| |
| |
| |
Eveline van Cotthem
Tante Cordelia
Het is twee uur 's nachts. De laatste vriend is naar huis na nog een allerlaatste roddelverhaal, hij staande op de mat voor de appartementsdeur en ik met zijn linkerhand op de klink.
Daarna is de lift naar beneden gezoemd, en vanuit mijn verlichte raam heb ik zijn eenzame armzwaai in de donkere straat met een opgestoken hand beantwoord. De glazen heb ik naar de keuken gebracht en de sigarettepeuken in de pedaalemmer gekiept.
Ik moet naar bed, maar ik heb geen haast, want morgen is het zondag. Er is niemand om mij op te porren voor een gezonde wandeling in een of ander bos, en ik kan liggen zolang ik wil. Koffie kan ik maken als ik er zin in krijg, er is brood om te roosteren en kaas en jam, en nog van alles. Genoeg om de hele dag in bed te kamperen. Misschien wil ik dat morgen niet eens; dat zien we dan wel.
Ik slef naar de badkamer en het is of ik de kater van morgenvroeg al op mijn schouders draag. Mijn tandenborstel bekijk ik met weerzin: ik duw hem terug in de beker tussen de nagelvijlen en het schaartje. Ik ben nog warm van de alcohol en ik kruip zonder pijama tussen de lakens, en strek mijn lijf en mijn benen zo ver en zo breed ik kan. De koele zachtheid van het laken op mijn buik en op de binnenzijde van mijn dijen werkt erotiserend. Overigens zonder mij ingrijpend te beroeren; daarvoor heb ik teveel gedronken. Maar het is onvermijdelijk dat ik nu aan vrouwen denk. En niet zo maar aan vrouwen in het algemeen; ik denk aan tante Cordelia. Ook dat is niet zo vreemd, want wij hebben vanavond een Engelse gastvoorstelling gezien van Koning Lear.
De actrice die Cordelia speelde was een klein mollig kind met sluik haar, dat naar achter was getrokken en met een lint vastgebonden. Zoals ze daar stond met haar broodplank miste ze alleen nog jeans en een sweater met het embleem van een Amerikaanse universiteit. De regisseur had zich over haar rol niet veel kopzorgen gemaakt, en verder dan een vage vergelijking met een pro- | |
| |
gressieve studente van vandaag had zijn fantazie niet gereikt. Hij had duidelijk zijn handen vol gehad met het probleem hoe je van een seniele, patriarchale koning nog een aangrijpende figuur kon maken voor mensen die hun ouwelui in het asiel steken, zodra ze niet meer in staat zijn zichzelf te redden.
Van het moment dat ik haar op de planken zag staan, moest ik aan mijn tante denken. Met haar figuur en haar blond haar zou zij de toeschouwers op haar hand hebben gekregen. Ze zouden voor haar op de knieën zijn gegaan, zoals ikzelf destijds.
Maar tante Cordelia heeft nooit toneel gespeeld en ze is nu al tien jaar dood.
Ik probeer haar uit mijn gedachten te zetten. Ik tracht me brokstukken van de gesprekken van vanavond te herinneren. Ik hoor de toren van Sint Andries drie uur slaan.
Vlak daarop moet ik in slaap gevallen zijn, want ik word wakker. Ik heb een vage hoofdpijn, en pijn in mijn polsen, en dorst. Het is niet eens erg laat: eerst kwart voor negen, en ik heb een lange lege zondag voor me, waarmee ik kan doen wat ik wil.
Ik begin met mezelf te verwennen. Op blote voeten, in mijn badjas sluip ik rond op het tapijt, zit ineengekropen in de canapé hete koffie te drinken, mijn lege schedel gevuld met de klanken van een vertrouwde band met zeventiende eeuwse muziek.
Als de koffie op is en de band ten einde, geef ik toe dat ik iets mis. Ik mis Erik. Ik mis de dwang die hij op mij uitoefent, het beroep dat hij doet op mijn vaderlijke verantwoordelijkheid. Al bestaat die meestal daarin dat ik moet proberen het hem naar de zin te maken, om het imago dat hij van mij heeft niet te schaden, om zijn sympathie niet te verliezen. Kortom om mij te verdedigen tegen de steeds groter wordende invloed van Sam, de vriend van mijn ex-vrouw.
Je zou zo zeggen dat je je er als liefhebbende vader alleen maar kunt over verheugen dat Sam een ideale vaderfiguur blijkt te zijn. Maar hier schiet ik duidelijk tekort. Ik laat liever alle veertien dagen met me rondsollen, heen en weer geslingerd tussen nauw bedwongen ergernis om de chantage en wanhopige gela- | |
| |
tenheid om het totaal ontoereikende van zo'n relatie. Vandaag is het dus een Sam-zondag.
En dus is het mijn vrije zondag: helemaal voor mij alleen om mee te doen wat ik wil.
Er is mijn roman waaraan ik verder kan schrijven. Maar ik ben juist bij een prop gekomen, een obstakel waartegen ik nog iets moet vinden om de draad weer op te kunnen nemen. En na gisteravond is mijn kop niet erg helder.
In de spiegel van de badkamer inspecteer ik mezelf: je merkt het niet aan me dat ik te veel heb gedronken. Ik drink altijd te veel en niet alleen op zaterdag. Hoelang doe je dat ongestraft? Mijn buik is glad, ik heb geen nutteloos vet, en ik heb mijn haar nog. Met wat goede wil zie ik de donkerharige puber die tante Cordelia heeft gezien. Ik word nu dertig. Hoeveel ouder was zij toen? Ze was zevenendertig toen ze stierf. Ook een gladde buik en bovendien kleine vaste borsten.
