Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 26
(1973)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift–
[pagina 932]
| |
IEen bepaalde vorm van veelbetekenende decadentie bleef blijkbaar Luchino Visconti alsmaardoor boeien: hij wordt als het ware nog steeds gebiologeerd door de periodes van duidelijk merkbare maatschappelijke ontbinding, en beleeft steeds opnieuw het bittere einde van een tijdperk - het tijdperk geschiedenis geheten. De wereld waar Visconti belangstelling voor koestert, barst en kraakt aan alle kanten, terwijl schimmen van ondergang en dood heilloos dolen in een gekunstelde, overladen, binnenskamers decor vol verfijning, overspannen zinnelijkheid, bedwelmende pracht, wreed rumoer en ziltige stilte. Ook steden en landschappen worden omgetoverd tot pralerige en droefnisverwekkende decors. Liefde en vriendschap ontpoppen zich als heimweeïge begeerte, razende verliefdheid of hartstochtelijke haat.
II Gattopardo en Götterdämmerung kunnen beschouwd worden als twee blow-ups van de caleidoscopische sfeer eigen aan een overgangs- of ondergangsperiode, in casu en respectievelijk, de overgang van Ancien Régime naar liberale burgerij en de liquidatie van de conventionele behoudsgezinde bourgeoisie door het losbreken van de schijnbaar irrationele krachten van het nazisme.
Tod in Venedig en Ludwig II daarentegen componeren om zo te zeggen een fenomenologie van het esthetiserend decadentisme. De eerste twee prenten evoceren duidelijk het historisch verval van sociale groepen, de laatste twee zijn scherper betrokken bij een particuliere lotsbestemming. Wel onthullen beide laatste films de sociale mechanismen van het burgerlijk schoonheidssyndroom.
Ludwig II, Visconti's jongste prent, brengt een poging van objectieve weergave van de geëxalteerde, verbitterende romantiek. De negatie van de vulgaire werkelijkheid, de afkeer voor de alledaagsheid en de aristocratische opstelling tegenover ‘de gewone mens’ leidt onvermijdelijk tot destructieve misantropie. De Weltschmerz wordt langzamerhand ondraaglijker en de held gaat tenslotte ten onder. Zoals bij Hölderlin treffen we bij Ludwig een brandende begeerte aan naar een schoonheid die eigenlijk niet van deze aarde is, een ‘desiderio di bellezza’, maniakaal, ontembaar, allesoverwoekerend. Naar het woord van Keats: ‘Beauty is truth and truth is beauty, That is all you know on earth, and all you need to know.’ | |
IIEvenals ernst, is decadentie een gesteldheid die zich afkeert van lichtvaardigheid. De bewuste decadent luidt reeds een nieuwe, nog onvoorspelbare metamorfose in. Nietzsche wees hierop in Ecce Homo. Een ziekte van de ziel gaat zelden gepaard met lichtvaardigheid. Slechts ‘gezonde’ mensen kunnen zich de luxe van de lichtzinnigheid veroorloven. | |
[pagina 933]
| |
IIIErnst Jünger: ‘Hebben we eigenlijk het gevoel het einde van een tijdperk te beleven? Dit is voorbij, dacht ik. Dit gevoel was meer geprononceerd omstreeks 1900. Er blijven nog slechts weinige plaatsen op deze wereld over waar men zich de luxe kan veroorloven decadent te zijn’. De donkere en besloten ruimte van de filmzaal blijft één dezer begenadigde oorden. | |
IVHet lot van Ludwig II van Beieren fascineerde literatoren van allerlei slag: Paul Verlaine, Catulle Mendès, Robert de Montesquiou, Léo Larguier, Elémir Bourges, Jules Lemaître, Maurice Barrès, Guillaume Apollinaire, Guy de Pourtalès, Jérôme Fraigneau, Bjorn Björnson, Gabriele d'Annunzio en, helaas, Adriaan Venema. Ook talrijke gedenkschriften van tijdgenoten bevatten belangwekkende verwijzingen naar de boeiende persoonlijkheid van de Zwaankoning.
