de loer ligt? Of een wild dier? Het zijn een paar dekens. Van angst knijp je haar weer in de billen. Ze lacht brutaal. Waar is Mona Lisa gebleven? Plotseling zakt ze door de vloer. Maar dan hoor je ergens haar adem. Ze grijpt je bij de hand en trekt je naast haar op de dekens.
Ga me nu niet vertellen dat ze iets zien kan in dat aardedonker. Ze rommelt wat rond, er krast iets op iets anders, en dan brandt er een dikke kaars in een cognacfles. Alles is weer normaal. Je slaat je arm om haar schouders. Je legt je hoofd tegen haar haren. Ze ruikt naar jonge erwtjes en palmolive zeep. Je weet niet waar je over praten moet, dus zoen je haar maar. Ze zoent begerig terug. Je linkervoet waar je op zit begint te tintelen. Je strekt je been uit en laat je achterover vallen op de dekens. Ze gaat naast je liggen en kruipt tegen je aan. Ze haalt hard adem door haar neus. Ze bijt je in je lippen. Waar zijn Mona Lisa en de religie gebleven? Je streelt haar over haar dijen en zij
| |
| |
speelt met je haar. Ze is lief. Ze is jong en ze is verrukkelijk. Ze ruikt naar... Je hand glijdt tussen de riem van haar jeans en blijft daar steken tegen iets scherps. Een speld? Een gesp? Au, zeg je. Ze opent de riem zelf. Je bestreelt en betast haar.
Je praat zachtjes over gekke dingen. Heel ver weg zeurt een vliegtuig door de nacht. Beneden in de straat toetert een auto. Plotseling word je bang voor haar. Ze hijgt zo. Je weet met verblindende zekerheid dat je er niets van terecht gaat brengen. Ze zal je luidkeels uitlachen. Je wilt er vandoor.
Weg hier. Je denkt aan Marianne. Dat lijkt een beetje op Marina. Je hebt Marianne niet opgebeld.
Ze weet niet waar je zit. Ze zal woest zijn. Je staat op. Marina is verbaasd. Je probeert uit te leggen.
Dan wordt ze woedend. Ze trekt haar jeans omhoog en loopt de deur uit. Bonkt de trap af en roept ontuchtige scheldwoorden over haar schouder naar boven. Waar zijn Mona Lisa en de religie gebleven? Je wacht een paar minuten. Dan loop je snel en geruisloos de trap af. Straks slaan de bijbellezers je nog op je flikker. Marina is nergens te vinden, God zij dank. Ze was zo lief. En zo jong. Ze meende het zo goed. Je weet dat je voor de zoveelste maal in je leven alles weer verknoeid hebt. Dan sta je buiten. Het regent weer. Het waait.
Een enkele auto. Etalagelichten om de hoek.
Bij de tramhalte staat een oude man met een hond. Hij vraagt hoe laat het is. Het is koud. Ik zou zo graag gelukkig willen zijn.
Piet VALKMAN
|
|