Buiten is de mist opgetrokken; in de zon en onder de open lucht stijgt mijn humeur. Er zit ergens een stukje militaire marsmuziek in mij dat mijn stappen regelt. Alsof het vanzelfsprekend is, beland ik op de markt tussen de kramen en de mensen. Duizenden slenteren hier rond en bijna nooit tref je een bekende. Veel Hollanders zijn er, gevlucht voor een protestantse verveling. Toch vang je woorden op die je in geen jaren hebt gehoord en die alleen van bij ons kunnen zijn. Zoals altijd ben ik stomverbaasd over de gruwelijk lelijke kleren die hier verkocht worden en die iemand dus toch moet dragen. Zoals altijd eindig ik bij de honden en de konijnen, alhoewel ik weet dat de van stress trillende beesten mij deprimeren. Zoals altijd zit ik tenslotte op een terras achter een pint: ik kijk naar de mensen en zij kijken naar mij.
Ook heb ik minstens één keer gedacht Nicole te zien in de menigte, terwijl dat natuurlijk niet zo was. Waarom het me plezier doet mijn ex-vrouw te ontmoeten en even met haar te praten, is mij bovendien een raadsel. Mocht ik vermoeden dat ze erover dacht terug bij me te komen, dan zou ik het desnoods op een lopen zetten. En toch ga ik sneller ademen als ik denk haar ergens te ontwaren.
| |
| |
Na mijn derde pint is het duidelijk dat de meeste mensen verdwijnen voor hun zondagmaal. Rondom mij zitten alleen nog ouderen en eenzaten.
Soms heeft de vrijheid een rare smaak.
Mijn eigen verveling draag ik langs enkele restaurants om te zien of ik mijn appetijt kan scherpen. Leuke restaurants zijn op zondag dicht. Tenslotte neem ik een besluit: ik ga naar huis en maak voor mezelf een croque-monsieur. Neem jij dat toestelletje maar mee, zei Nicole, het is handig als je niets in huis hebt en toch iets warms wilt eten.
De schuiframen zijn open en al kauwend bewonder ik de bleke zon op de oude daken. Het wordt me stilaan duidelijk dat ik er iets moet aan doen. Ik moet tante Cordelia de vergetelheid inschrijven, zodat ze eens en voorgoed dood blijft. Want zij is in mij gaan groeien als een grote schimmel, en als ik niet oplet, vergaat het mij zoals het haar verging. Of is het toeval dat ik nu al weken rondloop met een hardnekkige buikloop?
Ze heeft in de verste verte niets met mijn roman te maken. En toch zal ik dit eerst moeten schrijven, voor die prop die me nu al dagenlang hindert, zal verdwijnen.
Ik maak een grote kan koffie en daar gaan we dan, denk ik. Maar er komt niets. Hoe begin je aan zoiets?
‘Toen ik twintig was, werd ik door mijn tante Cordelia verleid.’
Dat is niet waar. Ik verleidde haar. Of niet?
Of: ‘Toen mijn tante Cordelia zevenendertig was, kreeg ze op een zondag buikloop. Niemand maakte zich ongerust; zij evenmin. Toen het niet overging haalde men er de dokter bij. Veel dokters. Ze konden haar niet helpen. Toen ze niets meer in haar lijf had, bleef ze maar persen met gesloten ogen. Ze kreunde en ze perste. Soms ging het wat beter, dan weer slechter. Toen dat zo een half jaar geduurd had, hield ze op met kreunen, want ze was dood.’
Mijn handen zijn klam. Zo raak ik haar niet kwijt. Laat ik het proberen met liefde.
‘Alhoewel mijn tante Cordelia een vrouw was van vlees en
| |
| |
bloed, die het genot en de liefde met vele mannen had gekend, was haar schoonheid van het soort dat men “zuiver” of “rein” zou kunnen noemen.’
Kitsch! Ik kan haar geen tweede keer vermoorden.
Dat is het dus: ik denk dat ik schuld heb aan haar dood. Ik heb dat blijkbaar altijd gedacht.
Heb ik schuld? Kan een jongen van twintig zijn tante vermoorden door met haar naar bed te gaan? Ik geloof dat ik haar naam zelfs niet heb gefluisterd of geroepen. Zij de mijne evenmin. Ze kreunde alleen; toen al.
Laten we wat afstand nemen.
‘Cordelia Lauwers was de derde dochter van Henri Lauwers, professor in de klassieke talen aan de universiteit en een groot bewonderaar van Shakespeare. Het was nooit de bedoeling geweest dat ze er zou zijn. Hij had al twee dochters: Anne, de oudste, die mijn moeder is, en Christiane, mijn tante. Zijn huwelijk was toen al mislukt en Cordelia was slechts het resultaat van een poging om het weer aaneen te lijmen.’
Maar een zwangerschap was niet iets waarmee je mijn grootmoeder kon strikken. Daar was ze de vrouw niet naar. Niet dat mijn grootvader een paternalist was die vrouwen eronder wilde houden. Het zal wel veeleer zo zijn dat hij handelde vanuit een zeer oud instinkt waarvan hij zich zelfs niet bewust was. Of misschien was het de romantiek van de onbelemmerde seks-daad. Hij was wel dat soort reine dwaas.
‘Toen mijn grootvader zichzelf moest bekennen dat ook deze derde dochter aan de verhouding met zijn vrouw niets had veranderd, ...’