Zo schreven Frau von Kobell, Ritter von Haufingen, Karl von Heigel, dr. Franz Carl, Ferdinand Bac, Otto Gerald, prins von Hohenhole en kanselier Bismarck waardevolle getuigenissen. De nicht van Keizer Maximiliaan I van Mexico, gravin Larisch von Wallersee-Wittelsbach [die verbannen werd van het keizerlijk en koninklijk Oostenrijks-Hongaars Hof na het drama van Mayerling] getuigt in haar memoires, die ook revelerende notities bevatten over de familiale drama's van de Dubbel-Monarchie en, merkwaardig genoeg, over Keizerin Elisabeths literair werk: ‘Je crois que je n'ai jamais embrassé la main de personne avec plus de respect et de sincérité... Chez Louis II, il y avait quelque chose qui défiait l'analyse, quelque chose qui n'était pas de ce monde’. Ook door het kleine volk van Beieren werd hij haast religieus vereerd, en in de literatuur werd zijn levenslot soms vergeleken met dat van Christus... Zijn charisma kan alleszins niet geloochend worden.
Ludwigs ontegensprekelijk verpletterende persoonlijkheid gaf echter niet alleen aanleiding tot verafgoding: hij werd ook verguisd, vooral door de burgerij. Reeds onmiddellijk na zijn troonsbestijging in 1864 circuleerden de wildste geruchten over zijn krankzinnigheid. Wat niet belette dat de IJzeren Kanselier hem zelfs financieel steunde, en zijn politiek inzicht en staatsmanschap herhaaldelijk loofde. Later schreef ook de historicus Jacques Bainville: ‘Ce détraqué, névrosé, cet esthète décadent et sans goût se montre chef d'état éclairé et sauva probablement son pays.’ | |
VDe familie van de Wittelsbach, een geslacht ouder dan de Capetingers, muntte steeds uit in extravagante en onmatige liefde tot de kunst. In 1422 ontbood Keizer Ludwigs kleinzoon, hertog Jan, de schilder van Eyck aan zijn hof. In de XVIde eeuw moedigde Albrecht V de renaissancistische geest aan, en maakte van Neurenberg een belangrijk humanistisch centrum waar plejaden grote namen schitterden: Peter Vischer, Adam Kraft, Albrecht Dürer, Hans Sachs en Orlandus Lassus. Ludwigs grootvader, koning Ludwig I, maakte van München het Athene van de Isar. Ook hij was immers bezeten door een ontembare bouwwoede. Wegens geldgebrek zag hij zich echter genoodzaakt de opgetrokken gebouwen te versieren met stucco en nageschilderde marmeraders. Een onstuimige liefdesaffaire met de schilderachtige avonturierster Lola Montez, wie hij de | |
[pagina 934]
| |
titel van gravin von Landsfeld schonk, leidde onvermijdelijk tot abdicatie, in 1848. De aantrekkingskracht van Rome was steeds voor vele Duitsers een permanente verzoeking [de twee enige ereburgers van Rome zijn Goethe en Mommsen) en Ludwig I vestigde zich dan ook in de Eeuwige Stad, waar hij als beschermheer van een groepje artiesten een verfijnde ‘vie de bohème’ leidde. Jacques Bainville: ‘Il était traité en roi, sans avoir les soucis du gouvernement. Et il souriait à ses émeutiers d'autrefois, auteurs involontaires de sa félicité’. Hij werd opgevolgd door zijn zoon, Maximilian II Joseph, de koningfilosoof die een grenzeloze bewondering had voor Marcus-Aurelius. De stoïcijnse stellingen van deze grote Caesar waren echter nauwelijks terug te vinden in de pedagogische principes die aan de basis lagen van prins Ludwigs opvoeding. De eerste woorden Frans die hij leerde - Beieren was traditioneel, ook om politieke redenen, erg francofiel - klonken dan ook veelbetekenend: ‘L'état c'est moi’ en ‘Tel est notre bon plaisir’. Hier dient wellicht de aanloop te worden gezien van Ludwigs mateloze bewondering voor de Bourbons, alsmede van zijn absolutistische opvatting van het koningschap van goddelijk recht. Als kind weigerde hij ook zich te laten onderzoeken door een geneesheer: de fysieke aanraking was een misdrijf van majesteitsschennis.