Waarom schrijf ik alsof Henri Lauwers de sleutelfiguur is in dit verhaal? Zij mocht dan al Cordelia heten, hij was geen King Lear. Hij was een van die briljante Studenten, zoals er in elke jaargang wel een is; hij tempert de zelfingenomenheid van de anderen. Meestal is hij ook het voorwerp van hun spot; goedmoedige spot als hij een sufferd is, kwaadaardige als hij aggressief doet. Mijn grootvader was van het dromerige soort: hij hoorde en zag
| |
| |
nauwelijks wat er om hem gebeurde, maar over zijn vak wist hij alles.
Hij was niet onaardig om zien: een behoorlijk figuur, wat bleek en blond, maar met een goed gesneden gezicht. Hij gleed zonder horten of stoten van zijn studentzijn in een assistentschap, en vandaar, na verloop van tijd en na de hele ladder van graden doorlopen te hebben, in het professoraat. Je zou kunnen zeggen: hij bleef in het gebouw en wisselde alleen van stoel. Hij was een bekwame prof, maar een briljant boek dat hem internationaal bekend zou maken, heeft hij nooit geschreven. Wel had hij de sympathie van iedereen in de faculteit; hij hield zich ver van alle intriges, of beter: hij wist slechts dat ze er waren als de oorlog al volop aan de gang was.
Tijdens zijn assistentschap werd hij verliefd op mijn grootmoeder, een levendige brunette met een vlugge tong. Rose was ontzettend populair; ze lachte hard en kon een massa mensen aan het zingen krijgen. Ze had uitgesproken sympathieën en antipathieën, en wee diegene die uit haar gratie was. De anderen waagden het nog nauwelijks met hem bevriend te zijn. Bovendien wijzigde ze zelden haar opinie over iemand.
Ze was een uitbundige schoonheid: niet dik, maar met heupen en borsten. De meeste mannen hadden haar zeker in bed gewild. Daar kwam niets van. Niet alleen omdat ze een vrijgevochten vrouw was die zich niet zo maar liet vangen, maar ook omdat de jongens een beetje bang voor haar waren. Hun instinkt waarschuwde ze dat Rose in gelijk welke relatie even doordrijvend en zonder pardon zou zijn.
Alleen een sufferd, zoals mijn grootvader, was zich van geen gevaar bewust. Hij wandelde glimlachend binnen in de magische cirkel van haar charme. Hij had het uitzicht, het verstand en de enkele jaren meer waarom ze hem kon bewonderen, en ook een volkomen gebrek aan angst of terughoudendheid tegenover haar, iets wat ze nog niet kende. Ze schoot in vlam met een voor haar tot dan onvermoede vertedering, en een hartstocht die ze voor zichzelf als iets vanzelfsprekend nam.
| |
| |
Het is waarschijnlijk dat Henri Lauwers maanden van euforie heeft meegemaakt, een zaligheid niet van deze wereld, een verblinding die hem zijn denkvermogen benam.
Hoe hij daar weer uitgekomen is, daarover bestaan geen verhalen of bewijzen. Maar het is bijna zeker dat hij die toestand van exaltatie tenslotte niet kon volhouden. Daar had hij het temperament niet naar. Zijn manier van liefhebben was er een van trouw en goed zijn, zonder veel ophef, maar eens en voor altijd. Het is ook best mogelijk dat de steeds weerkerende vervoeringen en zinsverbijsteringen hem beletten wetenschappelijk werk te doen, en dat hij zich dat realiseerde. Zodat hij er zich tenslotte heeft tegen verzet.
Toen kreeg hij Rose tegen. Het werd een van die stormachtige huwelijken, met heftige scheldpartijen en grootse verzoeningen. Rose schreeuwde steeds harder, hoe meer ze besefte dat ze zich uiteindelijk moest realiseren wie hij was.
Het lijkt me logisch bij haar te beginnen. Zij was diegene die handelde.
‘Mijn grootmoeder was een van die oervrouwen die je een idee geven van wat het matriarchaat moet geweest zijn. Ze was een vrouw waar je als man omzichtig mee omsprong. Ze had als het ware één grote stap gezet vanuit het primitieve verleden naar de vrouwenbeweging van vandaag.
Niet dat ze tegen mannen was. Integendeel. Ze had een sterke seksuele appetijt, die ze nooit met liefde verwarde.
Ze kreeg drie dochters. Al leken ze niet op elkaar en evenmin op haar, mooi waren ze alledrie. De oudste twee hadden ook haar onuitputtelijke energie geërfd. De derde, Cordelia, gloeide meer van binnen, zoals haar vader.
Toen ze na de geboorte van de derde dochter begreep, dat ze de man waarmee ze was getrouwd nooit als een evenwaardige tegenspeler zou vinden in dit gevecht om seks, aandacht en carrière, richtte ze al haar energie naar buiten. Ze engageerde zich in de vrouwenbeweging die het burgerlijk wetboek wilde aanpassen en de vrouw de rechten geven die haar toekwamen.
| |
| |
Ze verdeelde haar tijd koortsachtig onder haar kinderen, haar taak op de griffie en de vergaderingen van het komitee. Ze was dikwijls niet thuis en dan moest mijn grootvader de meisjes in bed helpen.
Dit waren feestdagen voor hem, want ze waren alledrie fel en zonder voorbehoud op hem verliefd. Ze hadden samen spelletjes die ze nooit speelden als hun moeder thuis was; er ontstond een soort geheimtaal die ze na een woord soms naar elkaar deed gluren, met binnenpretjes.
Een van die spelletjes ging als volgt: Henri zat in zijn bureaustoel onder de lamp. Een van de meisjes - ze wisten, zonder af te spreken, altijd heel precies wie er die dag aan de beurt was - liep langs de boekenwanden en nam een boek dat ze naar haar vader bracht. Dan kroop de jongste op zijn schoot - dat was haar voorrecht alleen -, en de twee anderen op het bureau. Dan moest hij over dat boek vertellen. Geen fantazie, geen kinderpraat. Serieuze dingen zoals met volwassenen. Soms was dat de inhoud van een roman, soms een ingewikkeld wetenschappelijk betoog. Ze lieten niet af en ze hadden een soort zintuig om aan zijn stem te horen wanneer hij er zich vanaf wilde maken. Sommige boeken brachten ze tot drie en meer avonden terug, tot zijn uitleg voldeed of tot ze begrepen dat er voor hen verder niets uit te halen viel. Ze hielden hem in hun net gevangen, en hun stemmetjes porden hem voorzichtig maar beslist aan, om precies dat te doen wat ze wilden.
Het waren alledrie intelligente en originele kinderen; ze waren veeleisend, maar nooit wreed. Ze waren ook redelijk, en ze wisten wanneer ze ermee moesten ophouden. En ze hielden echt van hem.
Dit waren de mooiste ogenblikken uit het leven van Henri Lauwers.’
Het lijkt wel op aquaplaning. Ik schuif altijd weer uit en kom bij hem terecht. Misschien begrijp ik niet veel van vrouwen. Misschien heb ik te weinig sympathie voor ze. Ik ben duidelijk een bevooroordeelde partij.
| |
| |
En ik ben nog geen stap dichter bij tante Cordelia.
‘Toen Rose zo enkele jaren haar energie had afgereageerd, ontmoette ze de man die bij haar temperament paste: iemand die niet zo intelligent was als Henri; iemand die een ontembare daadkracht bezat, die in zijn vrije tijd bergen moest beklimmen, vuurtjes maken met nat hout en moeilijke, liefst bijna onmogelijke dingen volbrengen.
Hun verhouding begon minder stormachtig, maar Rose wist onmiddellijk dat ze dit nooit meer uit handen zou geven. Zo kwam Bert in het familieleven, als een dierbaar en onafscheidelijk deel van Rose.
Wat Henri ook geleden heeft, het ergste bleef hem bespaard: Rose en de meisjes bleven bij hem wonen. Wel was het gewoon dat Rose niet altijd thuis sliep, en dat zij soms een maand of langer op reis was.
Kinderen passen zich veel beter aan dan volwassenen. Mijn moeder kan zich uit die tijd geen schokkende dingen herinneren. Oom Bert werd geaccepteerd. Soms kwam hij wel eens bij hen thuis.
En Henri?
‘Ach,’ zei tante Christiane, ‘als hij zijn boeken maar had, en ons.’
En wat zei tante Cordelia? Niets, zoals gewoonlijk. De oudste twee waren altijd rad van tong geweest, en het leek of er van de drie meisjes maar één antwoord werd verwacht.
Net zoals hun vader rolden ze zonder veel moeite door hun schooljaren en door de universiteit. Wel was hun seksleven nogal bewogen; ze spaarden hun vader geen detail, hoe intiem het ook was. En misschien is tante Cordelia hier even zwijgzaam geweest als anders, zonder dat het iemand opviel.
De zusters Lauwers waren Symbolen van de geëmancipeerde nieuwe generatie, en ze waren op die manier ook het slachtoffer van hun reputatie in een omgeving die niet altijd even ver geëvolueerd was.
Toen Cordelia naar de universiteit ging, verliet Rose voorgoed
| |
| |
het huis om met Bert te gaan wonen. Dat was altijd al de afspraak geweest. Misschien had Henri heimelijk gehoopt dat zij dat niet echt zou doen. Maar ze deed het. Toen zat hij in een leeg huis, en het leek hem of de wereld ineenstortte.
O, ze bleven humaan. Rose zorgde voor een goede werkster, voor een regelmatige wasserijdienst: de routine moest ook zonder haar doorgaan. Op plechtigheden of partijtjes gebeurde het dat een van de meisjes gastvrouw speelde. Maar het was duidelijk dat het Henri niet bekwam. Je kunt niet zeggen dat hij treurde of zich liet gaan. Hij deed alles zoals hij het daarvoor deed. Het was eerder iets ondefinieerbaars, iets dat ze een slecht geweten gaf.
Rose besloot dat hij een nieuwe vrouw moest hebben. Henri wimpelde af, zei dat zijn eigen slaapkamer hem dierbaar was geworden.
‘Dan slaap je apart,’ zei Rose. ‘Dat kan toch.’
Wat Rose zich had voorgenomen was altijd al gebeurd. Ook nu vond zij de geschikte vrouw: een ongetrouwde secretaresse op een uitgeverij, een vijftiental jaren jonger dan Henri. Zij was niet onaantrekkelijk, niet dom, beschaafd. Ze moesten maar eens een paar maanden proeflopen.
Tine was werkelijk een lieve vrouw, die door haar onopvallend figuur en door haar bescheidenheid tussen twee stoelen was gevallen in de liefdehandel. Ze had ontzag voor zijn kennis, en ze had medelijden met hem om de manier waarop ze met hem omsprongen. Het leven in het immense huis beviel haar. De dochters waren extra vriendelijk. En al was het seksleven met Henri nu niet bepaald opwindend, de regelmaat gaf haar een gevoel van stabiliteit en voldoening.