Maximilian II Joseph overleed in 1864, enkele dagen nadat de Witte Dame hem op een bal was verschenen. Volgens de overlevering van het huis Wittelsbach stapt immers de angstaanjagende gravin Orlamonde uit haar portret om de keurvorsten van Beieren te verwittigen van hun nakend einde. Uit dit merkwaardig geslacht was ook de raadselachtige Zwaankoning geboren. | |
VIToen Jean Cocteau ‘L'Aigle à deux têtes’ schreef, dacht hij aan Ludwig van Beieren en aan zijn nicht Keizerin Elisabeth: ‘Nos familles ont le culte enragé de l'art. A force d'écrire des vers médiocres, de peindre des tableaux médiocres, mon beau-père, mes oncles, mes cousins se sont lassés et ils ont changé de méthode. Ils ont voulu devenir des spectacles’. Aanvankelijk heette het zwaartepunt van Ludwigs spektakel Richard Wagner. Meteen na zijn troonsbestijging liet Ludwig de meester naar München ontbieden en overlaadde hem met eerbetuigingen, gunsten, staats- en kroongelden. De realistische Biedermeier-burgerij zou echter vlug geschokt worden door de Ancien Régime-achtige vrijgevigheid van ‘Europa's mooiste vorst’. Wagners betoverende kunst was te duur. De meester zelf klaagde meer dan eens over de onverdroten ijver van zijn koninklijke maecenas, over zijn permanente geestesoverspanning en zijn possessieve liefdesgevoelens. Met bitterheid, doch niet zonder ironie schrijft hij naar Frau Wille: ‘Zo blijven we dan uren naar elkaar staren, zijn ogen verloren in de mijne. Met deze jonge koning moet men steeds boven de toppen zweven’.
Het leven van Ludwig beantwoordt immers duidelijk aan Baudelaires eis: ‘Il faut toujours être ivre. Tout est là: c'est l'unique question. Pour ne pas sentir l'horrible fardeau du Temps qui brise vos épaules et vous penche vers la terre, il faut vous enivrer sans trêve. Mais de quoi? De vin, de poésie ou de vertu, à votre guise. Mais enivrez-vous’.
Kort na Wagners aankomst organiseerde Prins von Thurn und Taxis, een intimus van Ludwig II, in het onwaarschijnlijk | |
[pagina 935]
| |
koninklijk kasteel van Hohenschwangau - met zijn beroemde fresco's van Moritz von Schwind - een feest ter ere van de meester. De jonge prins zong zelf de rol van Lohengrin, rechtstaand op een door een artificiële zwaan over het meer voortgetrokken schuit. Later zal Ludwig zelf soortgelijke openluchtvoorstellingen organiseren te Starnberg. Reminiscenties hieraan zijn nawijsbaar in Visconti's verfilming van de aankomst, bij de reeds afgetakelde koning, van Joseph Kainz, ‘de Talma van Wenen’: in een heilige sfeer verschijnt Ludwig uit onbekende gebieden om, evenals de Zwaanridder, onschuld en zuiverheid te verdedigen.
De verhouding van Ludwig tot Wagner en Kainz onthult een belangrijke constante: de creatieve onmacht zoekt troost in het stimuleren van talent. De ongelukkige subjectiviteit moet zich bevestigen door decor en decorum.
Na verplicht te zijn geweest Wagner weg te zenden, krijgt de koning een grondige hekel aan zijn hoofdstad [vandaar overigens zijn stelselmatige begunstiging van Bayreuth: wat München weigerde, bood Bayreuth immers spontaan aan] en weigert hij nog in het publiek te verschijnen. Niet alleen zijn misantropie neemt toe, ook zijn spraakgebrek. Hij veroudert zienderogen en wordt zwaarlijvig. Zoals Oscar Wilde verbergt hij bij het spreken zijn zwarte tanden zorgvuldig achter zijn hand of een zakdoek. Zijn reeds overmatig alcoholverbruik neemt nog toe, en zijn buitenissigheden geraken wijd en zijd bekend.