Henri schikte zich in die toestand en leefde zelfs op: ook voor hem was een evenwichtig seksleven iets dat hij bijna vergeten was.
Er ontstond een gewoonte grote bijeenkomsten te houden op Berts buitenverblijf met Bert, Rose, Henri, Tine, de meisjes en hun vrijers van dat ogenblik. Er waren nooit wrijvingen, ieder- | |
| |
een was geciviliseerd, en de meisjes zorgden dat het plezierig was. Kortom: één grote, gezellige, geëmancipeerde familie.’
Mij lijkt het of ik de woorden ‘seks’ en ‘geëmancipeerd’ nogal veel gebruikt heb in deze laatste paragrafen. Ze zijn bij manier van spreken in mijn keel blijven steken. Ik moest er maar liever mee ophouden.
Bovendien zit ik weer midden in de brij en tante Cordelia is weer even ver weg als toen ik eraan begon.
De koffie is koud en het weer is veranderd: er valt een zachte, mistige regen, en het is veel later dan ik dacht.
Genoeg voor vandaag.
Het is mijn zondag geweest. Erik is door zijn moeder opgehaald en is even gedwee vertrokken als hij kwam.
Zaterdagavond omstreeks bedtijd werd hij gebracht door Nicole en Sam samen. Zo was ik dan meteen babysit voor die avond. Hij kwam de kamer binnen en bij mijn klassieke geforceerde begroeting trok hij gedwee zijn gezichtje in een grimas. Zijn moeder stopte me een papieren zak met speelgoed in mijn handen. Ze weet niet dat hij hier nooit bezig is met iets dat van thuis komt.
‘Tot morgen,’ zei ze tegen hem en tegen mij.
Nadat ik ze had uitgelaten en een plezierige avond gewenst, vond ik Erik in de zetel die ik als de mijne beschouw, zijn knieën opgetrokken, schuin tegen de rugleuning aan, ongeveer zoals ik zelf pleeg te zitten. Zijn gezicht stond nadenkend. Hij was duidelijk veel liever thuisgebleven.
Ik besloot niet tegen zijn stemming te vechten.
Ik zette een band op en vleide me in een stoel met een boek. En hoewel ik bladzijden omsloeg, zag ik eigenlijk alleen hoe hij mij zat te observeren. Zwijgend maakte ik een gebaar met mijn hand in zijn richting.
Hij kwam, klaar tot het offensief, en het kon me op dat moment niet verdommen wat hij deed of niet deed. Ik greep alweer naar mijn boek, toen hij op schoot kroop en, zoals een hondje dat pro- | |
| |
beert zijn nest te schikken, naar een holletje in mijn lijfelijke aanwezigheid zocht. Ik bewoog wat mee om het hem gemakkelijk te maken. Tenslotte zaten we als een twee-eenheid tegen elkaar aan. Hij stak op een kleuterachtige manier zijn duim in zijn mond, nam hem er weer uit en zei met een stem die ik van hem niet kende: ‘Mag ik nog wat opblijven?’
‘Als je dat graag wilt.’
Hij schurkte zich nog wat vaster.
‘Zal ik de band nog eens omdraaien of ga je liever slapen?’
‘Ik hoor graag muziek.’
Maar toen die kant ook uitgespeeld was, liet hij zich gewillig op het veldbed in mijn kamer toedekken.
In het bleke licht van de vroege morgen vond ik hem tegen mijn rug in mijn bed; het duurde even voor ik begreep wat ik voelde. Ik had hem in mijn slaap kunnen verpletteren. Voorzichtig maakte ik me van hem los en hij sliep ontspannen door. Ik had meelij met mezelf en de tranen stonden onder mijn oogleden.
Op mijn rug liggend moet ik dan weer in slaap gevallen zijn, want toen ik wakker werd stond de deur naar de woonkamer open. Daar vond ik hem zittend op de grond en aandachtig bladerend in een boek over vikingkunst. Zijn kinderhanden hielden de bladen als een gestudeerd man: hij was een waardig afstammeling van Henri Lauwers.
Die zondag voelden we er geen van tweeën veel voor om de stemming wat op te vijzelen. Het leek erop of we allebei een soort geestelijke kater hadden en elkaar met rust lieten. Tegen de gebruiken in zei ik: ‘Ik wou eigenlijk thuis eten. Wil jij liever ergens heen?’
Hij wilde best thuis eten, als hij dan in mijn boeken mocht zien.
Op die manier gingen we die dag dus niet buiten, wat heel onpedagogisch is. Maar hij stelde zich geen enkel keer verwend aan. Toen Nicole kwam, stond hij zonder drukdoenerij op; liet zich aankleden.
‘Was het plezierig vandaag?’
Hij gaf haar een zoen en zweeg. Mijn zoon wordt veel slimmer dan ik, en veel diplomatischer.
| |
| |
En nu moest ik me maar eens trachten te concentreren op Cordelia Lauwers.
‘Ik weet niet meer wanneer ik me ervan bewust werd dat tante Cordelia anders was.