In het begin van zijn regering onthief hij reeds de heraut van de Ridderorde van de Heilige Joris van zijn functie, wegens... lelijkheid. Om dezelfde reden verplichtte hij sommige leden van zijn huishouding een masker te dragen. Zijn trouwe cameriere Hornig wordt benoemd tot hoofd van het koninklijk kabinet. Minister Feilitzsch wordt schriftelijk uitgenodigd terstond twintig miljoen mark ter beschikking te stellen, ‘en dit zonder de gewone uitvluchten’. Tot slot nog, drie bekende anekdotes. Op een bepaald ogenblik ontmoet de koning tijdens een van zijn talrijke ritten een veldwachter die hem bevalt. Hij nodigt hem uit op zijn kasteel, ontvangt hem daar, onthaalt hem aan de koninklijke tafel en schenkt hem tenslotte een harmonium.
Een gewone soldaat viert zijn verjaardag. De koning trekt te zijner ere het uniform aan van het regiment lichte cavalerie waarbij de man dient en nodigt hem ten eten. Onder het eten houdt Zijne Majesteit een lange lofrede op de jarige krijgsman en vereert hem met een bloemruiker. Of nog: een jonge griffier ontvangt een uitnodiging van de koning. Hij wordt door Ludwigs kapper - die toen met algemene volmacht bekleed was - binnengeleid en hem wordt opgedragen een nieuw ministerie te vormen. Er bleef de verschrikte jongeman niets anders over dan zich in allerijl uit de koninklijke aanwezigheid te verwijderen!
De talrijke anekdoten over Ludwig hebben uiteraard groot schandaal verwekt; ze vertonen echter een merkwaardige coherentie, en hun betekenis stijgt ver boven het anekdotische. | |
VIIVijf jaar voor 's konings overlijden, in 1881, schreef R. de Bonnières vanuit München: ‘Tout le monde parle du roi comme d'un poète en action, le peuple voit en lui un magicien. Le public ne manque pas de surenchérir encore sur ses fantaisies poétiques. Les folies se mêlent à sa vie active et mystérieuse... Il veut toucher ce qu'il imagine. Pour lui la vie est un théâtre où il se donne des représentations’. En hij | |
[pagina 936]
| |
geeft inderdaad een concrete gestalte en een naam aan zijn dromen: Herrenchiemsee, Neuschwanstein, Linderhof. Kostbare, tastbare decors voor de pakkende tragedie van een reis nachtwaarts, stomme doch indrukwekkende getuigenissen van esthetische hybris. Apocalyps of trage ontbinding, niets is schrijnender, grievender dan een tot ondergang gedoemde schoonheidsdroom die zijn laatste schittering laat flikkeren. Eenzaamheid, krankzinnigheid, dood: een verdrietige en duizelingwekkende weg naar het einde schetst de pralerige en pronkerige pracht van het verval. Ook dit is een constante uit Visconti's opus, dat hij de decadentie fysiek uitbeeldt, zichtbaar maakt: Burt Lancaster [Il Gattopardo], Dirk Bogarde [Tod in Venedig en Götterdämmerung], Helmut Berger [Ludwig II] zijn zovele metamorfosen van Dorian Gray's portret. Weelderigheid en wellust zijn slechts gemaskerde verschijningen van bloedarmoede en vermoeidheid. Als men die vier films chronologisch bekijkt, dan merkt men gauw dat het fysieke verval steeds scherper getekend en uitgebeeld wordt. Men heeft hier duidelijk te maken met een biologiserende, organische opvatting van de decadentie.
Wazige incoherentie, goudkeverkleurig heimwee, roze geheimzinnigheid, fysieke schoonheid en twijfelachtige zeden, Ludwig, helaas, had alles om een onweerstaanbare aantrekking uit te oefenen op de salondecadenten, op de snobs van de decadentie. In de verbeelding van velen heerste Ludwig tussen zwaan en pauw, tussen zuiverheid en hoogmoed, over de peuterige rekwisieten en snuisterijen van het smart wereldje van de groene anjer en de blauwe hortensia. Hij werd een tijdlang het idool van de kosmopoliete excentriciteit, van het buitenissig en zonderling snobisme. ‘Malgré lui, il obtint la suprême consécration du snob: dresser de soi une fascinante effigie, sans support intérieur, et faire ériger une miraculeuse statue sur du vide’ [Emilien Carassus].
[Slot volgt]
Henri-Floris JESPERS |
|