Ik herinner me een verjaardag van Rose waarop iedereen aanwezig was. Ze zouden niet anders gedurfd hebben, ook de schoonzoons niet. Ze werd die dag vijfenzestig; en terwijl ik zwijgend in een zetel hing en haar bezig hoorde, zag ik dat ze een oude vrouw was. Van haar gezicht schoten alleen de felle donkere ogen over; haar buik stond onflatteus vooruit en door het haar op de schedel zag je tot op het vel. Tine daarentegen was nog echt een vrouw, al was haar kleding dan wat kleinburgerlijk. De kinderen van tante Christiane, die heel wat jonger zijn dan ik, lieten uit alles blijken dat ze liever met Tine gingen wandelen. Diplomatie was voorlopig buiten hun bereik.
Het bekwam Rose niet; ze toonde zich een slechte verliezer. Tante Christiane en mijn moeder wrongen zich die dag in duizend bochten om het Rose naar de zin te maken.
Toen was het dat ik mijn tante Cordelia werkelijk zag. Kinderloos als ze was, hoefde ze geen angst te hebben voor het wangedrag van haar nageslacht. Maar ze stak geen vinger uit om de situatie op te klaren. Het leek of ze afwezig was.
In de familie gingen verhalen over haar yoga-meditaties; die zouden een remedie zijn tegen haar kinderloosheid. Tenminste, dat meende ik begrepen te hebben. Maar deze vage glimlach was misschien niet meer dan een masker. Van haar werd verwacht dat ze bij zo'n gelegenheid de rol van gelukkig getrouwde vrouw zou spelen.
Later herinnerde ik me die verjaardag als de dag waarop ik uit het nest ben gevallen. Ik zat buiten de kring: ik kon ze voor het eerst observeren met objectiviteit. Dat dacht ik tenminste. Want in werkelijkheid zag ik niet alleen Oma Rose als een vernietigende kracht, ik veroordeelde ook de drie dure zusters om het zorgvuldig cultiveren van een valse saamhorigheid. Zelfs Opa Lau- | |
| |
wers vond geen genade; het is niet omdat je van je dochters houdt, dat je je als een kwal moet gedragen. Ik was zijn oudste kleinkind; ik vond dat hij mij had geschaad. En de maanden die daarop volgden was ik bijzonder hatelijk tegen mijn moeder.
Die was te veel de dochter van haar moeder om het zich aan te trekken. Haar diagnose was intelligent en ongetwijfeld juist: ik was in mijn moeilijke jaren en het zou wel overwaaien. Je moet kinderen de kans geven met zichzelf in het reine te komen.
Met onbelemmerde brutaliteit bekeek ik ze voortaan, stuk voor stuk; niemand ontsnapte aan mijn ontleedmes.
Tante Cordelia vond meer genade dan de anderen omdat ze mooi was. Ze had nog het figuur van een twintigjarige; haar halflang haar werd, zoals ik later merkte, kunstmatig blond gehouden. Haar ogen waren lichtgroen tussen donkerbruine wimpers, en ze had bijna onzichtbare sproeten op de brug van haar neus. Ze kleedde zich eenvoudig en met dingen die haar stonden.
Als ik ergens een opening zou vinden om het bolwerk van solidariteit te doorbreken, dan was het bij haar, vermoedde ik.
Ik begon met haar aan te staren.
Van Rose had ik het vermogen om mezelf erg zichtbaar te maken in gezelschap: een soort animale uitstraling. Bij haar werkte die constant. Ik kon de mijne in- en uitschakelen zoals een lamp. Bij Rose was dat steeds overgekomen als iets intens vrouwelijks. Veel jongens zien er op hun twintigste nog zeer onvolwassen uit, maar ik kon mezelf, als ik dat wilde, voor een man doen doorgaan. Bovendien was ik sterk behaard en donker zoals Rose.
Ik staarde tante Cordelia dus aan.
Als ze in mijn richting keek, zag ik opzij, maar liet mijn fluïdum aanstaan.
Ik belde haar een keer op en nodigde haar uit met mij in de stad te gaan lunchen.
‘Wat moet je van me hebben, jongetje?’ vroeg ze.
‘Ik wil over de liefde met je praten, tante.’
‘Liefde,’ zei tante Cordelia geamuseerd. ‘We zijn wel een uitzonderlijke familie.’
| |
| |
Toen ze die middag verscheen, had ik haar kunnen slaan. Ze was - aan die mogelijkheid had ik zelfs nooit gedacht - damesachtig gekleed: een mantelpak en een parelsnoer. Het amuseerde haar enorm te zien hoe het mij kwaad maakte. Tijdens die maaltijd, terwijl ik ostentatief zat te eten en te bokken, zei ze: ‘Ik dacht zo: je wou toch graag eens gigolo zijn.’
O, ja, ze was scherp, tante Cordelia. Ze was van de familie en ze had stijl.
‘Chris,’ zei ze wat later, ‘trek het je niet aan.’
Ik keek in haar gezicht. Als ik daaruit had willen lezen wat er in de toon van haar stem had gezeten, dan was me dat toen in elk geval niet mogelijk. Dit gevecht had ik verloren. Ik had zelfs vaag het gevoel dat ik het beter hierbij liet.
Maar dat kon ik niet. Als ik er nu over nadenk, lijkt het of ik bezeten was.
Ik kreeg haar in bed met mij. Dat wel. Het behoort tot die herinneringen die ik liever kwijt wil. Zelfs vandaag vind ik er de juiste woorden niet voor.
De reden waarom ze me als minnaar aanvaardde is mij nog altijd onbekend. Misschien wilde ze me afstraffen voor mijn onbeschoft gedrag. Misschien kwam het haar gewoon goed uit dat ik ter beschikking was. Ik heb het nooit begrepen.
Ze liet me in haar kamer. De deuren naar de tuin liet ze openstaan; alleen de vitrage schoof ze dicht, en die golfde zachtjes in de warme namiddaglucht.
Ze kwam me zonder te spreken en met ervaring tegemoet, zodat ik de schok van de verrassing vergat. Maar toen ze me zo ver had, liet ze alle initiatief aan mij. Ze weigerde te spreken, wat ik ook vroeg. Ze was niet koud, maar ze liet me al knoeiend mijn weg zoeken naar haar orgasme. Als haar ogen open waren, stonden die op mijn mond die ze met de hare het hof maakte alsof de rest van mijn lijf niet bestond.
En toen ze haar ogen sloot deed ze ze niet meer open. Ze trok het laken over haar lichaam tot aan haar kin, en hield het vast met allebei haar handen die over elkaar lagen als in een gebed. Ze lag
| |
| |
op haar rug, recht uitgestrekt, haar ademhaling steeds meer normaal, de bleke mondspier gesloten en met de kin omhoog. Ik bestond niet meer voor haar.
Ze was van een onverbiddelijkheid die ik nog van niemand in onze familie ondervonden had.
Ik had willen kwetsen en ik had alleen mezelf bezeerd.
Precies een week later zag ik haar terug. Met opzet. Ze zat onder een zonnetent op het terras te werken aan haar doctoraat. Ze had zich namelijk in het hoofd gehaald dat ze ging doctoreren over Boris Vian. En zoals altijd in onze familie had niemand haar gevraagd of dat wel zin had. Wij waren altijd tolerant en vol begrip voor elke buitenissigheid. Wetenschap was bovendien heel respectabel.
Ze keek op van haar papieren en leunde achteruit.
‘Het gaat je goed, zie ik,’ zei ze.
‘Ik wil met je naar bed.’
‘Dat is voorbij.’
‘Niet als ik het ze vertel.’
Ze zette de licht gefumeerde bril af, die ze droeg om de vermoeidheid van haar ogen tegen te gaan. Ze hing in haar stoel en bekeek me.
‘Lieve Chris,’ zei ze na een tijdje, ‘vergeet het. Ze zouden er nog dezelfde dag een aandoenlijk en humaan verhaal van gemaakt hebben.’
Ik ging op het muurtje van de rotstuin zitten met mijn handen tussen mijn knieën. Ze kwam naar me toe. Als ik omhoog keek, stond ze in haar lange losse jurk voor me als een priesteres. Ze legde haar hand op mijn haar, licht en nauwelijks voelbaar.
‘Chris,’ zei ze, ‘maak het je gemakkelijk. Kom me niet meer opzoeken als ik alleen ben.’
Ik wist niet wat ik daarop zeggen kon. Ze ging weer aan tafel zitten werken en ik liep weg zonder nog naar haar om te kijken.
Ik had nog veel te leren als ik ze allemaal een lesje wilde geven. Ik schaamde me bovendien, omdat ik daarvoor juist tante Cordelia had gebruikt. Hoewel, hoe meer ik erover nadacht, hoe minder zeker ik daarvan was. Was het niet juist andersom?
| |
| |
Ik heb het nooit aan iemand verteld: ik twijfelde er niet aan dat ze het bij het rechte eind had. Niemand of niets zou in staat blijken onze elitaire geciviliseerdheid in elkaar te rammen.
Toen ik haar die bewuste zondag wat bleek haar wijnglas zag neerzetten en de tafel verlaten, heb ik daar niets bijzonders bij gedacht. Ik vertoonde me in die tijd slechts in hun gezelschap als ik daaraan niet kon ontsnappen, en het was eerst weken later dat het tot me doordrong dat er werkelijk iets mis was met haar. Dan nog ging ik niet naar haar toe. Ik verwachtte niet dat het zou eindigen met haar dood.
Buikloop! Ik kon het met moeite in verband brengen met mijn tante Cordelia.
Het was Domenico, haar Argentijnse echtgenoot, die me, toen we een ogenblik alleen waren op de gang van de kliniek, de pijnlijke details vertelde; hij was blij er met iemand over te kunnen spreken. Wat zijn houding tegenover haar ook geweest is, op dat moment was hij diep geschokt en verontwaardigd over wat haar overkwam. Hij schreide, zoals dat in zijn kultuur paste, maar zijn verdriet was echt.
Hij smeekte me mee naar binnen te gaan: het was duidelijk dat hij steun verwachtte.
Tante Cordelia zag nog witter dan haar nachthemd. Ze lag op haar rug met een baxter in haar wel zeer mooie arm. Ze zag er uit als een doodzieke zwerfkat. Ze scheen te slapen.
‘Ze is verdoofd,’ zei Domenico.
Ze opende haar ogen en keek eerst hem en dan mij aan: een yoga-blik zonder contact; dan gingen de oogleden dicht.
Ze kregen haar nog één keer zo goed dat ze per ziekenwagen naar huis kon vervoerd worden. Maar voor de maand om was, was ze dood. Nog een maand later had ik het ouderlijk huis verlaten en woonde op kamers. Ik wilde werken en mijn eigen kleren betalen, mijn eigen eten.
‘God, Chris, je hebt je moment wel slecht gekozen,’ zei mijn moeder, die voor één keer geen begrip voor mijn grillen kon opbrengen.
| |
| |
Het werd dus een compromis, nadat gedurende weken zowat iedereen bij me was komen binnendruppelen. Het was opa Lauwers, die alleen en zonder Tine de trap was opgeklommen, die me zover bracht dat ik zou studeren en een kleine toelage aanvaarden. Ik kon het niet over me krijgen zijn beker nog wat bij te vullen.
Voor deze goede daad - als je dat zo kunt noemen - ben ik meer dan normaal beloond. Ik ben nooit in mijn leven zo gelukkig geweest als tijdens die universiteitsjaren. Niet vanwege het studentenleven, al liet ik me bij gelegenheid daartoe graag verleiden, maar omwille van het studeren zelf. Geologie is een geweldig onderwerp. Het is spannend, intelligent en het verplicht je tot dagen- soms wekenlange tochten in de natuur in alle delen van de wereld. Tochten waarbij je op jezelf bent aangewezen, waarbij je lang alleen bent of met mensen die je moedertaal niet eens verstaan. Het is een leven waarbij je eenvoudige dingen leert waarderen, waarbij kultuur eenheid betekent tussen de materie en jezelf.
Ik dacht nooit meer aan tante Cordelia, tenzij vluchtig, en dan nog alleen als er in de familiekring over haar gesproken werd.’
Het is intussen zeer laat geworden, zelfs voor mij. Ik schenk me een goede cognac van het soort dat ik reserveer voor mezelf of voor één enkele zeer sympathieke vriend. Ik drink hem staande voor het raam. Staande, want ik voel geen opluchting nu ik haar heb doodgeschreven.
Ik kijk neer op de natte straten van deze stille buurt. In het nachtelijk donker, dat in een stad nooit volledig is, zijn er tekens van leven: een politiewagen neemt traag de hoek en glijdt onder mij voorbij; een katteachterste verdwijnt onder een geparkeerde auto; in de politietoren zijn enkele ramen verlicht.
Arme tante Cordelia. Iets is voor altijd onopgelost gebleven.
Ik zit in de gang van het academisch ziekenhuis. Ik wacht op de enveloppe met het verslag van de laboratoriumtesten op mijn in- | |
| |
gewanden: als je geregeld naar de tropen gaat, kun je je vroeg of laat aan een ongewone infectie verwachten. Er is mij al verteld wat er in staat en ik hoef me dus geen zorgen meer te maken.
Dit keer heb ik haar niet eerst gezien. Zij is het die mij op mijn schouder tikt, zodat ik opkijk van mijn krant. Dan ben ik zo verbaasd dat ik niets weet te zeggen.
Nicole zelf lijkt even verwonderd.
‘Ben je ziek,’ vraagt ze.
‘Nee,’ begin ik, en val stil. Ze is werkelijk bezorgd en dus doe ik het verhaal maar, met de gelukkige afloop erbij. Het doet haar duidelijk plezier dat het niets ernstigs is.
Ze is naast me komen zitten. Zowat overal heb ik gedacht haar te zien en het bleek altijd iemand anders te zijn die van ver enigszins op haar leek. Nu heb ik enkele dagen niet aan haar gedacht, en nu zit ze naast me.
‘Hoe gaat het met Erik?’
‘Goed.’
Haar intens blauwe ogen tussen de zwart aangezette wimpers zijn onzeker.
‘Ik wou je eigenlijk al lang iets vertellen.’ Haar stem is die van de dagen dat ze het moeilijk heeft.
Ik leg mijn arm over de rug van haar stoel. Ik raak haar niet aan, en toch is het een beschermend gebaar.
‘Ik ben zwanger,’ zegt ze en kijkt in het zwart van mijn ogen.
Natuurlijk! Ik had me er al over verbaasd dat hier zoveel zwangere vrouwen rondliepen, tot ik ontdekte dat aan het einde van de gang de afdeling gynaecologie lag.
‘Er gaat toch niets mis?’
Ze schudt van nee; haar ogen zijn al iets minder opengesperd maar nog altijd op mij gericht. Ik laat mijn hand op haar schouder glijden.
‘Ik ben blij voor Erik,’ zeg ik. Ik meen het.
Ze heeft moeite om haar huilbui te beheersen en te verbergen voor de mensen die hier zitten en rondlopen. Mijn ogen zijn ook nat als ik haar in mijn ene arm tegen me aan houd.
| |
| |
Terwijl haar hoofd onder mijn kin hangt, kan ik niet anders dan zien dat het haar tegen de huid aan wel een centimeter zwart is. Ik heb de impuls haar te zeggen dat ze zich beter moet laten verzorgen of ophouden met zich blond te verven. Maar ik houd me in. Welk recht heb ik deze lieve vrouw de les te lezen, en dan nog over zoiets onbelangrijks.
Ze heeft zichzelf nu onder controle en ik laat haar los. ‘Het doet me ook ontzettend genoegen voor jou,’ zeg ik.
‘Echt?’
‘Echt waar.’
Ze straalt. Het was altijd eenvoudig haar gelukkig te maken. Ik heb me er alleen nooit op toegelegd.
De zondag die daarop volgt is een Sam-zondag. Het weer is bar slecht en ik leg mijn roman op de schrijftafel. Ik rek mijn armen en mijn benen grondig voor ik me in schrijfhouding zet.
Ik heb geen haast. Ik lees de laatste twaalf bladzijden; blader dan naar voren en lees tot het einde. Tenslotte leun ik achterover en doorblader het geschrift, hier en daar een paragraaf lezend.
Nog voor ik daarmee klaar ben, weet ik dat niet alleen de prop verdwenen is. Ik weet dat ik deze roman helemaal niet zal schrijven.
Misschien moet ik wel nooit meer schrijven.
|
|